U heeft nog nooit van Marcel Matthijs, auteur van voorliggend boek,
Hellegat, gehoord? Troost u, datzelfde gold voor mij. Dat het
in 1949 verscheen in de Jaarreeks van Boekengilde De
Clauwaert had een aanwijzing kunnen zijn van de ‘richting’
waarin de auteur te zoeken was, maar ik heb het verdere
opzoekingswerk even voor u gedaan. Matthijs, geboren te Oedelem in
1899 en overleden te Brugge in 1964, eindigde zijn politieke carrière
als gemeenteraadslid voor de toenmalige Volksunie (een functie waarin
hij verkozen was in 1958), maar had ooit iets hogere toppen
gescheerd: van 1941 tot 1944 was hij namelijk burgemeester
(‘oorlogsburgemeester’ dus) van Oedelem, een feit waarvoor hij na
de oorlog veroordeeld werd (‘collaboratie’, nietwaar?) en twee
jaar opgesloten in het kamp van Sint-Kruis en later in de Brugse
gevangenis. Een feit ook dat ongetwijfeld in samenhang te zien was
met het gegeven dat hij al in 1936 op de provincieraadslijst van het
toenmalige Vlaamsch Nationaal Blok stond en in 1938 op de
gemeenteraadslijst van het Christen Blok in Sint-Kruis. Twee feiten
die op hun beurt dan weer rechtstreeks voortvloeiden uit zijn vroege
jeugd: tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij als tiener namelijk lid
van de activistische Groeningerwacht in Brugge, dixit
Wikipedia “een soort knokploeg, die August Borms als zijn
geestelijke vader beschouwde”. Een activiteit waarvoor hij na dié
oorlog vier maanden gevangen werd gehouden, maar “omwille van zijn
jeugdige leeftijd zonder veroordeling vrij gelaten”.
Gegevens waarvan eigenlijk niks te merken valt in Hellegat, al was
Matthijs ook al vanaf zijn negentiende actief als schrijver. In 1918
immers “debuteerde hij”, aldus nog steeds Wikipedia, “met
een bundel van vier verhalen waarin armoede, dronkenschap, bedrog,
ziekte en dood de toon aangeven. Geen pessimisme nochtans, maar
zwartgalligheid en hartsgrondig fatalisme. In zijn latere werken zal
dit evolueren naar een woedende, anarchistische strijdvaardigheid”.
“(…) woedende, anarchistische strijdvaardigheid”… Misschien
kan je die uitleg inderdaad toepassen op Hellegat en van enige
woede en anarchisme is daarin zeker sprake, maar die
“strijdvaardigheid” is behalve in figuurlijke zin – in de
persoon van boer Christoffel Polfliet – vooral gewelddadigheid.
Hellegat is – al moet ik toegeven dat ik zeer zelden
‘detectives’ lees en dus misschien een beetje een vertekend beeld
van de wereld heb op dat vlak – met grote voorsprong de meest
gewelddadige Vlaamse roman die ik ooit gelezen heb. Gewelddaden op
psychisch niveau worden, alsof het allemaal niks is, afgewisseld met
gewelddaden van fysische aard, en die laatste zijn door de band
genomen geen simpele knokpartijen maar moorden. Twee bewuste, één
als collateral damage, die laatste vooral tot schuldgevoelens
bij de dader leidend (één van de daders, want er lopen er twee rond
in dit verhaal), maar geen van de drie tot een veroordeling. Wie in
dit verhaal aan de weet komt dat iemand vermoord is of zelfs wié hem
vermoord heeft, heeft zélf altijd wel een ‘goeie’ reden om dat
niet aan de grote klok te hangen.
Een ‘goeie’ reden die er doorgaans in bestaat een ander een kloot af
te trekken, waarbij die ander – stel je voor – nooit de
moordenaar zélf is. Geen chantage dus, maar morele kwelling, als er
van moraal al echt sprake kan zijn in dit verhaal. Gerard Polfliet,
zoon van Christoffel, líjkt daar bij momenten last van te hebben,
maar eerlijk gezegd, alleen maar bij momenten. Moraal met vlagen. Op
het ene gebied wel, op het andere niet. In zoverre dat je jezelf als
lezer kan afvragen of hij zichzelf niet wat wijsmaakt, een fenomeen
dat ook bij een hoop van de andere personages voorkomt, naast de
duidelijke behoefte ánderen wat wijs te maken. Inclusief god en
duivel, want dat zijn ook, allebei, klootzakken en als het er op
aankomt lager in de hiërarchie geplaatst dan de mensen: “Gelooft
ge niet, dat we met onze wil, onze koppige wil, de slagen van God en
duivel hadden kunnen keren?”, vraagt Christoffel zich op een zeker
moment dan ook af. En dat lijkt hem tegen het einde van het verhaal
dan ook nog gelukt te zijn, al weet je tegen dan eveneens dat de
boerderij niet louter aan een bron die uitmondt in de slotgracht zijn
naam te danken heeft. Quasi iedereen in dit verhaal is bereid de
andere(n) de duivel aan te doen en voor god spelen is op de hoeve en
daarrond een algemene bezigheid. En doordat zo goed als álle
personages dat doen, is er niemand die hen ter orde roept. Moraal
hoéft voor mij niet per se, maar Hellegat heeft er toch wel
érg weinig van meegekregen…
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !