Een titel bestaande uit één woord, een auteursnaam die ook al niet
bijzonder lang is… véél tekst kan u in deze boekbespreking
eerlijk gezegd niet verwachten.
Grapje,
natuurlijk, maar tegelijkertijd ook gemeend. Zeker omdat er niet
alleen geen lemma over de auteur te vinden is op Wikipedia,
maar er ook geen letter tekst aan hem gewijd is op Schrijversgewijs
(anders toch altijd dienstig als alternatieve bron als het om Vlaamse
schrijvers gaat) en ook zo goed als niks op DBNL – de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren -,
waar we dan toch uiteindelijk een paar artikels van zijn hand én
zijn geboortedatum (28 september 1930, Waregem) en sterfdatum (12
april 1977, Gent) aantreffen. Voor de rest moet u het wat informatie
over de auteur betreft doen met het feit dat de Waregemse Marnixring Leeuwercke zijn naam hoog houdt door tweejaarlijks de GeorgesLeroyprijs uit te reiken en dat hij zélf in 1968 de Prijs voor Letterkunde van
de provincie Oost-Vlaanderen won voor een, net zoals Harry bij
Boekengilde De Clauwaert uitgegeven, roman genaamd De
Sluipwesp.
In hetzelfde artikel waar ik dat laatste las, vernam ik van de in 1973 overleden schrijver
Lucien Dendooven dít over Harry: “(…) een pareltje van
vertelkunst. Boeiend, keurig, voornaam schildert de auteur de tragiek
van een jonge kleurling met wondere muzikale aanleg, die ervan droomt
trompettist te worden”. Daar zou ik me kunnen in vinden, maar als
ik dat ook nog schreef, dan zou de eventuele lezer van deze
bespreking én dat boekje me later misschien voor de voeten werpen
dat dat een wel zéér omfloerste versie van de waarheid is. Ja,
Harry – de titelfiguur – droomt er van trompettist te worden,
maar het hele verhaal is vooral tragisch: Harry heeft geen poen, de
vrouw die zegt zijn moeder te zijn ligt op sterven, zijn
‘muziekleraar’ Roy is een zatlap, enfin, het is goed dat
dit verhaal maar een goeie zestig bladzijden duurt, want anders zou
het niet te harden zijn, zelfs al ís het dan (zoals Dendooven
aangeeft) wel mooi geschreven.
Zo mooi wellicht dat de auteur ook in onze politiek-correcte tijden nog
zou wegkomen met termen als ‘neger’, ‘halfbloed’, enzovoort.
Zou ook wel moéten, want politieke correctheid zou het verhaal té
soft maken, de focus wegnemen van de hardheid van de door
Leroy geschilderde (mogelijke) werkelijkheid. “De knaap had geen
lobbige lippen, hij was trouwens ook geen neger, hij was een
halfbloed; zijn huid had de kleur van koffie met ‘n scheutje melk”,
hóórt daarbij. Dat er eigenlijk niets gebeurt, minder. ‘t Is te
zeggen: er gebeuren wél dingen, maar waar je voortdurend verwacht
dat Harry het op een zeker moment in de criminaliteit zal gaan
zoeken, gebeurt dat niét. Het gaat niet goed, het gaat slechter, het
gaat naar de afgrond toe, daar blijft het liggen, einde. Geen verzet,
geen tegenstand, niks. “Een nieuwe bui dreef over”, schrijft
Leroy, “de eerste druppels vielen, en Harry liep wat vlugger, maar
toen de regen sneller liep dan Harry, stond er niets anders op dan
weer te gaan schuilen”, maar voor de echte rampspoed probeert Harry
zelfs niet te schuilen.
“Ik
kan je moeilijk mijn woorden aanleren, Harry”, zegt winkelier
Simrock, “Er is Jahweh, en er is de kristelijke God, en in
Noord-Afrika is het Allah en elders Boeddha. Het is erg moeilijk om
op elke plaats de gepaste woorden te vinden. Elke God heeft nu
eenmaal zijn eigen soort van gebeden en geboden, en zijn eigen soort
van priesters en kerken. Misschien zijn al die Goden, net als de
kerken en de voorschriften en net als blanken en negers, en net als
zoveel andere mensen, weinig verdraagzaam, en houden ze zich streng
aan hun formules.” Maar Harry verdraagt alles. Wat eerlijk gezegd
meer is dan ik als lezer kan verdragen.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !