Dit boek,
Vakanties in de hel, zit al sinds oktober 2016 in
mijn bibliotheek en toch gaat mijn ‘geschiedenis’ ermee verder
dan dat terug. Ik had het nooit, minstens niet in zijn geheel, want
ik had wel hier of daar een hoofdstuk tot me genomen, eerder gelezen
dan kort voor ik deze boekbespreking maakte, maar toch waren de
auteur en het boek me toen ik het kocht al minstens een jaar of tien
bekend. Van mijn vroegere collega Jan Huijbrechts (van wie ik eerder
De botten van Bach
besprak) namelijk, die P.J. O’Rourke hoog genoeg had zitten om
regelmatig uit ‘s mans werk, dít boek in het bijzonder, te
citeren, daarmee de lachbuien veroorzakend die ook nu ik dit boek
zélf las nog terugkwamen.
“P.J. O’Rourke werd in 1947 geboren in Toledo, Ohio. Hij is ‘Chef
Buitenland’ bij het maandblad Rolling Stone” vermeldt de extreem
korte bio van de auteur op de achterflap, maar dat kan voor de
tegenwoordige lezer (het boek, uitgegeven bij
Bert Bakker,
dateert uit 1990 en collega Huijbrechts citeerde dus ook in de jaren
2000 al uit een niet zo recent werk) best wel wat aanvulling
gebruiken. Ten eerste is O’Rourke sinds februari 2022 dood; ten
tweede schreef hij behalve dit
Holidays in Hell nog
eenentwintig andere boeken; ten derde was hij behalve voor Rolling
Stone ook actief voor onder andere
The Atlantic,
The Daily
Beast,
The Wall Street Journal,
The Weekly Standard,
Playboy, en
Vanity Fair; ten vierde evolueerde hij na
zijn studentenjaren (hij studeerde af in de jaren 1960) van – ik
citeer even uit
Wikipedia dat hém dan weer min of meer
citeert – “
a leftist, anti-war hippie” tot “
a
political observer and humorist rooted in libertarian conservatism”.
Van links naar rechts zou dat in de simplistische termen van de
vorige eeuw geheten hebben – zelf zou ik het toen, en gedurende het
eerste decennium van de huidige eeuw, óók zo genoemd hebben -, maar
in ieder geval weg van zijn oorspronkelijke positie. Dat kwam zijn
humor ongetwijfeld ten goede, net zoals het feit dat hij zijn
carrière zo ongeveer begon bij
National Lampoon, een
humoristisch magazine dat de eeuwwisseling niet haalde en in onze
contreien waarschijnlijk nog het bekendst is van de – lichtelijk
flauwe – films à la
National Lampoon’s European Vacation
en
National Lampoon’s Christmas Vacation (edoch niet van de
films en andere producten die vanaf de eeuwwisseling zouden
geproduceerd worden, want die waren het werk van een andere firma).
“Lichtelijk flauwe”, inderdaad, wat niet kan gezegd worden van de humor van
O’Rourke, die niet zelden paragrafen neerschreef die bestaan uit
quasi niks anders dan
one-liners en die als ‘journalist’
niet alleen niet de pretentie had objectief te zijn (niémand is
objectief), maar er ook eerlijk voor uitkwam dat hij het niet was
(wat helaas een kwaliteit is die schijnbaar aan geen enkele moderne
‘journalist’ gegeven lijkt te zijn). O’Rourke deed namelijk
aan, wat dan in de Verenigde Staten heet, ‘
gonzo journalism’,
‘
a style of journalism that is written without claims of
objectivity, often including the reporter as part of the story using
a first-person narrative’ (dixit weerom
Wikipedia). ‘
It
is an energetic first-person participatory writing style in which the
author is a protagonist, and it draws its power from a combination of
social critique and self-satire.’ ‘
Gonzo journalism
involves an approach to accuracy that concerns the reporting of
personal experiences and emotions, in contrast to traditional
journalism, which favors a detached style and relies on facts or
quotations that can be verified by third parties.’ ‘
Use of
sarcasm, humour, exaggeration, and profanity is common.’ Dat
beschrijft het zo ongeveer wel (al lijkt dat ‘
traditional
journalism’ intussen ook nauwelijks meer te bestaan) en dat is
wat O’Rourke gedaan heeft in onder andere Libanon, Zuid-Korea,
Panama, Polen, de Filippijnen, El Salvador, Zuid-Afrika, Israël en
aan de grens tussen de Verenigde Staten en Mexico (“Ik nam mijn
vreemdelingen in Laredo gevangen. Het was helemaal niet mijn
bedoeling om iemand gevangen te nemen. Ik raakte gewoon iets te
opgewonden, vergat even dat ik journalist was en begon me als een
gezagsgetrouwe burger te gedragen.), allemaal plaatsen die in de
jaren 1980 min of meer als ‘hellen’ konden worden beschouwd (en
dat nu in sommige gevallen nog steeds zijn), maar ook tijdens een
weekend bij
Heritage USA (een evangelistisch themapark), de
America’s Cup (een zeilwedstrijd), een feestje ter
gelegenheid van de 350ste verjaardag van
Harvard University,
een bezoek aan
Epcot Center (nog een themapark), en een
topontmoeting tussen Reagan en Gorbatsjov in 1987, waarbij hij over
de journalisten schrijft:
“Misschien
hadden ze gewoon ontzettend veel zin om terug naar hun kamers te gaan
en Gorbatsjovs grote nieuwe bestseller, Perestroika,
te lezen – je legt het niet meer weg dit boek, met z’n fabuleuze
plot, knappe karakteriseringen en een verrassend einde dat ik hier
niet zal verklappen”.
Epcot Center,Heritage USA,
de
America’s Cup, zelfs
Harvard University, en ook
tegenwoordig nog zeldzame ontmoetingen tussen Amerikaanse en
Russische presidenten zullen een beetje een ver-van-mijn-bedshow zijn
voor veel Europese lezers en de toestanden in de jaren tachtig in
grote delen van de wereld een beetje een lang-van-mijn-bedshow, maar
op een of andere manier zijn de dingen die O’Rourke beschrijft,
waaraan hij deelneemt, waarin hij zich (al dan niet straalbezopen)
onderdompelt, zo universeel, zo (lijkt het toch) immer actueel dat
dat niet uitmaakt. Misschien net omdát hij de zaken niet aanpakt
vanuit een traditioneel journalistiek oogpunt (en al helemaal niet
vanuit een modern ‘journalistiek’ oogpunt, inhoudende dat je een
week nadat nieuws beginnen circuleren is op sociale media daarvan een
politiek correct doorslagje maakt) en je je als lezer mogelijk op
dezelfde manier zou gedragen, een idee dat in ieder geval
vergemakkelijkt wordt door de humor en de zelfrelativering. En dat
vanaf de aan het begin van het boek opgenomen
Dankbetuiging:
“De meeste feiten in dit boek heb ik aan hen [de
“strontspecialisten”, de journalisten die rondhangen in
oorlogsgebieden, noot van mij] te danken. (De waarheden zijn van hun,
de fouten van mij.) In feite ben ik hen het hele boek verschuldigd.
Wat ik de lezers in mijn verhalen vertel is niets anders dan wat
leden van de pers elkaar om tien uur ‘s avonds aan de bar
vertellen.” Aangevuld met, in
Door het donkerste Amerika, deel
II: de topontmoeting tussen Reagan & Gorbatsjov, 1987:
“Persoonlijk
hou ik van het soort research waar je je handen omheen kunt vouwen,
het soort dat je kunt heffen. Dat wil zeggen, ik stel er prijs op
mijn belangrijkste research in bars te doen, waar mensen sneller de
waarheid vertellen, of op z’n minst minder overtuigend liegen dan
het geval is in instructies en boeken.”. En dat dan weer
aangevuld met datgene waarmee de op de
Dankbetuiging volgende
Inleiding begint: “De laatste paar jaar ben ik werkzaam
geweest als buitenlands correspondent, hoewel ‘werkzaam’ niet het
goede woord is en ‘buitenlands correspondent’ is een te deftige
benaming. Wat ik in werkelijkheid ben geweest is een sores-toerist
[:] ik reisde af naar opstanden, stommiteiten, politieke crises,
ordeverstoringen en andere menselijke dwaasheden omdat… omdat het
lollig is.”
Wat dan weer verderop gevolgd wordt door: “Ik was nieuwsgierig naar de
narigheid die de mens zichzelf bezorgde en die hij waarschijnlijk kon
ophouden zichzelf te bezorgen voordat je met je ogen hebt geknipperd,
of in elk geval voordat je de trekker hebt overgehaald. Ik wilde
weten waarom het leven, dat slechts in bescheiden mate iets ellendigs
zou moeten zijn, zoiets angstwekkends, walgelijks en verschrikkelijks
is voor zo vele mensen op zo vele plaatsen.” Ja, O’Rourke was een
humorist, een sarcast, maar geen cynicus. In sommige stukken, zoals
Kerstmis in El Salvador, merk je zelfs dat de humor
geleidelijk uit de paragrafen verdwijnt omdat hij té veel medeleven
met de
locals heeft om de daartoe benodigde afstand nog te
kunnen aanhouden. Wat begint met “Dit kleine landje was sinds 1979
voortdurend in het nieuws – de spil van het een of ander, wezenlijk
dittemedat. Iedere liberale huilebalk had staan schreeuwen over de
doodseskaders. Iedere conservatieve bedplasser had staan gillen over
de communisten. Voorzover ik kon uitmaken gingen we daar beneden de
oorlog in. En ik wist niet eens hoe het er daar uitzag.” wordt al
snel “Er is nog een soort verschrikking, niet zo dramatisch maar
veel diepgaander. Op elk willekeurig moment is bijna de helft van de
Salvadoraanse arbeidskrachten werkloos. En de meesten hiervan die wel
werk hebben, ontvangen minder dan het minimumloon, wat behoorlijk
minimaal is. Het jaarlijks inkomen per hoofd ligt op vijftienhonderd
gulden. De armere helft van de bevolking heeft een dagelijkse
calorievoeding die een derde minder bedraagt dan wat de Organisatie
van Amerikaanse Staten als gezond beschouwd. Tachtig procent van hun
kinderen lijdt aan ondervoeding”. Wat op zijn beurt invloed heeft
op je beoordeling van de rest van de stukken. O’Rourke was dan wel
niet het type ‘ruwe bolster, blanke pit’, maar z’n ruwe bolster
overheerste niet alles (op z’n minst niet op basis van wat ik in
dit boek gelezen heb). Zoals hij schrijft in
Er helemaal uit in
het weekend: Heritage USA: “Ik heb bijna de moed niet om deze
mensen belachelijk te maken. Het is net als op melkkoeien jagen met
een krachtig jachtgeweer met telescoopvizier.”
En dan komt het… het citeren. Tientallen passages heb ik aangeduid,
evenzovele
one-liners (of toch niet-veel-
liners), en
daar mag ik u niet tot in het oneindige mee vervelen. Veel van die
one-liners ga ik dus (ooit, als het er van komt) opnemen in
m’n eigen
Groot Citatenboek (of toch een soortement
internetversie daarvan) om me in deze bespreking vervolgens te
beperken tot vijf. Nummer één:
“Het
boeiende van het staren in een geweerloop is hoe klein het gaatje is
waar de kogel uitkomt, en dat het toch zo’n groot verschil zou zijn
in je agenda”. Nummer twee:
“De afgelopen jaren heb ik mijn portie autorijden in de Derde
Wereld moeten doen in Mexico, Libanon, op de Filippijnen, Cyprus, in
El Salvador, Afrika en Italië. (Technisch gesproken maakt Italië
geen deel uit van de Derde Wereld, maar dat heeft niemand de
Italianen verteld.)”. Nummer
drie: “Harvard
is het huis der Amerikaanse ideeën; daar zijn er verscheidene van
geweest en iemand moet de schuld ervan op zich nemen”. Nummer
vier: “Overdracht en
sancties – ik geloof dat dat de grote antwoorden zijn zoals ze in
Amerika worden voorgesteld. Welnu, economische sancties smoorden
voorzeker de Russische revolutie in de kiem, vouwde (sic) Ayatollah
Khomeini’s Iran op als een opklapbed en bracht (sic) Tsjang
Kai-sjek meteen terug aan de macht op het vasteland.” Nummer
vijf: “Het
is niet eenvoudig het effect te beschrijven dat de eerste aanblik van
een wilde neushoorn heeft op een niet erg moedige auteur uit Ohio.
Het is zoiets als het meenemen van je vierjarige kind op een
verrassingsbezoek aan het Mesozoïcum. Ik voelde een grenzeloze
opwinding, gecombineerd met enig verlangen om te gaan huilen en onder
de jeep te kruipen.”
En
hetzelfde ga ik doen wat de uitgebreidere citaten betreft. Ook
daarvan slechts vijf
exemplaren. Nummer één: “De onzin die je hoort over marchanderen
in het Oosten is, net als de meeste onzin over het Oosten, volmaakt
waar. Ik was nog geen drie seconden in de winkel of de eigenaar stond
al prijzen op te geven die recht zouden doen aan een onderleverancier
van het Pentagon en hij wapperde alle kanten op met vettige, slecht
gemaakte tapijten als iemand die een puppy zindelijk maakt met de
zondagseditie van de New York Times.
Dit alles begeleid door charmant gebabbel. Ik bedoel, dat neem ik
aan. Sommige van de stijlbloempjes van de Levant gaan verloren in een
minimale Engelse vocabulaire. ‘Good, huh? Real good, huh? Good rug!
Very good!’” Nummer twee:
“Hij haalde zijn schouders op. ‘De irrigatiepomp is kapot.’ We
reden er langs, een klein ding dat op benzine loopt en zo groot is
als een grasmaaitractortje. Ze maakten elkaar in deze dorpen af voor
habbekratscorruptie, terwijl de rijkdom van de hele gemeenschap
verdubbeld zou kunnen worden met één
technische-school-praktijkklas-repareer-de-waterpomp-project. Als je
dat begrijpt, begrijp je de hele Derde Wereld.” Nummer drie: “Er
is geen geur als de geur van een dood mens. Het is een suikerachtige
rotting – rottend vlees en balcorsages, een zoete, kokhalzende
stank. Het gaat dwars door kleren en huid. Hoe vaak je ook doucht,
hoe vaak je het arme wasmeisje in het hotel ook vraagt je kleren weer
mee te nemen om ze opnieuw te wassen, de lucht keert terug als een
zorg of een kwade gedachte. Het is niet eens zo’n slechte geur,
niet erger dan whiskybraaksel, maar de damp van je eigen dood gaat
als een schok naar een of andere oude, niet-ontwikkelde zenuwknoop,
net boven de top van de rugwervel, naar het huis van alle woordeloze,
gedachteloze angst.” Nummer
vier: “Ik had gehoord dat de race om de Amerika Cup het meest
spectaculaire sportevenement van het decennium was. Ik was er bijna
ingestonken. Ik bevond me ermiddenin, op de officiële persboot, de
Sea Chunder,
rondstuiterend en een domme indruk makend. Ik greep de railing (sic)
vast als een psychopathische
wurgmoordenaar en staarde naar de horizon als een of andere idiote
Achab die door zijn walvissenaas heen is. Het enige dat ik kon zien
was een heleboel oceaan en natte, morsige golven. Ik keek echter,
naar later bleek, de verkeerde kant op en moest naar de andere
railing (sic) van de Sea Chunder
klauteren en struikelen en kruipen. Ook aan die kant was een heleboel
oceaan, als je ‘t mij vraagt.” En, ten slotte, zoals beloofd (al
heb ik het aantal onderweg uitgebreid), nummer vijf: “Ik was erop
voorbereid dat Zuid-Afrika afgrijselijk was. Maar ik was er niet op
voorbereid dat het normaal was. Die onbeduidende apartheidsborden,
GEEN HONDEN OF NIET-EUROPEANEN, zijn uitzonderlijk, nu bijna
toeristische attracties. Er is geen rassendiscriminatie in de grote
‘internationale’ hotels of in hun restaurants of nachtclubs.
Winkelwijken in het centrum zijn geïntegreerd. Je ziet evenveel
zwarte mensen in regenjassen en stropdassen als in Chicago. Als ik
het echt had geprobeerd dan had ik mijn maand in Zuid-Afrika kunnen
doorbrengen zonder één spoortje problemen op te merken, met
uitzondering van de overal aanwezige soldaten. Zuid-Afrika is
afgrijselijk normaal. En hierdoor, denk ik, laaien de emoties er zo
hoog over op.”
Wat
dus over het Zuid-Afrika van vóór de afschaffing van de apartheid
gaat. In tegenstelling tot wat O’Rourke in zijn laatste hoofdstuk,
Epiloog: wat heeft de toekomst te bieden voor onze vrienden
in verre landen?, schrijft over
de ‘ontwikkelingslanden’ en de Verenigde Staten zelf: “Bizarre
ziekten zullen blijven woekeren in de ontwikkelingslanden. Allemaal
hopen we dat er eentje bij zal zijn die alleen advocaten doodt. En
Derde-Wereldwaarden en esthetica zullen zich ook gaan verspreiden
over de aardbol, waarbij deze een welkome onderbreking van het
feminisme zullen veroorzaken en de opkomst van spuitbussenverf zullen
bewerkstelligen als het belangrijkste uitdrukkingsmiddel in
literatuur en beeldende kunst. Maar in de volgende kwart eeuw zal het
feit dat de Verenigde Staten er deel van gaat uitmaken de meest
dramatische verandering in de Derde Wereld zijn. We zijn al een
aardig eind op weg. Een groot aantal van onze steden is in veel
opzichten niet te onderscheiden van Beiroet. Het gedrag, de manier
van kleden en het taalgebruik van onze jongeren neigen onbetwistbaar
naar het onderontwikkelde. En de meesten van onze intellectuelen
behoren al sinds jaar en dag tot ‘minderwaardig, wetteloos volk’.
Het enige dat we nu moeten doen is nog een paar democraten kiezen.”
Een toekomst waaraan hij in 2016 het zijne bijdroeg door het
‘endorsen’ van
Hillary Clinton. Iets waarover hij zei dat zijn voorkeur ook de “lies
and empty promises” behelsde
en “She’s wrong about absolutely everything, but she’s
wrong within normal parameters”,
en dat dus in tegenstelling tot haar tegenkandidaat Donald Trump. Het
kan verkeren, wist Bredero al, maar de dag dat je meent de ene
oplichter boven de andere te moeten kiezen omdat de ene ‘normaler’
oplicht dan de andere, bén je gewoon verkeerd. Laat
dat echter een opmerking in de rand blijven, zowel wat de stand van
zaken in de Verenigde Staten betreft (vooral de steden zijn daar
inderdaad al decennia aan het verworden tot slums),
als de kwaliteit van Vakanties in de hel.
Dit boek is
gewoon een absolute aanrader voor wie het vast kan krijgen.
Björn
Roose