Na Tien kleine negertjes van Agatha Christie, De pest van Albert Camus, De trein der traagheid van Johan Daisne, Jurassic Park van Michael Crichton, De postbode belt altijd tweemaal van James M.Cain, De drie musketiers van Alexandre Dumas, Vrijdag van Hugo Claus, en Veel geluk, professor van Aster Berkhof,
ben ik met De Grote Gatsby aan het negende boek in een ‘ouwe’
serie van Het Laatste Nieuws toe. Een serie die ik ooit,
tijdens een ander leven, bij mekaar spaarde door iedere woensdag
(meen ik me te herinneren) dat vod te kopen en voor een kleine
meerprijs een boek erbij te krijgen. Een serie die ik ook weer
kwijtspeelde toen ik ging scheiden (een mens moet er iéts voor over
hebben). Een serie die eind vorig jaar toevallig en geheel gratis
weer in mijn handen viel.
Een serie ook die nogal – dat kan u al afleiden uit voornoemd reeksje
van titels daarin – verscheiden van aard is, maar waarbinnen De
Grote Gatsby samen met De postbode belt altijd tweemaal
toch wel het genre van de film noir
vertegenwoordigt. Al is het criminele aspect een stuk minder
aanwezig bij De Grote Gatsby dan bij De postbode belt
altijd tweemaal, en kan je een boek natuurlijk geen film noemen,
zélfs als dat boek vier keer verfilmd is (om van de tv-adaptaties
maar te zwijgen). Wat op zich overigens verbazingwekkend is, want het
boek verkocht aanvankelijk voor geen meter (in een half jaar tijd,
van april tot oktober 1925, maar 20.000 exemplaren op de Amerikaanse
markt) en de auteur ervan beschouwde zichzelf bij zijn overlijden in
1940 (op de leeftijd van vierenveertig jaar) als een mislukkeling
waarvan de werken al bij zijn leven vergeten waren.
Jammer voor die auteur, F. Scott Fitzgerald, die overigens bevriend was met
onder andere Ezra Pound en Ernest Hemingway en op wiens grafsteen een citaat uit voorliggend boek staat (“So
we beat on, boats against the current, borne back ceaselessly into
the past”), dat hij in die overtuiging gestorven is, maar goed
voor de generaties die ná zijn overlijden zouden volgen dat die
overtuiging uiteindelijk niet overeen bleek te komen met de feiten en
The Great Gatsby zelfs tot de klassiekers van de Amerikaanse
literatuur ging behoren. Meer nog dan de twee romans die hij eerder
schreef, This Side of Paradise en The Beautiful and Damned,
en de roman die nog zou volgen, Tender is the Night (The
Last Tycoon, dat in 1941
verscheen, werd afgemaakt door zijn vriend Edmund Wilson). En ook in
de eerste helft van de jaren 2000 nog genoeg tot de verbeelding
sprekend om het in een Nederlandse vertaling in de eerder genoemde
serie te laten verschijnen dus, al zijn ze bij Het
Laatste Nieuws ook hier
weer zo onvriendelijk geweest wel een Noot van de vertaler
mee te geven, maar niet de naam van de vertaler in kwestie.
Enfin,
dat doet er niet echt toe voor wie het boek (in deze uitgave of een
andere) wil lezen, iets wat ik toch wel durf aanraden. Het speelt
zich, zoals u kan lezen op Wikipedia,
inderdaad af tijdens de zogenaamde Jazz Age (een term die
trouwens gemunt werd door Fitzgerald zelf) en de hele setting
ervan is die van het toen heersende hedonisme, maar het valt de met
enig inlevingsvermogen behepte lezer absoluut niet moeilijk het in
zijn geest te transponeren naar nu, al zijn de tijden intussen een
stuk hypocrieter geworden: de rijken laten het nog steeds breed
hangen, maar ze maken daar ofwel een reality show van (waarbij
de minder rijken ook nog eens betalen om naar hen te kijken) ofwel
een geheim; de feestjes in de filmwereld of bij de op een andere
manier omhoog gevallenen komen in de boekskes van de
armoezaaiers terecht; en elkaars lief/vrouw afpakken wordt nog steeds
gedaan, maar tegenwoordig eindigt dat soort zaken voor rechtbanken in
plaats van als literatuur. Spijtig allemaal, maar we hebben op zijn
minst nog een boek (boekje eigenlijk, want het is maar zo’n
honderdvijftig bladzijden dik) als dit om ons aan betere tijden te
herinneren. Tijden die onzediger en zediger tegelijkertijd waren, op
zijn minst in de literatuur: “Gedrag mag op harde rots of op nat
drasland gegrond zijn, maar op een gegeven moment kan het mij niet
meer schelen waarop het is gegrond. Toen ik afgelopen herfst van de
oostkust terugkwam, had ik het gevoel dat ik de wereld voorgoed in
uniform en in een soort morele geeft-acht houding wilde zien; ik
wilde geen luidruchtige uitstapjes meer met een bevoorrecht kijkje in
het hart van de mens. Alleen Gatsby, de man die zijn naam aan dit
boek geeft, was vrijgesteld van mijn reactie – Gatsby, die alles
symboliseerde waarvoor ik een oprechte minachting heb. Indien
persoonlijkheid een onafgebroken reeks van geslaagde gebaren is, dan
had hij iets magnifieks, een verhoogde gevoeligheid voor de beloften
van het leven, alsof hij verwant was aan een van die gecompliceerde
machines die op tienduizend mijl afstand aardbevingen registreren.
Deze ontvankelijkheid had niets van doen met die slappe vatbaarheid
voor indrukken die met de weidse naam ‘scheppend temperament’
aangeduid wordt – het was een ongemene aanleg om te blijven hopen,
een bereidheid tot romantiek zoals ik nog nooit bij iemand anders
tegengekomen ben en waarvan het niet waarschijnlijk is dat ik die
ooit opnieuw zal tegenkomen. Nee – Gatsby bleek uiteindelijk een
beste vent; het is wat aan Gatsby knaagde, het smerige stof dat in
het kielzog van zijn dromen dreef dat tijdelijk een halt toeriep aan
mijn belangstelling in het onvoldragen leed en de kortademige
uitgelatenheid der mensen.”
“(…) het onvoldragen leed en de kortademige uitgelatenheid der mensen”…
Ja, zo kan je wat daarna volgt wel noemen. Een leed en een
uitgelatenheid die zich beiden tonen in de show die ze
ophangen naar buiten toe. Een show tegenover vrienden (of
mensen die op hun beurt die rol spelen of af en toe moéten spelen),
niet tegenover het grote publiek, maar desalniettemin een show.
Een show waarin een echtgenoot de lakens deelt met een ander,
maar door het lint gaat als zijn echtgenote zelfs maar lijkt
hetzelfde te doen. Een show waarin een andere man zijn leven
deelt met heel de beau monde, maar dat eigenlijk alleen maar
doet in de hoop ooit zijn leven te kunnen delen met genoemde
echtgenote. Een show waarin de echtgenoot en de man in het
bijzijn van de echtgenote mekaar confronteren en de man het pleit
verliest. Een show waarin die man na het verliezen van dat
pleit uiteindelijk ook zijn leven verliest. Een show waaraan
de verteller deelneemt, waarin hij verbindingsman speelt, waarin hij
de verbinding ís tussen echtgenoot, man en echtgenote. Een show
echter ook waarin hij nooit helemaal geïntegreerd wordt en waarvan
hij aan het einde de droeve taak heeft het doek te laten vallen,
zónder dat boontje om zijn loontje komt, en waarin de enige die zijn
‘verdiende loon’ krijgt dat in zijn geheel niet verdiend heeft.
In tegendeel: de man krijgt het ‘verdiende loon’ van de
echtgenoot en de echtgenote, beiden schuldig aan het kapot maken van
niet alleen de droom van de man, maar ook aan die van nog een andere
man: “Het waren onachtzame mensen, Tom en Daisy – ze maakten
dingen en mensen kapot en trokken zich dan weer terug in hun geld of
in hun onmetelijke onachtzaamheid, of wat het dan ook mocht zijn dat
hen bij elkaar deed blijven, en lieten andere mensen de troep
opruimen die ze hadden gemaakt...”
Klinkt allemaal heel serieus – en wellicht ook alsof ik het hele verhaal
verklapt heb, maar wees gerust: dat is niet zo -, maar Fitzgerald
schreef ook goéd. Zeer Amerikaans ook (of toch zoals ik me voorstel
wat zeer Amerikaans is). “(…) we gingen aan een tafeltje zitten
met de twee meisjes in het geel en drie mannen, die zich ieder aan
ons voorstelden als meneer Mompel.” en “Minstens een dozijn
mannen, sommigen er iets beter aan toe dan hij, legde hem uit dat
wiel en wagen niet langer door enige materiële band verbonden
waren.” mogen daarvan een paar voorbeelden zijn. “(…) ik ben
een van de weinige eerlijke mensen die ik ooit heb gekend” een
ander. Terwijl hij toch zeer ón-Amerikaans is als hij madame de
Maintenon of Trimalchio op laat treden, en buitengewoon literair in
passages als deze: “(…) met ieder woord keerde ze meer en meer in
zichzelf, zodat hij het opgaf, en slechts de dode droom vocht door
terwijl de middag voorbij gleed, in een poging om wat niet langer
tastbaar was aan te raken, zich ongelukkig maar onverdroten een weg
banend naar die verloren stem aan de andere kant van de kamer.”
O ja, nog één dingetje: wie op Wikipedia gaat zoeken, vindt
daar ongetwijfeld ook iets over het zogenaamde antisemitisme in dit
boek (dat overigens ook het enige zou zijn van vóór 1945 waarin het
woord ‘holocaust’ voorkomt) en toegegeven, het als joods
beschreven personage Meyer Wolfsheim (waarnaar de Duitse gelijknamige
groep zich in 1987 trouwens noemde) is op generlei vlak sympathiek,
maar wat mij het meest aan dat personage opviel is de naam van zijn
firma: The Swastika Holding Company. Een feit dat zo
intrigerend is dat er op zijn beurt behalve een aantal artikels ook
een film aan werd gewijd (het plot ervan staat tenminste op dezepagina),
maar dat niét wordt vermeld op Wikipedia… Raar toch?
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !