Soms kan ook een titel uit één woord voldoende zeggingskracht
hebben om iemand aan te spreken. In het geval van Gelul was
dat voor mij zo (al hoeft dat voor een ander niet noodzakelijk óók
zo te wezen). Dat was dan ook de reden waarom ik toen ik het boek op
een tafel zag liggen in de bibliotheek naar aanleiding van een of
andere ‘maand van de filosofie’ het ter hand nam en de achterflap
las. Daarop stond: “Waarom zou je je bekommeren om de waarheid als
je ook in gelul kunt leven? Of lukt dat misschien toch niet? - Dit
vlot geschreven boek onderzoekt onze bullshit – de kleine en grote
leugentjes, de halve waarheden, de vergissing, de pertinente onzin en
het wollige geouwehoer. Onze wereldbeelden blijken vaak niet meer dan
echokamers waarin de taal met ons aan de haal gaat en de (onbedoelde)
leugen regeert. Dat is niet helemaal te vermijden. Maar deels wel.
Met wat basale filosofische inzichten kun je je wapenen tegen het
ergste gelul in je binnenruimte. En wat de echoënde buitenruimte –
die wereld van de meningen – betreft, zullen we die eens vullen met
kritische vrienden?” Óók al aansprekend genoeg om dit in 2022 bij
Noordboek verschenen boekje mee te nemen, dus deed ik dat.
En zo kwam dus het gelul, al dan niet van een hoofdletter voorzien, van
Don Croonenberg op m’n leestafel te liggen. Don Croonenberg, zijnde
– volgens de achterflap – een “theoloog en ghostwriter” die
“zich uitvoerig [verdiepte] in filosofie en logica en (…)
meerdere boeken [publiceerde]”. Don Croonenberg van wie ik nog
nooit gehoord had, maar die in 2022 de wereld ook ‘verblijdde’
met een soort hagiografie van Kokainsky onder de titel Zelensky –
de clown tegen de tsaar. Had ik het geweten, dan had ik dit Gelul
ondanks de titel en de achterflap laten liggen, maar ik wist het niet
en heb niettegenstaande het feit dat ik me zo’n beetje gek ergerde
aan de stijl tóch het hele boek gelezen.
Nu goed, het hele boek telt maar honderd bladzijden tekst, maar dat daar
zo’n vier à vijf witregels per pagina bij zitten maakt niet alleen
de tekst korter. Het scheidt de individuele stukjes tekst van mekaar.
Wie gewoon is een filosofisch boek, of wat voor boek dan ook, te
lezen vanuit een traditioneel kader - het soort kader waarin een
begin, een einde en een middenstuk zit, met logische overgangen
tussen die onderdelen, met een van het ene stuk naar het andere
lopende lijn – is er met dit Gelul aan voor de moeite.
Croonenberg lult wel, maar hij doet dat niet doorlopend.
Waarmee ik niét gezegd heb dat geen van die losse flarden tekst met een
andere flard tot samenhang te brengen is. Soms doet Croonenberg zélf
enige moeite om in een van de flarden te verwijzen naar een andere
flard, maar hij doet dat zelden en soms is de samenhang niet meer dan
dat het ene stukje een in andere bewoordingen gebrachte versie van
het andere is. Als dit boekje de ondertitel ‘Essay’ had
gedragen, dan had ik als commentaar geleverd dat er niet hard genoeg
gepoogd is, dat de pogingen steeds na een paar zinnen in de modder
vast zijn komen te zitten, en dat de essentie van de
filosofische bespiegelingen – laat ons die stukjes dan maar zo
noemen – ook in een tiental bladzijden had kunnen worden
weergegeven. Nu lijkt het er eerder naar dat Croonenberg een
letterkakker is, dat Noordboek niet erg selectief is wat zijn
publicaties betreft, en dat “Papier van verantwoorde herkomst”
niet noodzakelijk ook een verantwoorde toekomst hoeft te hebben.
Nu goed, als “De Wet van Sturgeon, ruim zeventig jaar oud” inderdaad
“stelt dat het meeste wat wij zeggen en schrijven onzin is. 90
percent of everything is crap. Bullshit, bagger, troep, tinnef,
gelul, larie, gezwatel”, dan is die wet uiteraard ook van
toepassing op wat ik schrijf. Met dat verschil dat mijn schrijfsels
niet op “Papier van verantwoorde herkomst” verschijnen (ook niet
op ander papier trouwens) en dat ik als ik die ‘wet’ zou aanhalen
om mijn boekje mee te beginnen meteen die ‘wet’ zou gaan fileren
in plaats van te vervolgen met “Dit boekje, hopelijk horend bij die
overige 10 procent, is een persoonlijke verkenning van begrippen als
twijfel, vergissing en waarheid. Stellingen, experimenten, citaten,
filmdialogen en suggesties om je aan het denken te zetten wisselen
elkaar af. Soms van de hak op de tak, soms verdwalend, soms
halfbakken. Beschouw het als een filosofische oefening in de vorm van
een dagboek met enig gezond verstand als leidraad”. Gezond verstand
dat dus niét gebruikt wordt om “90 percent of everything is
crap” langs de meetlat van “90 percent of everything is
crap” te leggen, een oefening waarbij je bijvoorbeeld tot de
conclusie zou kunnen komen dat die “90” door “10” moet
vervangen worden of “crap” door “top”.
Gezond verstand dat óók al niet gebruikt wordt om dieper in te gaan op de
reden waarom Sturgeon deze ‘wet’ poneerde trouwens. Sta me daarom
toe dat even te doen in plaats van Don Croonenberg. Theodore Sturgeon
was schrijver van science fiction (waaronder de scenario’s
van een aantal afleveringen van Star Trek) en reageerde met
die uitspraak op het feit dat anderen science fiction dikwijls
afdeden als van lage kwaliteit. In plaats van te zeggen dat er
inderdaad veel science fiction van lage kwaliteit geproduceerd
werd, maar ook wel dingen van hoge kwaliteit (wat ontegensprekelijk
zo is), kaatste hij de bal volgens de uitleg die je daaromtrent kan
vinden op het internet terug door te zeggen dat in andere genres de
meeste teksten ook van lage kwaliteit waren en dat science fiction
dus niet moest onderdoen voor die andere genres. Dat klopt uiteraard,
maar het was wel een ontwijkende reactie.
Bovendien is er in de eerste geschreven weergave van Sturgeon’s law of
Sturgeon’s revelation, verschenen in het nummer van
september 1957 van Venture Science Fiction, sprake van veel
meer dan geschriften en uitspraken alleen: “It came to him that
[science fiction] is indeed ninety-percent crud [‘crap’
was een van de andere versies van de uitspraak, noot van mij], but
that also – Eureka! - ninety-percent of everything is crud. All
things – cars, books, cheeses, hairstyles, people, and pins are, to
the expert and discerning eye, crud, except for the acceptable tithe
which we each happen to like.”
Mogelijk is Croonenberg zélf dus rommel, net zoals Noordboek, of de
daad van het schrijven an sich, tenminste in zoverre dat niet
overwogen wordt door Croonenberg, Noordboek of degene die de
daad van het schrijven stelt. Want zelf vinden we ook als we alles
‘crap’ vinden wat we zelf vinden of doen géén ‘crap’
en is enige twijfel die we daarover zaaien, wat Croonenberg dus in
het begin van zijn boekje doet met de stelling dat hij hoopt dat het
hoort “bij die overige 10 procent”, alleen voor de bühne bedoeld.
Maar we kunnen strenger zijn wat schrijfsels betreft. Zoals degenen die
vóór Sturgeon soortgelijke ‘wetten’ poneerden dat waren.
Rudyard Kipling bijvoorbeeld die in The Light That Failed,
zijn eerste verhaal, gepubliceerd in Lippincott’s Monthly
Magazine in januari 1891, schreef: “Four-fifths of
everybody’s work must be bad. But the remnant is worth the trouble
for its own sake.” Of George Orwell die in zijn essay
Confessions of a Book Reviewer noteerde: “In much more
than nine cases out of ten the only objectively truthful criticism
would be ‘This book is worthless’”. Waarbij Kipling nog
genadig is. Als in zijn ogen één vijfde van de boeken van
Croonenberg het lezen waard zou zijn, zou dat er bij Orwell mogelijk
geen een zijn: hij zegt immers dat negen boeken op tien, waaronder
mogelijk álle boeken van Croonenberg, waardeloos zijn. “Bullshit,
bagger, troep, tinnef, gelul, larie, gezwatel” om het met
Croonenberg zelf te zeggen.
Als ik me er met een kansberekening van af maakte, dan zou ik durven
stellen dat u dit boek van Croonenberg net zo goed kan laten liggen
waar het ligt – het beste wapen tegen bullshit is immers er
geen kennis van te nemen -, maar ondanks het feit dat hij geen moeite
doet zijn gedachten serieus uit te werken, zélfs niet de
begingedachte, reikt hij toch een paar dingen aan die wél het
verdere overdenken waard zijn. Niet omdat ze zo origineel zijn, maar
omdat we ze wel eens uit het oog verliezen.
Bijvoorbeeld dat we enige gemeenschappelijke achtergrond nodig hebben om met
mekaar in gesprek te gaan: als jij onder “boom” niet ongeveer
hetzelfde verstaat als ik (en met ongeveer bedoel ik niet dat het ook
een struik kan zijn, maar dat jij je bijvoorbeeld bij een boom een
boom in blad kan voorstellen en ik een kaal exemplaar), dan kunnen we
het simpelweg niet over bomen hebben. Wat ook de basisreden is waarom
‘discussies’ op bijvoorbeeld X, maar ook in de politieke
gremia, nergens heen gaan: iedereen heeft het over iets anders.
Bijvoorbeeld ook dat zeggen dat iets bestaat niet impliceert dat iets
daadwerkelijk bestaat. Dat kan voor de hand lijken te liggen, maar er
wordt wél voortdurend geprobeerd nieuwe realiteiten te scheppen door
simpelweg vol te houden dat ze bestaan. De Amerikanen als bevrijders
en de Russen als verdrukkers zijn twee van die zogenaamde
realiteiten, beide even ver van de realiteit: de Amerikanen zijn soms
bevrijders, de Russen zijn soms verdrukkers, en vice versa. Een
inzicht dat dan weer samenhangt met datgene wat Croonenberg aanhaalt
als zijnde dat van Charles Bukowski (die u zich mogelijk nog
herinnert van mijn bespreking van zijn Warmwatermuziek),
“dat vooral onwetenden vol zelfvertrouwen zijn. Kennis die inzicht
biedt, licht werpt op nieuwe verbanden, kennis die helpt om de wereld
beter te begrijpen – juist daar groeit de twijfel. Steeds meer
weten leidt tot steeds minder weten”. En dat is alleen maar goed,
zou ik daar aan toevoegen, ‘t zijn de mensen die dingen ‘weten’,
de mensen met zekerheden die ons iedere dag weer in het verderf
storten: “(…) er zijn vele vormen van zekerheid, van absoluut
zeker tot wat je misschien enigszins waarschijnlijk zou kunnen
noemen. Ik denk aan dat voorbeeld van de witte zwanen. Je kunt heel
veel witte zwanen hebben gezien, en daaruit concluderen dat alle
zwanen wit zijn. Alle, in het verleden, het nu en in de toekomst. Je
hebt evidentie, maar geen zekerheid. Bovendien is het misschien
interessanter om jezelf af te vragen hoe het kan dat hetzelfde feit
voor twee personen tot tegengestelde opvattingen kan leiden. Denk aan
dat voorbeeld van de schoenenverkoper. ‘Ik geloof dat er geen
marktpotentieel is’ versus ‘De kansen zijn hier enorm’. Het
mentale, de wil spelen een rol. Denk aan Enlow: uit een reeks van
feiten ‘kiest’ hij feiten (en wat zijn droom hem vertelde ervaart
hij als een zekerheid) die zijn systeem van gedachten ondersteunen.”
In die voorbeelden zit heel veel van wat in dit boekje aan de (wan)orde
komt en die voorbeelden mogen duidelijk maken dat je er, als je het
gratis kan krijgen (of lenen) en zelf zin hebt om de begonnen (en
soms ook niét begonnen) gedachten van Croonenberg, al dan niet
geleend van een ander, verder uit te werken, misschien toch niet aan
voorbij moet lopen. Maar dat freewheelen kan u zónder hem
waarschijnlijk ook wel.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !