vrijdag 5 januari 2024

De trein der traagheid – Johan Daisne (boekbespreking door Björn Roose)

De trein der traagheid – Johan Daisne (boekbespreking door Björn Roose)
Ik vernoemde de auteur van voorliggend De trein der traagheid nog bij mijn recente bespreking van De man in de spiegel van Guy Didelez, maar had op dat moment De trein der traagheid zélf nog niet in huis. Ook geen van de andere boeken van Johan Daisne, trouwens - en dat zijn er blijkens het aan de in 1978 op zesenzestigjarige leeftijd overleden auteur op Wikipedia gewijde lemma toch heel wat geweest -, maar in november jongstleden kreeg ik de serie boeken die Het Laatste Nieuws vele jaren geleden voor een (dacht ik toen) spotprijs een keer per week bij de krant aanbood gratis in handen (mijn dank aan de milde schenker) en daar was De trein der traagheid er één van.

Ik wist dus tot voor kort wel dat Johan Daisne (ofte Herman Thiery, zoals hij in werkelijkheid heette) beschouwd werd als de vader van het magisch realisme in de Nederlandstalige literatuur (Massimo Bontempelli gaf de stroming in 1937 internationaal haar naam), maar had noch zijn debuut in het genre, De trap van steen en wolken (1942), noch De man die zijn haar kort liet knippen (1947), noch De trein der traagheid (1950) gelezen. Nu daar verandering in gekomen is, toch wat dat laatste boek betreft, kan ik meteen ook zeggen dat ik enigszins teleurgesteld ben. Okee, het verhaal in De trein der traagheid mag dan beantwoorden aan Johan Daisne’s eigen theorie over het magisch realisme, “een verweving van werkelijkheid en droom, met daarin verwerkt een mysterieuze bovenzinnelijke dimensie die zich verschuilt achter de werkelijkheid” (dixit Wikipedia), maar wie wel wat méér in het genre gelezen heeft, kan van De trein der traagheid nog nauwelijks opkijken. Ik ga niet met het magisch realisme breken, zoals Daisne brak met het communisme toen hij er in 1948 uiteindelijk achterkwam dat het “dogmatisch en autoritair optrad”, maar durf wél zeggen dat er boeken in dit genre geschreven zijn, al dan niet als “magisch realisme” geklasseerd, die véél beter zijn en dat Daisne voor De trein der traagheid mogelijk zelfs leentjebuur heeft gespeeld bij collega’s.

Op de achterflap van de bij Het Laatste Nieuws uitgegeven versie wordt hij dan wel aangeduid als de “Vlaamse Dostojewski”, eveneens met aanhalingstekens weliswaar, maar Dostojewski is volgens mij nooit gaan afkijken bij C.S. Lewis, wiens uit 1946 daterende De grote scheiding op meer dan één manier als inspiratie lijkt gediend te hebben voor Daisne. Iets wat niet alleen mij opviel, overigens, maar ook mijn vriendin, die toen ik haar de synopsis gaf van De trein der traagheid, onmiddellijk moest denken aan De grote scheiding. Ik vind nergens op het internet een verwijzing naar een mogelijke literaire ‘verwantschap’ tussen Lewis en Daisne en Lewis’ werken worden doorgaans niet tot het magisch realisme maar eerder tot het met het magisch realisme verwante “fabulism” gerekend, maar bij wie De trein der traagheid gelezen heeft, moeten er toch belletjes gaan rinkelen als hij datgene leest wat op de achterflap van de in 2002 bij Uitgeverij Kok verschenen versie van De grote scheiding staat: “De grote scheiding – volgens velen Lewis’ mooiste boek – is een allegorie. De hellebewoners maken per bus een uitstapje naar de hemel, maar niemand van hen wil er blijven. Hemel en hel passen niet bij elkaar, zomin als goed en kwaad. Tussen beide bestaat een absolute scheiding.”

Met dat verschil dat C.S. Lewis een minder hoge dunk van zichzelf had dan Daisne of dat op z’n minst niet liet blijken in zijn boeken. Daisne’s spitsbroeder in het Nederlandstalige magisch realisme Hubert Lampo, van wie ik vorig jaar De vingerafdrukken van Brahma besprak, was uiteraard nog een graadje erger, maar als Daisne zijn anonieme hoofdpersonage laat zeggen “Bijster literair was ik overigens die middag niet geweest”, dan zou je willen dat Daisne dat zelf een bladzijde eerder óók wat minder was geweest: “Ik had dus niet in koffiehuizen noch onverschillig waar elders gezeten – dat had me dit keer beledigend tegenover de lente en misschien ook tegenover iets anders geleken – maar gewandeld en notities bij mijn lectuur gemaakt. Daaruit had ik dan toch een zekere zedelijke voldoening geput, die me op een – ik kan als werkbeest eigenlijk niet zeggen: ontwende manier, maar van het standpunt der deugzaamheid uit was dat wel zo – raadselachtigerwijs een klein maar gunstig voorteken had toegeschenen.” Da’s behalve een zin met een taalfout (“deugzaamheid” in plaats van “deugdzaamheid”) en een houterige, geen hout snijdende constructie, ook geen magisch realisme, da’s blablaïsme. Net zoals dit: “Om dat enigermate op te heffen, kwam ik dit keer op de inval, het begrip ‘inchoatief’ gewoon voor te stellen als het omgekeerde van een bekend verschijnsel uit de natuurkunde: de inertie. Gelijk, luidens de wet der traagheid, een beweging de neiging vertoont om nog heel even voort te duren, ook wanneer, laten we zeggen, de motor werd afgezet, aldus, volgens het psychische automatisme, vertoont een handeling de neiging om reeds te beginnen nog voordat we ze metterdaad uitvoeren.”

Ik ga daar niet nog een citaat aan toevoegen, twee is meer dan genoeg, maar dat belet niet dat Daisne op een zeker moment zijn paarden nauwelijks nog lijkt te kunnen inhouden tot het voorspel in de trein afgelopen is. “Het snijdende was weg uit mij: alleen de frisse, bevleugelde stemming bleef over, met een kleine wonde misschien, maar die aangenaam stak: de prikkeling van het ‘avontuur’, in de veilige aanwezigheid van zulk een vaderlijk reisgezel”, luidt het op pagina 26 (let trouwens op de dubbele dubbelpunt in die zin), terwijl het op pagina 35, een keer de trein tot stilstand is gekomen, klinkt als: “Het leek me of het Avontuur was begonnen. Het lokte me, zoals dat iemand die zich een beetje auteur waant, past; ik verwachtte dat de voortzetting ervan thans buiten de trein was te vinden.”

Twee keer het begin van een avontuur op een paar bladzijden tijd, faut le faire, maar dat deed me dan weer denken aan een van de in Kerstmis te Saloniki en andere verhalen gebundelde kortverhalen van André Demedts, Avontuur onderweg. Die heeft namelijk voor de trektocht die zijn personage onderneemt van de autosnelweg naar de lichtjes in de verte mogelijk op zijn beurt leentjebuur gespeeld bij Daisne. “En bij dat lichtje gekomen, lijkt hij in een soort alternatieve, niet onmogelijke werkelijkheid terecht te komen, zonder de onrust te voelen die daarmee ‘normaal’ zou gepaard gaan”, schreef ik in mijn bespreking van dat boek, zoals ik dat ook zou kunnen doen bij mijn bespreking van De trein der traagheid, waar de verteller bij het bereiken van de lichtjes zegt: “Ik heb toen die deur opengeduwd, maar de hoogleraar, die zijn hoed afnam, en Val, de hongerige jeugd, laten voorgaan. Daarna betrad ikzelf de… doodgewone andere wereld.” Met dat verschil dat er in Avontuur onderweg véél minder lulkoek verkocht werd om het verhaal te stofferen.

De trein der traagheid had eigenlijk aan zijn eindbestemming mogen komen op ongeveer de helft van het aantal bladzijden dat Johan Daisne ervoor nodig had. Pakweg vijftig in plaats van de honderdenvijf die er uiteindelijk aan besteed zijn. De blabla er uit gooien, de overbodige uitleg schrappen, het verhaal een verhaal laten zijn, had dit boek nog steeds niet bijster origineel gemaakt, maar het had niet geërgerd waar het dat nu wél doet en het was nog steeds een ‘leuk’ verhaal in zijn genre geweest.

Dat gezegd zijnde: als u het ook ooit gratis kan te pakken krijgen, moet u het niet per se laten liggen, maar doe niet de moeite er achteraan te gaan.

Björn Roose

1 opmerking:

  1. "Beste",

    “deugzaamheid” is wel degelijk een taalfout. Of de auteur die nu gemaakt heeft of de zetter, doet daarbij niet ter zake, en dat in tegenstelling tot het feit dat u al van bij de eerste zin van uw reactie blijk geeft te reageren op wat u dénkt gelezen te hebben, niet op wat ik werkelijk geschreven heb: ik heb namelijk niet beweerd dat de auteur verantwoordelijk was voor die taalfout, laat staan hem die verweten.

    Maar nu we het over verwijten hebben: het stoort u dat ik, in tegenstelling tot wat u eerder deed, niet de intentie heb boeken te gaan schrijven over Daisne en dus niet na lezing van een boek van hem aan tekstvergelijking ga doen of datzelfde boek ga zoeken in een antiquaritaat. Ik lees véél boeken, schrijf daarvan besprekingen omdat ík dat leuk vind en vanuit m’n eigen standpunt (niet vanuit het uwe), en geef al in de inleiding duidelijk mee dat het boek in kwestie louter toevallig in mijn handen terechtgekomen is en dat ik niet bijzonder geïnteresseerd ben in dit of ander werk van de auteur. Maar ondanks dát gaat u mijn bespreking behandelen alsof ik er academische intenties mee heb? U bent niet echt reclame voor het lezen van méér werk van Daisne.

    Bovendien getuigt u in uw reactie van het feit dat u zelfs niet één van mijn andere boekbesprekingen gelezen heeft. Als u dat wél gedaan had, al was het alleen maar de aan die van De trein der traagheid voorafgaande bespreking van Camus’ De pest, dan had u geweten dat ik met Barthes van oordeel ben dat het niet aan een auteur (laat staan aan u) is om zijn interpretatie van een tekst op te leggen aan anderen. Als ík in De trein der traagheid gelijkenissen zie met De grote scheiding, dan zie ik die, of Daisne het daar nu over gehad heeft en of u het daarmee eens bent of niet. Het gegeven dat u het trouwens over “jouw flaptekst” heeft en niet over de inhoud van Lewis’ boek, getuigt van het feit dat u dat boek net zomin gelezen heeft. U vindt het kennelijk onvergeeflijk dat ik geen andere versies van De trein der traagheid gelezen heb, maar bent duidelijk wat mijn verwijzingen betreft geenszins geneigd ook maar enige moeite te doen daar zelf eens in te duiken.

    U heeft wat uw oordeel over die kwestie betreft overigens wel héél erg uw best gedaan om bij mij de neiging te wekken verder niks te doen met uw hele commentaar. Een volledige alinea tekst besteden aan wat Daisne zelf vertelde in “Ten huize van” terwijl hij exáct datzelfde ook laat denken door het hoofdpersonage in zijn boek, getuigt op z’n best van zelf niet meer weten wat er zo allemaal in dat boek staat, op z’n slechtst van mij voor een imbeciel houden. U mag kiezen welke van de twee het wordt, maar qua woordovertolligheid kon die alinea dus tellen. Behalve als uitleg: weinig schrijvers zijn geneigd eerlijk te vertellen dat ze hun mosterd bij andere schrijvers gehaald hebben.

    En dan uw kers op de taart: u vindt Daisne niet zo pedant als ik “laat uitschijnen”? Alsof ik gezegd heb dat ú hem pedant vindt en in welke mate? U bent van oordeel dat het gegeven dat er “recente vertalingen in het Turks en het Zweeds” zijn verschenen een bewijs is van de originaliteit van het verhaal? Zoals het feit dat de boeken van Konsalik in 43 talen werden vertaald die boeken zeer origineel maakten (zoals overigens ook geldt voor de anderstalige pulp in vertaling die tegenwoordig het grootste deel van de rekken en tafels in de gemiddelde boekhandel vult)? En dat dit verhaal opgenomen is in een anthologie over treinen zou óók nog een meerwaarde moeten betekenen wat originaliteit betreft? Omdat er genoeg verhalen over treinen zijn om daarmee anthologieën te vullen soms?

    Leuk voor u dat u zo’n 15 jaar gewerkt hebt aan een Daisne-biografie, maar als u na die 15 jaar (intussen bijna 25, want die biografie is intussen alweer zo’n 10 jaar oud) nog steeds geen hoger niveau van argumentatie hebt bereikt dan het door u in deze reactie gedemonstreerde, dan is die biografie allicht één grote verspilling van papier geweest.

    Björn Roose

    BeantwoordenVerwijderen

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !