woensdag 22 mei 2024

Overkomst dringend gewenst – Marnix Gijsen (boekbespreking door Björn Roose)

Overkomst dringend gewenst – Marnix Gijsen (boekbespreking door Björn Roose)
In juni 2023 – als ik het goed uitgerekend heb, want ik heb op dit moment flink wat nog te publiceren boekbesprekingen liggen, ergens tussen de 11 maanden en een jaar geleden – besprak ik van Marnix Gijsen De diaspora, een bundel verhalen die ik uiteindelijk niet behouden heb voor de eeuwigheid (of toch voor zolang mijn bibliotheek onverdeeld in mijn bezit blijft), maar die toch wel aardig geslaagd was. Met voorliggend Overkomst dringend gewenst ligt dat anders: deze bundel zal ik evenmin in mijn bibliotheek laten staan, maar veel twijfelen daarover heb ik niet gedaan.

Dit boekje, zo’n negentig bladzijden dik en “Uitgegeven door de Commissie voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek & de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen ter gelegenheid van de Voorjaarsboekenweek 1978”, zoals het onder de titel luidt, is namelijk een stuk minder van kwaliteit dan De diaspora, zelfs al geven de illustraties van Wout van Vliet er natuurlijk een ietsje extra aan. Een stuk minder van kwaliteit zowel wat de figuurlijke inhoud als de letterlijke inhoud betreft overigens: helemaal aan het begin van het zevende en laatste verhaal, Zevenenvijftig fracturen, is het boek namelijk… afgebroken. Vanaf pagina 93 zijn de resterende bladen aan de verlijming ontsnapt, wat me behalve het genoemde verhaal ook een uitleg Over de auteur en een uitleg Over de illustrator heeft gekost. Als dat laatste verhaal toevallig het beste was of als er zeer lezenswaardige dingen over Gijsen of Van Vliet in die laatste twee hoofdstukken stonden, zal u me de omissie daarvan moeten vergeven.

Kerstnacht in Marbella, Boze geesten verdrijven, De E.B. en Clara-Serena, Een gezonde geest in een gezond lichaam, en Olga, de vrouw van Potifar, zoals vijf van de andere zeven verhalen in deze bundel heten, zijn voor zover ik weet allemaal geschreven rond 1977, het titelverhaal Overkomst dringend gewenst in 1973, maar Gijsen had dat net zo goed kunnen nalaten: het scherp was voor de toen al zo’n vijfenvijftig jaar bezige auteur duidelijk van de snee, en veel verder dan wat langdradig uitgesponnen anekdotes kwam hij niet meer. Waar je bij een kortverhaal – zelf sprak hij kennelijk van “korte novellen” of “verhaaltjes” – verwacht dat het een spankracht kan behouden die je in een langer verhaal helaas af en toe verliest, sukkelen deze exemplaren rollatorgewijs verder.

Als ze al niet, huns ondanks, volkomen achterhaald zijn. De zeventiger Gijsen zal zich misschien helemaal mee gevoeld hebben met zijn tijd toen hij het in Overkomst dringend gewenst over het gegeven had dat je in de jaren 1970 “haast iedereen overal [kon] achterhalen via de radio”, in casu door via een of andere zender te laten omroepen dat de terugkomst (“Overkomst”) van een bepaalde persoon “dringend gewenst” was, maar tegenwoordig doet dat idee ouderwetser aan dan dat er een ijlbode te paard achter die persoon aan zou gestuurd zijn. Het is een moderniteit zoals de minidiscs van Sony of de tapes waarop in mijn studententijd nog software werd ‘opgenomen’: ze roept geen herinneringen meer op en duurde te kort om blijvend indruk te maken.

“Een verhaal zonder morele conclusie is natuurlijk niet af; het is dan gewoon een krantebericht”, schrijft Gijsen in Overkomst dringend gewenst, een ideetje dat hij nog eens herhaalt in Kerstnacht in Marbella (“Bij elk verhaal hoort een zedeles. Dat is een traditie.”), maar uitspraken als “Wanneer je twintig postzegels koopt, die in een rijtje van vijf komen, is er wel eens één die zegt ‘vier maal vijf is twintig’, maar de meesten tellen elke zegel tot ze bij twintig zijn” om te staven dat Spanjaarden niet kunnen rekenen, horen noch in een krantenbericht noch in een zedenles, tenzij dan een over de auteur: ‘Hij had niet door dat die manier van tellen in zo goed als elk postkantoor ter wereld gehanteerd werd en wel ten behoeve van de meetellende koper’. Zoals verhalen als dat over de Chinees Tu-fo-ling (als dat al een echte naam is tenminste), zijn “schoonzuster Sonia” en “broer Hendrik”, en zeker die over zijn huwelijk en relaties mogelijk wel thuishoren in een autobiografie (mits wat beter verteld), maar – wat die laatste twee betreft bovendien wetend dat hij het daar ook al over had in (onder andere?) De diaspora -, in deze bundel zorgen voor een bijkomende onsamenhangendheid. En ja, je kan je wel enigszins vrolijk maken over die echtgenote van hem (of van het hoofdpersonage) in Een gezonde geest in een gezond lichaam of “Barones Olga von Z.” in Olga, de vrouw van Potifar, maar het voelt als natrappen, als uit het bed ‘klappen’, zelfs als de ik-figuur in dat laatste verhaal zegt: “Bij ons (…) wordt er nooit uit het bed gepraat.” De leuke passages, de met verve geschreven alinea’s die in elk van de verhalen nog wel te vinden zijn, maken dan ook de algemene tristesse die dit boekje uitstraalt niet goed.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !