vrijdag 6 november 2020

Griezelen (Jean Ray)

Björn Roose bespreekt - Griezelen (Jean Ray)
Ik heb eigenlijk altijd gedacht dat Gentenaar Raymond de Kremer het alias John Flanders gebruikte als hij in het Nederlands schreef en het alias Jean Ray als hij dat in het Frans deed. Maar ik moet toegeven dat ik na in mijn vroege jeugd een Omnibus van John Flanders gelezen te hebben (waarvan ik me alleen nog herinner dat ik de verhalen daarin enórm griezelig vond) en in mijn minder vroege jeugd Malpertuis van Jean Ray (vertaald naar het Nederlands door Hubert Lampo) een hele tijd niks meer van de man gelezen had. Doorheen de jaren kwamen Spoken op de ruwe heide, De avonturen van Edmund Bell (deel 1 en 2) en Speurders in actie, telkens van John Flanders, in mijn boekenkasten terecht, net zoals Malpertuis (deze keer in het Frans) en het voorliggende Griezelen van Jean Ray, maar iets hield me tegen opnieuw de werken van de Kremer/Flanders/Ray ter hand te nemen. De angst om … teleurgesteld te worden, misschien?

Niet geheel onterecht als Griezelen, geschreven onder het pseudoniem Jean Ray maar wel in het Nederlands, voor de rest van het oeuvre van de auteur staat. Niet dat in die bundel kortverhalen geen leuke dingen te vinden zijn, maar griezelen heb ik er echt niet bij gedaan. Het boekje (een pocket van zo’n 170 bladzijden dik) lijkt vooral verhalen te bevatten die kunnen getuigen van de Kremers (veronderstelde?) bevarenheid, doorspekt van zeemanstaal en welvoorzien van vreemde oorden en havens als ze zijn, maar nee, dit is niet het “spul” waar ik slecht van ga slapen. Een portie geheimzinnigheid, spitsvondigheden, een occassionele knokpartij, en rare dingen, ja, maar niks dat aan het niveau van een Malpertuis kan raken (of aan de, misschien door mij ingebeelde, griezeligheid van die Omnibus van lang geleden).

Verhalen die boven de rest uit steken? Horn en de roerdomp (niet vanwege de griezeligheid, maar vanwege de reminiscentie met De oude man en de zee van Hemingway). En Goudkoorts vanwege de mooie plotwending.

En verder een zeer zeldzaam stukje dat het citeren waard is. Dit bijvoorbeeld: “Ik ben dood, dacht ik, en mijn ziel is ergens aan de andere kant van het leven aangeland. Maar ik was toch nieuwsgierig om te weten waarom mijn ziel mijn vuil en gescheurd matrozenpak had aangehouden, in plaats van een zuiver wit laken om te hebben, zoals het met fatsoenlijke spoken toch steeds het geval is.” (uit De Kipper)

En ja, die zeemanstaal, die mag er bij momenten wezen. “Och ja, die halve gare … die citroenmuil van een passagier!” “Goed betaald voor zo’n halve gare met een geel bakkes, had Trigert bij zichzelf gezegd.” “Dan heb ik nog een passagier, een halve gare van een Chinck, maar die is dood.” “Daar is geen vraag naar, zei hij, maar als je ooit te Londen komt, probeer het eens bij een Chinese pekelharing!” “Zulke woorden laat ik me niet graag aanleunen, vooral niet van een vieze kanarie.” Klinkt nu sowieso als een parodie, als het taaltje in het eerste Buck Danny-stripverhaal, De Jappen vallen aan, maar het is in zijn variaties wel interessant. Waarom één scheldwoord voor Chinezen gebruiken als je er massa’s hebt, nietwaar?

Om van keerzijdes van medailles nog maar te zwijgen (of er van te spreken, zoals in Jungle-Drums): “Och, zei de ander ontwijkend, elke medaille heeft een keerzijde: Londen heeft zijn achterbuurten, New York zijn negerwijk Harlem, op de schoonste eilanden der Stille Zuidzee heerst melaatsheid. Het zal dus niet onwaarschijnlijk klinken wanneer er iets hapert aan een aards paradijs.”

Maar al bij al is dit zeker niet genoeg om dit boek in collectie te houden. En ook niet meteen een aanzet om in de eerste maanden weer een boek van de Kremer in handen te nemen. Nu ja, wéér wat extra ruimte in de boekenkasten.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !