vrijdag 24 mei 2024

Gelul – Don Croonenberg (boekbespreking door Björn Roose)

Gelul – Don Croonenberg (boekbespreking door Björn Roose)
Soms kan ook een titel uit één woord voldoende zeggingskracht hebben om iemand aan te spreken. In het geval van Gelul was dat voor mij zo (al hoeft dat voor een ander niet noodzakelijk óók zo te wezen). Dat was dan ook de reden waarom ik toen ik het boek op een tafel zag liggen in de bibliotheek naar aanleiding van een of andere ‘maand van de filosofie’ het ter hand nam en de achterflap las. Daarop stond: “Waarom zou je je bekommeren om de waarheid als je ook in gelul kunt leven? Of lukt dat misschien toch niet? - Dit vlot geschreven boek onderzoekt onze bullshit – de kleine en grote leugentjes, de halve waarheden, de vergissing, de pertinente onzin en het wollige geouwehoer. Onze wereldbeelden blijken vaak niet meer dan echokamers waarin de taal met ons aan de haal gaat en de (onbedoelde) leugen regeert. Dat is niet helemaal te vermijden. Maar deels wel. Met wat basale filosofische inzichten kun je je wapenen tegen het ergste gelul in je binnenruimte. En wat de echoënde buitenruimte – die wereld van de meningen – betreft, zullen we die eens vullen met kritische vrienden?” Óók al aansprekend genoeg om dit in 2022 bij Noordboek verschenen boekje mee te nemen, dus deed ik dat.

En zo kwam dus het gelul, al dan niet van een hoofdletter voorzien, van Don Croonenberg op m’n leestafel te liggen. Don Croonenberg, zijnde – volgens de achterflap – een “theoloog en ghostwriter” die “zich uitvoerig [verdiepte] in filosofie en logica en (…) meerdere boeken [publiceerde]”. Don Croonenberg van wie ik nog nooit gehoord had, maar die in 2022 de wereld ook ‘verblijdde’ met een soort hagiografie van Kokainsky onder de titel Zelensky – de clown tegen de tsaar. Had ik het geweten, dan had ik dit Gelul ondanks de titel en de achterflap laten liggen, maar ik wist het niet en heb niettegenstaande het feit dat ik me zo’n beetje gek ergerde aan de stijl tóch het hele boek gelezen.

Nu goed, het hele boek telt maar honderd bladzijden tekst, maar dat daar zo’n vier à vijf witregels per pagina bij zitten maakt niet alleen de tekst korter. Het scheidt de individuele stukjes tekst van mekaar. Wie gewoon is een filosofisch boek, of wat voor boek dan ook, te lezen vanuit een traditioneel kader - het soort kader waarin een begin, een einde en een middenstuk zit, met logische overgangen tussen die onderdelen, met een van het ene stuk naar het andere lopende lijn – is er met dit Gelul aan voor de moeite. Croonenberg lult wel, maar hij doet dat niet doorlopend.

Waarmee ik niét gezegd heb dat geen van die losse flarden tekst met een andere flard tot samenhang te brengen is. Soms doet Croonenberg zélf enige moeite om in een van de flarden te verwijzen naar een andere flard, maar hij doet dat zelden en soms is de samenhang niet meer dan dat het ene stukje een in andere bewoordingen gebrachte versie van het andere is. Als dit boekje de ondertitel ‘Essay’ had gedragen, dan had ik als commentaar geleverd dat er niet hard genoeg gepoogd is, dat de pogingen steeds na een paar zinnen in de modder vast zijn komen te zitten, en dat de essentie van de filosofische bespiegelingen – laat ons die stukjes dan maar zo noemen – ook in een tiental bladzijden had kunnen worden weergegeven. Nu lijkt het er eerder naar dat Croonenberg een letterkakker is, dat Noordboek niet erg selectief is wat zijn publicaties betreft, en dat “Papier van verantwoorde herkomst” niet noodzakelijk ook een verantwoorde toekomst hoeft te hebben.

Nu goed, als “De Wet van Sturgeon, ruim zeventig jaar oud” inderdaad “stelt dat het meeste wat wij zeggen en schrijven onzin is. 90 percent of everything is crap. Bullshit, bagger, troep, tinnef, gelul, larie, gezwatel”, dan is die wet uiteraard ook van toepassing op wat ik schrijf. Met dat verschil dat mijn schrijfsels niet op “Papier van verantwoorde herkomst” verschijnen (ook niet op ander papier trouwens) en dat ik als ik die ‘wet’ zou aanhalen om mijn boekje mee te beginnen meteen die ‘wet’ zou gaan fileren in plaats van te vervolgen met “Dit boekje, hopelijk horend bij die overige 10 procent, is een persoonlijke verkenning van begrippen als twijfel, vergissing en waarheid. Stellingen, experimenten, citaten, filmdialogen en suggesties om je aan het denken te zetten wisselen elkaar af. Soms van de hak op de tak, soms verdwalend, soms halfbakken. Beschouw het als een filosofische oefening in de vorm van een dagboek met enig gezond verstand als leidraad”. Gezond verstand dat dus niét gebruikt wordt om “90 percent of everything is crap” langs de meetlat van “90 percent of everything is crap” te leggen, een oefening waarbij je bijvoorbeeld tot de conclusie zou kunnen komen dat die “90” door “10” moet vervangen worden of “crap” door “top”.

Gezond verstand dat óók al niet gebruikt wordt om dieper in te gaan op de reden waarom Sturgeon deze ‘wet’ poneerde trouwens. Sta me daarom toe dat even te doen in plaats van Don Croonenberg. Theodore Sturgeon was schrijver van science fiction (waaronder de scenario’s van een aantal afleveringen van Star Trek) en reageerde met die uitspraak op het feit dat anderen science fiction dikwijls afdeden als van lage kwaliteit. In plaats van te zeggen dat er inderdaad veel science fiction van lage kwaliteit geproduceerd werd, maar ook wel dingen van hoge kwaliteit (wat ontegensprekelijk zo is), kaatste hij de bal volgens de uitleg die je daaromtrent kan vinden op het internet terug door te zeggen dat in andere genres de meeste teksten ook van lage kwaliteit waren en dat science fiction dus niet moest onderdoen voor die andere genres. Dat klopt uiteraard, maar het was wel een ontwijkende reactie.

Bovendien is er in de eerste geschreven weergave van Sturgeon’s law of Sturgeon’s revelation, verschenen in het nummer van september 1957 van Venture Science Fiction, sprake van veel meer dan geschriften en uitspraken alleen: “It came to him that [science fiction] is indeed ninety-percent crud [‘crap’ was een van de andere versies van de uitspraak, noot van mij], but that also – Eureka! - ninety-percent of everything is crud. All things – cars, books, cheeses, hairstyles, people, and pins are, to the expert and discerning eye, crud, except for the acceptable tithe which we each happen to like.

Mogelijk is Croonenberg zélf dus rommel, net zoals Noordboek, of de daad van het schrijven an sich, tenminste in zoverre dat niet overwogen wordt door Croonenberg, Noordboek of degene die de daad van het schrijven stelt. Want zelf vinden we ook als we alles ‘crap’ vinden wat we zelf vinden of doen géén ‘crap’ en is enige twijfel die we daarover zaaien, wat Croonenberg dus in het begin van zijn boekje doet met de stelling dat hij hoopt dat het hoort “bij die overige 10 procent”, alleen voor de bühne bedoeld.

Maar we kunnen strenger zijn wat schrijfsels betreft. Zoals degenen die vóór Sturgeon soortgelijke ‘wetten’ poneerden dat waren. Rudyard Kipling bijvoorbeeld die in The Light That Failed, zijn eerste verhaal, gepubliceerd in Lippincott’s Monthly Magazine in januari 1891, schreef: “Four-fifths of everybody’s work must be bad. But the remnant is worth the trouble for its own sake.” Of George Orwell die in zijn essay Confessions of a Book Reviewer noteerde: “In much more than nine cases out of ten the only objectively truthful criticism would be ‘This book is worthless’”. Waarbij Kipling nog genadig is. Als in zijn ogen één vijfde van de boeken van Croonenberg het lezen waard zou zijn, zou dat er bij Orwell mogelijk geen een zijn: hij zegt immers dat negen boeken op tien, waaronder mogelijk álle boeken van Croonenberg, waardeloos zijn. “Bullshit, bagger, troep, tinnef, gelul, larie, gezwatel” om het met Croonenberg zelf te zeggen.

Als ik me er met een kansberekening van af maakte, dan zou ik durven stellen dat u dit boek van Croonenberg net zo goed kan laten liggen waar het ligt – het beste wapen tegen bullshit is immers er geen kennis van te nemen -, maar ondanks het feit dat hij geen moeite doet zijn gedachten serieus uit te werken, zélfs niet de begingedachte, reikt hij toch een paar dingen aan die wél het verdere overdenken waard zijn. Niet omdat ze zo origineel zijn, maar omdat we ze wel eens uit het oog verliezen.

Bijvoorbeeld dat we enige gemeenschappelijke achtergrond nodig hebben om met mekaar in gesprek te gaan: als jij onder “boom” niet ongeveer hetzelfde verstaat als ik (en met ongeveer bedoel ik niet dat het ook een struik kan zijn, maar dat jij je bijvoorbeeld bij een boom een boom in blad kan voorstellen en ik een kaal exemplaar), dan kunnen we het simpelweg niet over bomen hebben. Wat ook de basisreden is waarom ‘discussies’ op bijvoorbeeld X, maar ook in de politieke gremia, nergens heen gaan: iedereen heeft het over iets anders.

Bijvoorbeeld ook dat zeggen dat iets bestaat niet impliceert dat iets daadwerkelijk bestaat. Dat kan voor de hand lijken te liggen, maar er wordt wél voortdurend geprobeerd nieuwe realiteiten te scheppen door simpelweg vol te houden dat ze bestaan. De Amerikanen als bevrijders en de Russen als verdrukkers zijn twee van die zogenaamde realiteiten, beide even ver van de realiteit: de Amerikanen zijn soms bevrijders, de Russen zijn soms verdrukkers, en vice versa. Een inzicht dat dan weer samenhangt met datgene wat Croonenberg aanhaalt als zijnde dat van Charles Bukowski (die u zich mogelijk nog herinnert van mijn bespreking van zijn Warmwatermuziek), “dat vooral onwetenden vol zelfvertrouwen zijn. Kennis die inzicht biedt, licht werpt op nieuwe verbanden, kennis die helpt om de wereld beter te begrijpen – juist daar groeit de twijfel. Steeds meer weten leidt tot steeds minder weten”. En dat is alleen maar goed, zou ik daar aan toevoegen, ‘t zijn de mensen die dingen ‘weten’, de mensen met zekerheden die ons iedere dag weer in het verderf storten: “(…) er zijn vele vormen van zekerheid, van absoluut zeker tot wat je misschien enigszins waarschijnlijk zou kunnen noemen. Ik denk aan dat voorbeeld van de witte zwanen. Je kunt heel veel witte zwanen hebben gezien, en daaruit concluderen dat alle zwanen wit zijn. Alle, in het verleden, het nu en in de toekomst. Je hebt evidentie, maar geen zekerheid. Bovendien is het misschien interessanter om jezelf af te vragen hoe het kan dat hetzelfde feit voor twee personen tot tegengestelde opvattingen kan leiden. Denk aan dat voorbeeld van de schoenenverkoper. ‘Ik geloof dat er geen marktpotentieel is’ versus ‘De kansen zijn hier enorm’. Het mentale, de wil spelen een rol. Denk aan Enlow: uit een reeks van feiten ‘kiest’ hij feiten (en wat zijn droom hem vertelde ervaart hij als een zekerheid) die zijn systeem van gedachten ondersteunen.”

In die voorbeelden zit heel veel van wat in dit boekje aan de (wan)orde komt en die voorbeelden mogen duidelijk maken dat je er, als je het gratis kan krijgen (of lenen) en zelf zin hebt om de begonnen (en soms ook niét begonnen) gedachten van Croonenberg, al dan niet geleend van een ander, verder uit te werken, misschien toch niet aan voorbij moet lopen. Maar dat freewheelen kan u zónder hem waarschijnlijk ook wel.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !