Ik had nooit gedacht dat ik dit op een zekere dag zou zeggen, maar ik
heb een boek van Hugo Claus uitgelezen en het viel best mee.
Misschien omdat Vrijdag niet echt een boek is – het is een
toneelstuk -, misschien omdat het dun is (honderdtwintig bladzijden,
waarvan vaak ongeveer een derde ingenomen wordt door het boven ieder
stukje gesproken tekst in drukletters vermelden van de naam van het
personage, iets wat nu eenmaal bij de tekst van toneelstukken hoort),
misschien omdat het niet gekenmerkt wordt door de geblaseerdheid die
ik altijd geassocieerd heb met de auteur en die ik telkens weer
bevestigd zag als ik de man een optreden zag maken in de media.
Hoe het toneelstuk in kwestie er úit gezien heeft (of, als het nog
ergens gespeeld zou worden, er uit ziet), weet ik natuurlijk niet, en
misschien zou ik dan van idee veranderen – ik herinner me namelijk
helaas nog wel hoezeer Claus Pallieter van Felix Timmermans
mismeesterd heeft -, noch kan ik me iets voorstellen bij de
werkelijke dialoog als dit van West-Vlaamse terminologie en
verkavelings-Vlaamse zinsconstructies doordrongen stuk opgevoerd
wordt door een Nederlands toneelgezelschap (het ging volgens de
vermelding achteraan in het boek immers in première in de
Stadsschouwburg te Amsterdam en werd bij die gelegenheid
gebracht door de Nederlandse Comedie met onder andere Fons
Rademakers), maar ik geef u wel graag mee wat sowieso ook op de
achterflap van deze bij Het Laatste Nieuws uitgebrachte editie
te lezen valt: “De 40-jarige, voormalige fabrieksarbeider Georges
Vermeersch komt thuis uit de gevangenis waar hij 14 maanden heeft
vastgezeten. Hij was veroordeeld wegens ontucht met zijn dochter
Christiane. Zij kloeg haar vader aan uit wraak omdat hij haar het
huis had uitgezet. In de periode dat Georges in de gevangenis zat,
weigerde hij zijn vrouw Jeanne te zien. Eerst uit woede, zegt hij
achteraf, later uit schaamte. Bij zijn thuiskomst wacht Georges een
onaangename verrassing: zijn vrouw heeft intussen een verhouding
gehad met buurman Erik. Uit deze relatie is een baby geboren…”
Als ik daar aan toevoeg dat Georges al in de eerste scène een knipmes in
zijn regenjas steekt, kan je je al voorbereiden op enig geweld, maar…
dat komt nauwelijks van pas in dit verhaal. Niet dat het er helemaal
niet is, maar beweren dat geweld dit toneelstuk overheerst, zou net
zo onwaar zijn als beweren dat de tekst op de achterflap helemaal
klopt. Georges heeft dan wel in de gevangenis gezeten en geweigerd
zijn vrouw te zien, maar noch de verhouding van zijn vrouw met zijn
buurman, noch het feit dat uit die relatie een kind is geboren,
blijkt hem onbekend. Zoals andere dingen doorheen het stuk hem, zijn
vrouw of zijn buurman niet onbekend blijken te zijn. Die dingen, en
dat ze de spelers niet onbekend zijn, komt ook de lezer mondjesmaat
te weten in de loop van de dialoog en het moet gezegd worden dat
Claus er in geslaagd is die dialoog een natuurlijke indruk te geven
die niet alleen aan de dialectische woorden en zinswendingen te
danken is.
Maar,
vooraleer u de indruk krijgt dat ik het een fantástisch boek vond,
de spoeling is zo dun als het boek. Je krijgt dan wel geen
gewelddaden, maar je krijgt wel een uitkomst die je van Claus kan
verwachten. “We zijn nu net een stuk in dertien delen / Aan ‘t
einde zijn we allemaal de klos”, zong Doe Maar ooit: Claus
heeft genoeg aan vijf scènes en de klossen nemen het uiteindelijk
allemaal zeer gelaten op, maar van dat einde krijg je het koud noch
warm. Het is gewoon kut, ondanks het feit dat het nog kutter
had kunnen zijn.
En daar veranderen wijze woorden als deze niks aan: “Ik ben niemand
zijn baas. Ik niet. Die die baas spelen, dat is een ander ras. Mensen
lijk ik zijn nooit de baas. Mensen lijk ik hebben een mes nodig om te
laten peinzen dat ze de baas zijn.”
Net zomin als een bij momenten wel zeer spitse dialoog: “GEORGES: En ge
waart hier alleen. JEANNE: Ja. ERIK: En zij zegt dat ‘t warm is.
GEORGES: En om wat te verluchten trekt ze haar rok op. Over haar aangezicht.”
Net zomin, ten slotte, als uitleg, in de mond van een kind gelegd, over
wat incest okee zou maken: “Gij hebt mij gemaakt. Zonder u zou ik
niet op aarde gelopen hebben. Ik ben van U. (…) Ik had ook van een
andere gemaakt kunnen zijn. Hoe ga je ‘t weten? Weten de konijnen
het, de meikevers? Ik kan er niets aan doen, Georges, gij ook niet.
Dingen zijn wij, Georges, en ze trekken en sleuren aan ons aan alle
kanten, en als wij niets anders zijn dan dingen, laat ons mekaar
vastpakken, tezamen zijn lijk niemand anders op de hele wereld.
Niemand is beter, gij ook niet, Georges.” Incest is namelijk net
zomin okee als pedofilie. Dat kan je niet gelaten opnemen, daar kan
je niet lankmoedig over zijn.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !