vrijdag 3 mei 2024

Hier komt het oud Sint-Jorisgild – Wim Van Dijck (boekbespreking door Björn Roose)

Hier komt het oud Sint-Jorisgild – Wim Van Dijck (boekbespreking door Björn Roose)
Wie me persoonlijk kent, of toch wie me persoonlijk kent sinds op zijn minst een jaar of vijftien, weet dat ik op een blauwe maandag actief geweest ben in de Heel-Nederlandse Beweging (en bij inbreiding in de Vlaamse Beweging). Op een páár blauwe maandagen zelfs. En al ligt die tijd inmiddels zo’n tien jaar achter me, hij verklaart wel waarom er onder mijn boekenkasten ook een is met daarin boeken, brochures, en dergelijke die sterk verbonden zijn met die Beweging.

Wegens een verschoven interessesfeer en gewoon té veel te lezen, kom ik nog zelden bij die kast terecht, maar onlangs was er iets dat me triggerde om er twee boeken uit te halen. Met name Deel 1 (1976-1991) en Deel 2 (1991-2006) van Hier komt het oud Sint-Jorisgild. Dat “iets” was in eerste instantie niet nauwkeurig te definiëren (dat heb ik wel vaker voor), maar zal wellicht het feit geweest zijn dat ik (op X, vermoed ik) een aankondiging zag passeren van de eerste NSV-betoging sinds jaren. NSV zijnde de Nationalistische Studentenvereniging, een vereniging waarover beide delen van Hier komt het oud Sint-Jorisgild handelt. Ondertitel is dan ook 30 jaar Nationalistische Studentenvereniging.

Nu ben ik, ondanks die paar blauwe maandagen, nooit actief geweest in de Nationalistische Studentenvereniging, noch in een andere (voor zover ik weet waren er ook geen studentenverenigingen actief aan de Vlaamse Ekonomische Hogeschool, waar ik mijn opleiding tot licentiaat in de Handels- en Consulaire Wetenschappen volgde), en dateert mijn engagement in de Beweging van ettelijke jaren na mijn afstuderen, maar Wim Van Dijck, auteur van beide delen van dit boek, was dat wel: “Hij was”, dixit de achterflap, “praeses van de NSV-Leuven tijdens het academiejaar 1991-1992” plus “voorzitter van de Oud-studentenbond Brabant” én “Vlaams volksvertegenwoordiger”. Dat laatste was hij destijds voor het Vlaams Belang, wat meteen verklaart waarom beide delen bij de aan die partij gelieerde Uitgeverij Egmont verschenen én vormt ook een van de redenen waarom er sprake is van twéé delen: “Half september [2006, noot van mij] – we waren inmiddels in volle verkiezingstijd, dat ook nog – nam ik de beslissing het boek op te splitsen en mij te concentreren op het afleveren van een eerste deel op 18 november. Dat was niet van harte, maar ik werd door de omstandigheden gedwongen.”

Al waren de electorale omstandigheden uiteraard niet de enige: “U weet hoe dat gaat: wie op een of andere vergadering een goed voorstel doet, kan weliswaar op algehele instemming rekenen, maar wordt zelf geacht het initiatief te nemen. Zo is het ook mij vergaan met dit boek. Toen ik op de eerste vergadering ter voorbereiding van de viering van het zesde lustrum, ergens in januari 2005, het idee opperde om een boek over 30 jaar NSV uit te geven, keek iedereen indringend in mijn richting. Ik aanvaardde, maar had werkelijk geen benul van wat er op mij afkwam. Ik had het plan opgevat om meerdere schrijvers aan het werk te zetten, niet om kant-en-klare stukken tekst af te leveren, maar wel om een deel van het archiefwerk uit te besteden. Meteen zou ik ook genoeg stof hebben om het boek te verluchten met citaten uit de ingezonden bijdragen. Het plan werkte maar gedeeltelijk. Hoewel ik op heel wat medewerking kon rekenen, waarvoor ik de auteurs uitdrukkelijk wens te danken, was het ingezonden materiaal niet toereikend om een goed werk tot stand te brengen. Bovendien werden de streefdata al te vaak genegeerd, zodat een nijpend tijdsgebrek ontstond. Plan B bestond erin op zeer korte tijd archief bijeen te brengen. Mijn bureau werd het verzamelbekken van tientallen klasseermappen vol NSV-geschiedenis. Daarmee kon ik aan de slag. Dankzij een volgehouden ritme van enkele uren schrijven per dag, kreeg ik de eerste vijftien jaar af.”

De tweede vijftien jaar zou nog een volle twee jaar op zich laten wachten en toen het deel met betrekking daarop in 2008 verscheen, luidde het in het Ten geleide: “De samenstelling van het tweede deel verliep ook merkelijk moeilijker. Dat had in de eerste plaats te maken met de gebrekkige archiefvorming. Vanaf eind jaren ‘90 brak volop het digitale tijdperk door. Ongetwijfeld op vele vlakken een zegen, maar voor de historicus [Van Dijck studeerde Moderne Geschiedenis aan de KU Leuven, noot van mij] meer dan eens een vloek. Briefwisseling verloopt ondertussen zogoed [sic] als volledig per mail, ledenbladen werden vervangen door elektronische nieuwsbrieven, foto’s worden niet meer afgedrukt. Archieven bevinden zich dus meer en meer op harde schijven, diskettes, cd-roms en dergelijke meer. Die dingen blijken dan meer dan eens te crashen of onleesbaar te zijn, zodat veel verloren is gegaan (of men in de berg digitale informatie niet eens meer weet wat bewaard bleef).”

Uit dat alles kan de begrijpende lezer behalve de praktische problemen wellicht ook wel een beetje het eindresultaat afleiden. Van Dijck zorgde wel voor het per decennium opmaken van een kort politiek overzicht – niet onlogisch gezien de NSV een bij uitstek politiek actieve vereniging is -, maar het geheel bleef grotendeels steken in de kroniekvorm: “Jaar na jaar wordt een summier overzicht gegeven van de werking”. Iets waar Van Dijck zich bewust van was en wat hij maar normaal vond: “Die werkwijze stuitte na het verschijnen van het eerste deel”, schrijft hij nog steeds in het Ten geleide van het tweede deel, “hier en daar op kritiek – het boek zou niet meer zijn dan een ‘liber amicorum’. Ik meen dat die kritiek onterecht is: de kroniek lijkt mij de geijkte formule om de geschiedenis van een (studenten)vereniging te beschrijven. Ook het KVHV [het Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond, noot van mij] gebruikte die vorm voor zijn overzicht van honderd jaar werking. Op zich is daar dus niets mis mee.” Wat, los van het feit dat het KVHV - ondanks het gegeven dat de NSV er oorspronkelijk een afsplitsing van was – op z’n minst niet op alle vlakken een ijkpunt vormt voor het NSV, waar is, net zoals het klopt dat er (waar Van Dijck ook op wijst) ter zake werk te doen valt voor en al is gedaan door anderen, natuurlijk niet belet dat de lezer zich aan meer kán verwachten. En een ‘liber amicorum’ zou eerlijk gezegd beter geweest zijn. Nu is het boek vooral een opsomming van wat de schrijver in de diverse publicaties van de NSV aan activiteitenverslagen terugvond – betoging hier, debatavond daar, zatsel weer ergens anders -, een gigantische name dropping, een opeenvolging van feiten en feitjes over ontstane en opgedoekte afdelingen, over overloperij en aansluiting, over nieuwe en ter ziele gegane blaadjes, maar is er nauwelijks iets – behalve de geest van de lezer uiteraard – wat al die brokjes info aan mekaar verbindt. Terwijl Van Dijck zélf actief geweest is binnen de NSV en het merendeel van de in het boek genoemde personen (evenwel niet alle) nog in leven is en hier mits persoonlijker proza een levende geschiedenis van kon gemaakt zijn. Goed, het klopt dat niet alle personen die in het boek (ik noem beide delen vanaf nu maar even samen “het boek”) nog “dezelfde mening [zijn]`toegedaan als in hun studiejaren” (of daarna) en dat “een vermelding in dit boek (…) dus niet [betekent] dat een persoon nog steeds iets te maken heeft met de NSV, of met de politieke stroming waartoe de NSV behoort”, maar dat zou niet gehinderd hebben om, bijvoorbeeld, vraaggesprekken als basis van dit werk te nemen.

Hier komt het oud Sint-Jorisgild – Wim Van Dijck (boekbespreking door Björn Roose)
Enfin, wie van ver of nabij de politiek volgt, heeft normaal wel eens gehoord van de NSV (wie dat gedaan heeft via de mainstream media ongetwijfeld meer in kwade zin dan in goede zin), dus ik ga u ook niet zelf meenemen langsheen die hele geschiedenis. En dat het niet bij de in dit boek besproken dertig jaar gebleven is, is eveneens duidelijk. De NSV-betoging van april jongstleden, onvermijdelijk geflankeerd door een tegenbetoging, zij het – als ik goed gevolgd heb – deze keer een zonder geweldplegingen, bewijst dat de Nationalistische Studentenvereniging ook drie lustra verder nog steeds in leven is. Iets wat voor het soort verenigingen waarin het ‘personeelverloop’ per definitie gigantisch is (er zijn dan wel eeuwige studenten, maar de meesten zijn dat niet) geen vanzelfsprekende zaak is, al helemaal niet als ze ook nog eens quasi voortdurend de wind van voor krijgen vanwege academische overheden, de media en extreem-links in het algemeen. En een algemene kadering van de NSV is wel degelijk óók te vinden in dit boek, zijnde in het in het eerste deel opgenomen hoofdstuk Wezen en rol van de Nationalistische Studentenvereniging. Dus ik houd het verder op wat mij, ondanks de beperkingen van dit boek, toch voort deed lezen: de reeds genoemde name dropping. Die zou me, toen ik nog volop in de ook al eerder genoemde blauwe maandagen zat, wellicht niet zo bijzonder geleken hebben, maar dat is ze in de achteruitkijkspiegel bekeken wél: ondanks het feit dat de kroniek dertig jaar beslaat, jaren voor mijn engagement in de Beweging begonnen is en ook een aantal jaren voor het einde daarvan eindigt, én ondanks het feit dat ik niet bijzonder goed ben in het onthouden van namen, blijkt die namelijk bol te staan van mij bekende namen, van collega’s, van compagnons de route, van kennissen en soms vrienden, van mensen die ik tegengekomen ben, auteurs van wie ik boeken of artikels gelezen heb, enzovoort. Mensen die me, daar ga ik toch vanuit, in de meeste gevallen niet meer zouden (her)kennen als ik ze ontmoette en waarvan ik zelf ook het gezicht vaak niet meer op de naam zou kunnen plakken. Mensen ook die ik voor het overgrote deel volkomen uit het oog verloren ben en recto verso. Mensen gaande van Edwin Truyens, in 1976, vier jaar na mijn geboorte, oprichter van de NSV en tot op vandaag actief als voorzitter van het Vormingsinstituut Wies Moens en uitgever van Kort Manifest, tot Jörgen Noens, de laatste in dit boek genoemde praeses van NSV-Brussel. Mensen als Dirk Ysenbrandt (de veel te jong overleden DirkY); Werner Marginet (die ooit een secretarisrol vervulde die ik vele jaren later nog op me zou nemen); Francis Van den Eynde (die het van mijn beminnelijke baas tot mijn even beminnelijke collega-redactielid bij TeKoS schopte); Peter Logghe (hoofdredacteur van Revolte vele jaren voor ik dat zou worden en sinds ook al vele jaren eveneens collega-redactielid bij TeKoS); Erik Arckens (die me vele jaren terug in contact bracht met, ook al, TeKoS, en een van de mensen met wie ik in Brussel mijn eerste stappen in de Beweging zette); Joris Van Hauthem (met voorsprong de aimabelste volksvertegenwoordiger die ik ooit gekend heb); Karim Van Overmeire (tegenwoordig eerste schepen in Aalst); Niek Lootens (van wie ik hoop dat hij met de jaren toch afgeleerd heeft te verwachten dat iemand om 7:30 uur ‘s morgens toch al zijn om 4 uur ‘s nachts verstuurde berichten heeft gelezen); en Bart Laeremans (tegenwoordig burgemeester in Grimbergen). Mensen ook als Bart Joseph (ex-collega); Dirk De Smedt (‘de Fritz’); de auteur zelf (die niet te verlegen is om mee te geven dat over zijn speech na afloop van de NSV-betoging van 1992 in Panorama/De Post werd geschreven “dat de spreker leek op ‘Donald Duck die Adolf Hitler imiteert’”); Stijn Hiers (ook al een ex-collega maar tegenwoordig bezig met zinniger dingen, zijnde whisky); Geert Neirynck (nog een ex-collega, ook fan van whisky); Michaël Vandamme (die toen ik hem leerde kennen al overgestapt was naar KVHV); Michael de Bronett (die helemaal op het einde van deze bespreking nog terugkomt); en Roel De Leener (die later het voortouw zou nemen bij het Taalaktiekomitee). En ten slotte, maar vooral omdat de opsomming toch ergens moet stoppen, mensen als Bert Dekeyzer (ook al een collega bij TeKoS); Goedele Janssens (sinds jaren een verre vriendin, sinds minder jaren – inderdaad – collega bij TeKoS); Wim De Winter (ex-collega en compagnon de route in de bredere beweging); Tanguy Veys (dooppeter van mijn jongste zoon, getuige van mijn huwelijk, net zoals Werner Marginet mijn voorganger in eerder genoemde secretarisrol, en geen dag gemist sinds hij uit zicht verdwenen is); Arnout Collier (broer van Soetkin); Christian Dutoit (van het Vlaams Huis in de Drukpersstraat); Jurgen Branckaert (ofte Dronckaert – tegenwoordig, een kilo of vijftig zwaarder, kennelijk actief bij ACV Openbare Diensten); Jan Callebaut (met wie ik menig nachtje ging plakken); Henk van de Graaf (Afrikaner en tegenwoordig Noordstreek-‘voorsitter’ van TLU SA); en Frederik Ranson (die Elio Di Rupo ooit een taart bezorgde). Om van de vele sprekers op debat- of voordrachtsavonden die ik vooral naderhand mocht ontmoeten (en waarmee ik in sommige gevallen ging samenwerken), waaronder – om er maar een paar te noemen – Alain de Benoist, Hector Van Oevelen, Ludo Leen, Johan Vanslambrouck, Marc Joris, Luk Diedonné (met wie ik ooit niet echt op vriendschappelijke voet stond, maar van wie ik uiteindelijk wel een aantal boeken erfde), Robert Steuckers (een man wiens huis vele jaren geleden al veel voller met boeken gestapeld stond – tot op de trappen toe – dan het mijne ooit zal staan), Jan Huijbrechts (van wie u in mijn besprekingen eerder die van Debotten van Bach aantrof), Erik Verstraete (dichter), Pieter Jan Verstraete (actief bij, echt waar, TeKoS), verder maar te zwijgen. En het ook al niet uitgebreid te hebben over de cafés waar ik een niet onbelangrijk deel van mijn studententijd (en in sommige gevallen ook latere jaren) doorbracht, cafés als The Seventh Hole, De Palm, Ravenstein en (in ‘t bijzonder) ‘t Ezelsbrugske. In dat laatste kwam ik in contact met de Vlaamse Beweging en de rest is geschiedenis.

Dat dacht ik in ieder geval wat mezelf en mijn activiteiten in die jaren betrof (zoals alle soldaten was ik volstrekt misbaar): de rest is geschiedenis. Tot ik plotseling met een foto van mezelf geconfronteerd werd. En ik ben niet nagegaan of het klopt, maar ik vermoed dat ik de enige persoon in het boek ben die wel vermeld wordt in de legende bij een foto, maar verder niet met naam genoemd wordt in de tekst. Die foto (meervoud eigenlijk, maar slechts bij een van de twee wordt mijn naam genoemd) is genomen tijdens een actie van het Comité Boycot Peking 2008, een comité onder leiding van eerder genoemde Michael de Bronett dat als doel had een boycot in te stellen tegen de Olympische Spelen in Peking zolang Tibet bezet bleef door de Chinese ‘Volksrepubliek’. Een doel dat uiteraard niet verwezenlijkt werd, maar dat ons wel een spannende achtervolging bij de Chinese ambassade in Brussel, een paar andere leuke acties, en veel grappen en grollen over de mogelijke fouten die Michael (sinoloog van opleiding) zou kunnen gemaakt hebben in de in Chinese tekens neergeschreven teksten van de spandoeken, opleverde. Naast de eeuwige roem op pagina honderdtachtig van Deel 2 (1991-2006) van Hier komt het oud Sint-Jorisgild voor ondergetekende, natuurlijk. Eeuwige roem die zo indrukwekkend is dat ik er zelf achter moet komen. Bijna zestien jaar nadat het boek verschenen is...

Een hebbeding, twee hebbedingen, dus voor wie er zelf in genoemd wordt of in die jaren actief was in de NSV.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !