dinsdag 28 mei 2024

De Grote Gatsby – F. Scott Fitzgerald (boekbespreking door Björn Roose)

De Grote Gatsby – F. Scott Fitzgerald (boekbespreking door Björn Roose)
Na Tien kleine negertjes van Agatha Christie, De pest van Albert Camus, De trein der traagheid van Johan Daisne, Jurassic Park van Michael Crichton, De postbode belt altijd tweemaal van James M.Cain, De drie musketiers van Alexandre Dumas, Vrijdag van Hugo Claus, en Veel geluk, professor van Aster Berkhof, ben ik met De Grote Gatsby aan het negende boek in een ‘ouwe’ serie van Het Laatste Nieuws toe. Een serie die ik ooit, tijdens een ander leven, bij mekaar spaarde door iedere woensdag (meen ik me te herinneren) dat vod te kopen en voor een kleine meerprijs een boek erbij te krijgen. Een serie die ik ook weer kwijtspeelde toen ik ging scheiden (een mens moet er iéts voor over hebben). Een serie die eind vorig jaar toevallig en geheel gratis weer in mijn handen viel.

Een serie ook die nogal – dat kan u al afleiden uit voornoemd reeksje van titels daarin – verscheiden van aard is, maar waarbinnen De Grote Gatsby samen met De postbode belt altijd tweemaal toch wel het genre van de film noir vertegenwoordigt. Al is het criminele aspect een stuk minder aanwezig bij De Grote Gatsby dan bij De postbode belt altijd tweemaal, en kan je een boek natuurlijk geen film noemen, zélfs als dat boek vier keer verfilmd is (om van de tv-adaptaties maar te zwijgen). Wat op zich overigens verbazingwekkend is, want het boek verkocht aanvankelijk voor geen meter (in een half jaar tijd, van april tot oktober 1925, maar 20.000 exemplaren op de Amerikaanse markt) en de auteur ervan beschouwde zichzelf bij zijn overlijden in 1940 (op de leeftijd van vierenveertig jaar) als een mislukkeling waarvan de werken al bij zijn leven vergeten waren.

Jammer voor die auteur, F. Scott Fitzgerald, die overigens bevriend was met onder andere Ezra Pound en Ernest Hemingway en op wiens grafsteen een citaat uit voorliggend boek staat (“So we beat on, boats against the current, borne back ceaselessly into the past”), dat hij in die overtuiging gestorven is, maar goed voor de generaties die ná zijn overlijden zouden volgen dat die overtuiging uiteindelijk niet overeen bleek te komen met de feiten en The Great Gatsby zelfs tot de klassiekers van de Amerikaanse literatuur ging behoren. Meer nog dan de twee romans die hij eerder schreef, This Side of Paradise en The Beautiful and Damned, en de roman die nog zou volgen, Tender is the Night (The Last Tycoon, dat in 1941 verscheen, werd afgemaakt door zijn vriend Edmund Wilson). En ook in de eerste helft van de jaren 2000 nog genoeg tot de verbeelding sprekend om het in een Nederlandse vertaling in de eerder genoemde serie te laten verschijnen dus, al zijn ze bij Het Laatste Nieuws ook hier weer zo onvriendelijk geweest wel een Noot van de vertaler mee te geven, maar niet de naam van de vertaler in kwestie.

Enfin, dat doet er niet echt toe voor wie het boek (in deze uitgave of een andere) wil lezen, iets wat ik toch wel durf aanraden. Het speelt zich, zoals u kan lezen op Wikipedia, inderdaad af tijdens de zogenaamde Jazz Age (een term die trouwens gemunt werd door Fitzgerald zelf) en de hele setting ervan is die van het toen heersende hedonisme, maar het valt de met enig inlevingsvermogen behepte lezer absoluut niet moeilijk het in zijn geest te transponeren naar nu, al zijn de tijden intussen een stuk hypocrieter geworden: de rijken laten het nog steeds breed hangen, maar ze maken daar ofwel een reality show van (waarbij de minder rijken ook nog eens betalen om naar hen te kijken) ofwel een geheim; de feestjes in de filmwereld of bij de op een andere manier omhoog gevallenen komen in de boekskes van de armoezaaiers terecht; en elkaars lief/vrouw afpakken wordt nog steeds gedaan, maar tegenwoordig eindigt dat soort zaken voor rechtbanken in plaats van als literatuur. Spijtig allemaal, maar we hebben op zijn minst nog een boek (boekje eigenlijk, want het is maar zo’n honderdvijftig bladzijden dik) als dit om ons aan betere tijden te herinneren. Tijden die onzediger en zediger tegelijkertijd waren, op zijn minst in de literatuur: “Gedrag mag op harde rots of op nat drasland gegrond zijn, maar op een gegeven moment kan het mij niet meer schelen waarop het is gegrond. Toen ik afgelopen herfst van de oostkust terugkwam, had ik het gevoel dat ik de wereld voorgoed in uniform en in een soort morele geeft-acht houding wilde zien; ik wilde geen luidruchtige uitstapjes meer met een bevoorrecht kijkje in het hart van de mens. Alleen Gatsby, de man die zijn naam aan dit boek geeft, was vrijgesteld van mijn reactie – Gatsby, die alles symboliseerde waarvoor ik een oprechte minachting heb. Indien persoonlijkheid een onafgebroken reeks van geslaagde gebaren is, dan had hij iets magnifieks, een verhoogde gevoeligheid voor de beloften van het leven, alsof hij verwant was aan een van die gecompliceerde machines die op tienduizend mijl afstand aardbevingen registreren. Deze ontvankelijkheid had niets van doen met die slappe vatbaarheid voor indrukken die met de weidse naam ‘scheppend temperament’ aangeduid wordt – het was een ongemene aanleg om te blijven hopen, een bereidheid tot romantiek zoals ik nog nooit bij iemand anders tegengekomen ben en waarvan het niet waarschijnlijk is dat ik die ooit opnieuw zal tegenkomen. Nee – Gatsby bleek uiteindelijk een beste vent; het is wat aan Gatsby knaagde, het smerige stof dat in het kielzog van zijn dromen dreef dat tijdelijk een halt toeriep aan mijn belangstelling in het onvoldragen leed en de kortademige uitgelatenheid der mensen.”

“(…) het onvoldragen leed en de kortademige uitgelatenheid der mensen”… Ja, zo kan je wat daarna volgt wel noemen. Een leed en een uitgelatenheid die zich beiden tonen in de show die ze ophangen naar buiten toe. Een show tegenover vrienden (of mensen die op hun beurt die rol spelen of af en toe moéten spelen), niet tegenover het grote publiek, maar desalniettemin een show. Een show waarin een echtgenoot de lakens deelt met een ander, maar door het lint gaat als zijn echtgenote zelfs maar lijkt hetzelfde te doen. Een show waarin een andere man zijn leven deelt met heel de beau monde, maar dat eigenlijk alleen maar doet in de hoop ooit zijn leven te kunnen delen met genoemde echtgenote. Een show waarin de echtgenoot en de man in het bijzijn van de echtgenote mekaar confronteren en de man het pleit verliest. Een show waarin die man na het verliezen van dat pleit uiteindelijk ook zijn leven verliest. Een show waaraan de verteller deelneemt, waarin hij verbindingsman speelt, waarin hij de verbinding ís tussen echtgenoot, man en echtgenote. Een show echter ook waarin hij nooit helemaal geïntegreerd wordt en waarvan hij aan het einde de droeve taak heeft het doek te laten vallen, zónder dat boontje om zijn loontje komt, en waarin de enige die zijn ‘verdiende loon’ krijgt dat in zijn geheel niet verdiend heeft. In tegendeel: de man krijgt het ‘verdiende loon’ van de echtgenoot en de echtgenote, beiden schuldig aan het kapot maken van niet alleen de droom van de man, maar ook aan die van nog een andere man: “Het waren onachtzame mensen, Tom en Daisy – ze maakten dingen en mensen kapot en trokken zich dan weer terug in hun geld of in hun onmetelijke onachtzaamheid, of wat het dan ook mocht zijn dat hen bij elkaar deed blijven, en lieten andere mensen de troep opruimen die ze hadden gemaakt...”

Klinkt allemaal heel serieus – en wellicht ook alsof ik het hele verhaal verklapt heb, maar wees gerust: dat is niet zo -, maar Fitzgerald schreef ook goéd. Zeer Amerikaans ook (of toch zoals ik me voorstel wat zeer Amerikaans is). “(…) we gingen aan een tafeltje zitten met de twee meisjes in het geel en drie mannen, die zich ieder aan ons voorstelden als meneer Mompel.” en “Minstens een dozijn mannen, sommigen er iets beter aan toe dan hij, legde hem uit dat wiel en wagen niet langer door enige materiële band verbonden waren.” mogen daarvan een paar voorbeelden zijn. “(…) ik ben een van de weinige eerlijke mensen die ik ooit heb gekend” een ander. Terwijl hij toch zeer ón-Amerikaans is als hij madame de Maintenon of Trimalchio op laat treden, en buitengewoon literair in passages als deze: “(…) met ieder woord keerde ze meer en meer in zichzelf, zodat hij het opgaf, en slechts de dode droom vocht door terwijl de middag voorbij gleed, in een poging om wat niet langer tastbaar was aan te raken, zich ongelukkig maar onverdroten een weg banend naar die verloren stem aan de andere kant van de kamer.”

O ja, nog één dingetje: wie op Wikipedia gaat zoeken, vindt daar ongetwijfeld ook iets over het zogenaamde antisemitisme in dit boek (dat overigens ook het enige zou zijn van vóór 1945 waarin het woord ‘holocaust’ voorkomt) en toegegeven, het als joods beschreven personage Meyer Wolfsheim (waarnaar de Duitse gelijknamige groep zich in 1987 trouwens noemde) is op generlei vlak sympathiek, maar wat mij het meest aan dat personage opviel is de naam van zijn firma: The Swastika Holding Company. Een feit dat zo intrigerend is dat er op zijn beurt behalve een aantal artikels ook een film aan werd gewijd (het plot ervan staat tenminste op dezepagina), maar dat niét wordt vermeld op Wikipedia… Raar toch?

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !