Wie me persoonlijk kent, of toch wie me persoonlijk kent sinds op
zijn minst een jaar of vijftien, weet dat ik op een blauwe maandag
actief geweest ben in de Heel-Nederlandse Beweging (en bij inbreiding
in de Vlaamse Beweging). Op een páár blauwe maandagen zelfs. En al
ligt die tijd inmiddels zo’n tien jaar achter me, hij verklaart wel
waarom er onder mijn boekenkasten ook een is met daarin boeken,
brochures, en dergelijke die sterk verbonden zijn met die Beweging.
Wegens een verschoven interessesfeer en gewoon té veel te lezen, kom ik nog
zelden bij die kast terecht, maar onlangs was er iets dat me
triggerde om er twee boeken uit te halen. Met name Deel 1
(1976-1991) en Deel 2 (1991-2006) van Hier komt het oud
Sint-Jorisgild. Dat “iets” was in eerste instantie niet
nauwkeurig te definiëren (dat heb ik wel vaker voor), maar zal
wellicht het feit geweest zijn dat ik (op X, vermoed ik) een
aankondiging zag passeren van de eerste NSV-betoging sinds
jaren. NSV zijnde de Nationalistische Studentenvereniging, een vereniging
waarover beide delen van Hier komt het oud Sint-Jorisgild
handelt. Ondertitel is dan ook 30 jaar Nationalistische Studentenvereniging.
Nu ben ik, ondanks die paar blauwe maandagen, nooit actief geweest in de
Nationalistische Studentenvereniging, noch in een andere (voor
zover ik weet waren er ook geen studentenverenigingen actief aan de
Vlaamse Ekonomische Hogeschool, waar ik mijn opleiding tot
licentiaat in de Handels- en Consulaire Wetenschappen volgde), en
dateert mijn engagement in de Beweging van ettelijke jaren na mijn
afstuderen, maar Wim Van Dijck, auteur van beide delen van dit boek,
was dat wel: “Hij was”, dixit de achterflap, “praeses van de
NSV-Leuven tijdens het academiejaar 1991-1992” plus “voorzitter
van de Oud-studentenbond Brabant” én “Vlaams
volksvertegenwoordiger”. Dat laatste was hij destijds voor het
Vlaams Belang, wat meteen verklaart waarom beide delen bij de
aan die partij gelieerde Uitgeverij Egmont verschenen én
vormt ook een van de redenen waarom er sprake is van twéé delen:
“Half september [2006, noot van mij] – we waren inmiddels in
volle verkiezingstijd, dat ook nog – nam ik de beslissing het boek
op te splitsen en mij te concentreren op het afleveren van een eerste
deel op 18 november. Dat was niet van harte, maar ik werd door de
omstandigheden gedwongen.”
Al waren de electorale omstandigheden uiteraard niet de enige: “U
weet hoe dat gaat: wie op een of andere vergadering een goed voorstel
doet, kan weliswaar op algehele instemming rekenen, maar wordt zelf
geacht het initiatief te nemen. Zo is het ook mij vergaan met dit
boek. Toen ik op de eerste vergadering ter voorbereiding van de
viering van het zesde lustrum, ergens in januari 2005, het idee
opperde om een boek over 30 jaar NSV uit te geven, keek iedereen
indringend in mijn richting. Ik aanvaardde, maar had werkelijk geen
benul van wat er op mij afkwam. Ik had het plan opgevat om meerdere
schrijvers aan het werk te zetten, niet om kant-en-klare stukken
tekst af te leveren, maar wel om een deel van het archiefwerk uit te
besteden. Meteen zou ik ook genoeg stof hebben om het boek te
verluchten met citaten uit de ingezonden bijdragen. Het plan werkte
maar gedeeltelijk. Hoewel ik op heel wat medewerking kon rekenen,
waarvoor ik de auteurs uitdrukkelijk wens te danken, was het
ingezonden materiaal niet toereikend om een goed werk tot stand te
brengen. Bovendien werden de streefdata al te vaak genegeerd, zodat
een nijpend tijdsgebrek ontstond. Plan B bestond erin op zeer korte
tijd archief bijeen te brengen. Mijn bureau werd het verzamelbekken
van tientallen klasseermappen vol NSV-geschiedenis. Daarmee kon ik
aan de slag. Dankzij een volgehouden ritme van enkele uren schrijven
per dag, kreeg ik de eerste vijftien jaar af.”
De tweede vijftien jaar zou nog een volle twee jaar op zich laten
wachten en toen het deel met betrekking daarop in 2008 verscheen,
luidde het in het Ten geleide: “De samenstelling van het
tweede deel verliep ook merkelijk moeilijker. Dat had in de eerste
plaats te maken met de gebrekkige archiefvorming. Vanaf eind jaren
‘90 brak volop het digitale tijdperk door. Ongetwijfeld op vele
vlakken een zegen, maar voor de historicus [Van Dijck studeerde
Moderne Geschiedenis aan de KU Leuven, noot van mij] meer dan
eens een vloek. Briefwisseling verloopt ondertussen zogoed [sic] als
volledig per mail, ledenbladen werden vervangen door elektronische
nieuwsbrieven, foto’s worden niet meer afgedrukt. Archieven
bevinden zich dus meer en meer op harde schijven, diskettes, cd-roms
en dergelijke meer. Die dingen blijken dan meer dan eens te crashen
of onleesbaar te zijn, zodat veel verloren is gegaan (of men in de
berg digitale informatie niet eens meer weet wat bewaard bleef).”
Uit dat alles kan de begrijpende lezer behalve de praktische problemen
wellicht ook wel een beetje het eindresultaat afleiden. Van Dijck
zorgde wel voor het per decennium opmaken van een kort politiek
overzicht – niet onlogisch gezien de NSV een bij uitstek
politiek actieve vereniging is -, maar het geheel bleef grotendeels
steken in de kroniekvorm: “Jaar na jaar wordt een summier overzicht
gegeven van de werking”. Iets waar Van Dijck zich bewust van was en
wat hij maar normaal vond: “Die werkwijze stuitte na het
verschijnen van het eerste deel”, schrijft hij nog steeds in het
Ten geleide van het tweede deel, “hier en daar op kritiek –
het boek zou niet meer zijn dan een ‘liber amicorum’. Ik meen dat
die kritiek onterecht is: de kroniek lijkt mij de geijkte formule om
de geschiedenis van een (studenten)vereniging te beschrijven. Ook het
KVHV [het Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond, noot van
mij] gebruikte die vorm voor zijn overzicht van honderd jaar werking.
Op zich is daar dus niets mis mee.” Wat, los van het feit dat het
KVHV - ondanks het gegeven dat de NSV er oorspronkelijk
een afsplitsing van was – op z’n minst niet op alle vlakken een
ijkpunt vormt voor het NSV, waar is, net zoals het klopt dat er (waar
Van Dijck ook op wijst) ter zake werk te doen valt voor en al is
gedaan door anderen, natuurlijk niet belet dat de lezer zich aan meer
kán verwachten. En een ‘liber amicorum’ zou eerlijk
gezegd beter geweest zijn. Nu is het boek vooral een opsomming van
wat de schrijver in de diverse publicaties van de NSV aan
activiteitenverslagen terugvond – betoging hier, debatavond daar,
zatsel weer ergens anders -, een gigantische name dropping,
een opeenvolging van feiten en feitjes over ontstane en opgedoekte
afdelingen, over overloperij en aansluiting, over nieuwe en ter ziele
gegane blaadjes, maar is er nauwelijks iets – behalve de geest van
de lezer uiteraard – wat al die brokjes info aan mekaar verbindt.
Terwijl Van Dijck zélf actief geweest is binnen de NSV en het
merendeel van de in het boek genoemde personen (evenwel niet alle)
nog in leven is en hier mits persoonlijker proza een levende
geschiedenis van kon gemaakt zijn. Goed, het klopt dat niet alle
personen die in het boek (ik noem beide delen vanaf nu maar even
samen “het boek”) nog “dezelfde mening [zijn]`toegedaan als in
hun studiejaren” (of daarna) en dat “een vermelding in dit boek
(…) dus niet [betekent] dat een persoon nog steeds iets te maken
heeft met de NSV, of met de politieke stroming waartoe de NSV
behoort”, maar dat zou niet gehinderd hebben om, bijvoorbeeld,
vraaggesprekken als basis van dit werk te nemen.
Enfin,
wie van ver of nabij de politiek volgt, heeft normaal wel eens
gehoord van de NSV (wie dat gedaan heeft via de mainstream
media ongetwijfeld meer in kwade zin dan in goede zin), dus ik ga u
ook niet zelf meenemen langsheen die hele geschiedenis. En dat het
niet bij de in dit boek besproken dertig jaar gebleven is, is
eveneens duidelijk. De NSV-betoging van april jongstleden,
onvermijdelijk geflankeerd door een tegenbetoging, zij het – als ik
goed gevolgd heb – deze keer een zonder geweldplegingen, bewijst
dat de Nationalistische Studentenvereniging ook drie lustra
verder nog steeds in leven is. Iets wat voor het soort verenigingen
waarin het ‘personeelverloop’ per definitie gigantisch is (er
zijn dan wel eeuwige studenten, maar de meesten zijn dat niet) geen
vanzelfsprekende zaak is, al helemaal niet als ze ook nog eens quasi
voortdurend de wind van voor krijgen vanwege academische overheden,
de media en extreem-links in het algemeen. En een algemene kadering
van de NSV is wel degelijk óók te vinden in dit boek, zijnde
in het in het eerste deel opgenomen hoofdstuk Wezen en rol van de
Nationalistische Studentenvereniging. Dus ik houd het verder op
wat mij, ondanks de beperkingen van dit boek, toch voort deed lezen:
de reeds genoemde name dropping. Die zou me, toen ik nog volop
in de ook al eerder genoemde blauwe maandagen zat, wellicht niet zo
bijzonder geleken hebben, maar dat is ze in de achteruitkijkspiegel
bekeken wél: ondanks het feit dat de kroniek dertig jaar beslaat,
jaren voor mijn engagement in de Beweging begonnen is en ook een
aantal jaren voor het einde daarvan eindigt, én ondanks het feit dat
ik niet bijzonder goed ben in het onthouden van namen, blijkt die
namelijk bol te staan van mij bekende namen, van collega’s, van
compagnons de route, van kennissen en soms vrienden, van
mensen die ik tegengekomen ben, auteurs van wie ik boeken of artikels
gelezen heb, enzovoort. Mensen die me, daar ga ik toch vanuit, in de
meeste gevallen niet meer zouden (her)kennen als ik ze ontmoette en
waarvan ik zelf ook het gezicht vaak niet meer op de naam zou kunnen
plakken. Mensen ook die ik voor het overgrote deel volkomen uit het
oog verloren ben en recto verso. Mensen gaande van Edwin
Truyens, in 1976, vier jaar na mijn geboorte, oprichter van de NSV
en tot op vandaag actief als voorzitter van het Vormingsinstituut Wies Moens en uitgever van Kort Manifest, tot Jörgen Noens, de laatste
in dit boek genoemde praeses van NSV-Brussel. Mensen
als Dirk Ysenbrandt (de veel te jong overleden DirkY); Werner
Marginet (die ooit een secretarisrol vervulde die ik vele jaren later
nog op me zou nemen); Francis Van den Eynde (die het van mijn
beminnelijke baas tot mijn even beminnelijke collega-redactielid bij
TeKoS schopte); Peter Logghe (hoofdredacteur van Revolte vele jaren
voor ik dat zou worden en sinds ook al vele jaren eveneens
collega-redactielid bij TeKoS); Erik Arckens (die
me vele jaren terug in contact bracht met, ook al, TeKoS,
en een van de mensen met wie ik in Brussel mijn eerste stappen in de
Beweging zette); Joris Van Hauthem (met voorsprong de
aimabelste volksvertegenwoordiger die ik ooit gekend heb);
Karim Van Overmeire (tegenwoordig eerste schepen in Aalst); Niek
Lootens (van wie ik hoop dat hij met de jaren toch afgeleerd heeft te
verwachten dat iemand om 7:30 uur ‘s morgens toch al zijn om 4 uur
‘s nachts verstuurde berichten heeft gelezen); en Bart Laeremans
(tegenwoordig burgemeester in Grimbergen). Mensen ook als Bart Joseph
(ex-collega); Dirk De Smedt (‘de Fritz’); de auteur zelf (die
niet te verlegen is om mee te geven dat over zijn speech na afloop
van de NSV-betoging van 1992 in Panorama/De Post werd
geschreven “dat de spreker leek op ‘Donald Duck die Adolf Hitler
imiteert’”); Stijn Hiers (ook al een ex-collega maar tegenwoordig
bezig met zinniger dingen, zijnde whisky); Geert Neirynck (nog een
ex-collega, ook fan van whisky); Michaël Vandamme (die toen ik hem
leerde kennen al overgestapt was naar KVHV); Michael de
Bronett (die helemaal op het einde van deze bespreking nog
terugkomt); en Roel De Leener (die later het voortouw zou nemen bij
het Taalaktiekomitee). En ten slotte, maar vooral omdat de
opsomming toch ergens moet stoppen, mensen als Bert Dekeyzer (ook al
een collega bij TeKoS); Goedele Janssens (sinds jaren een
verre vriendin, sinds minder jaren – inderdaad – collega bij
TeKoS); Wim De Winter (ex-collega en compagnon de route
in de bredere beweging); Tanguy Veys (dooppeter van mijn
jongste zoon, getuige van mijn huwelijk, net zoals Werner Marginet
mijn voorganger in eerder genoemde secretarisrol, en geen dag gemist
sinds hij uit zicht verdwenen is); Arnout Collier (broer van
Soetkin); Christian Dutoit (van het Vlaams Huis in de
Drukpersstraat); Jurgen Branckaert (ofte Dronckaert – tegenwoordig,
een kilo of vijftig zwaarder, kennelijk actief bij ACV Openbare
Diensten); Jan Callebaut (met wie ik menig nachtje ging plakken);
Henk van de Graaf (Afrikaner en tegenwoordig Noordstreek-‘voorsitter’
van TLU SA); en Frederik Ranson (die Elio Di Rupo ooit een
taart bezorgde). Om van de vele sprekers op debat- of
voordrachtsavonden die ik vooral naderhand mocht ontmoeten (en
waarmee ik in sommige gevallen ging samenwerken), waaronder – om er
maar een paar te noemen – Alain de Benoist, Hector Van Oevelen,
Ludo Leen, Johan Vanslambrouck, Marc Joris, Luk Diedonné (met wie ik
ooit niet echt op vriendschappelijke voet stond, maar van wie ik
uiteindelijk wel een aantal boeken erfde), Robert Steuckers (een man
wiens huis vele jaren geleden al veel voller met boeken gestapeld
stond – tot op de trappen toe – dan het mijne ooit zal staan),
Jan Huijbrechts (van wie u in mijn besprekingen eerder die van Debotten van Bach aantrof), Erik Verstraete (dichter), Pieter Jan Verstraete (actief
bij, echt waar, TeKoS), verder maar te zwijgen. En het ook al
niet uitgebreid te hebben over de cafés waar ik een niet
onbelangrijk deel van mijn studententijd (en in sommige gevallen ook
latere jaren) doorbracht, cafés als The Seventh Hole, De
Palm, Ravenstein
en (in ‘t bijzonder) ‘t Ezelsbrugske. In dat laatste kwam
ik in contact met de Vlaamse Beweging en de rest is geschiedenis.
Dat dacht ik in ieder geval wat mezelf en mijn activiteiten in die jaren
betrof (zoals alle soldaten was ik volstrekt misbaar): de rest is
geschiedenis. Tot ik plotseling met een foto van mezelf
geconfronteerd werd. En ik ben niet nagegaan of het klopt, maar ik
vermoed dat ik de enige persoon in het boek ben die wel vermeld wordt
in de legende bij een foto, maar verder niet met naam genoemd wordt
in de tekst. Die foto (meervoud eigenlijk, maar slechts bij een van
de twee wordt mijn naam genoemd) is genomen tijdens een actie van het
Comité Boycot Peking 2008, een comité onder leiding van
eerder genoemde Michael de Bronett dat als doel had een boycot in te
stellen tegen de Olympische Spelen in Peking zolang Tibet bezet bleef
door de Chinese ‘Volksrepubliek’. Een doel dat uiteraard niet
verwezenlijkt werd, maar dat ons wel een spannende achtervolging bij
de Chinese ambassade in Brussel, een paar andere leuke acties, en
veel grappen en grollen over de mogelijke fouten die Michael
(sinoloog van opleiding) zou kunnen gemaakt hebben in de in Chinese
tekens neergeschreven teksten van de spandoeken, opleverde. Naast de
eeuwige roem op pagina honderdtachtig van Deel 2 (1991-2006)
van Hier komt het oud Sint-Jorisgild voor ondergetekende,
natuurlijk. Eeuwige roem die zo indrukwekkend is dat ik er zelf
achter moet komen. Bijna zestien jaar nadat het boek verschenen is...
Een hebbeding, twee hebbedingen, dus voor wie er zelf in genoemd wordt of
in die jaren actief was in de NSV.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !