Wie mijn boekbesprekingen zo’n beetje volgt, moet er al
tegengekomen zijn van werken van Midas Dekkers. In januari 2025 kwam
Lichamelijke oefening aan de beurt, in maart 2023 Poot – Verhalen over
de hond,
in juni 2022 De koeskoes en andere beesten,
in mei 2022 De kikvors en andere beesten,
en in november 2021 De beste beesten.
Allemaal bundels van cursiefjes op Lichamelijke oefening
(daterend uit 2006) na, dat je als een zeer uitgebreid essay zou
kunnen beschouwen, iets wat ook geldt voor voorliggend Het
menselijk tekort.
Menselijke tekorten heb ik natuurlijk in meer dan voldoende mate,
maar dankzij een boekenbon die ik van mijn vriendin kreeg voor mijn
verjaardag - met boekenbonnen kan u mij altijd plezier doen - kon ik
dít menselijk tekort kopen terwijl het nog vers in de
boekhandel lag, zijnde in het najaar van 2025. Zonder dat ik zelfs
maar naar de achterflap gekeken had, want een boek van Midas Dekkers
kan me óók altijd plezier doen. Dat gezegd zijnde, voor de mensen
die misschien wél een achterflapaanbeveling nodig hebben: “Is de
mens nu nog niet af? Na miljoenen jaren evolutie is er nog steeds
veel te wensen over. Survival of the sukkels. En dat is maar goed
ook. Onvolmaaktheid is juist onze charme. De verlegen jongeman, het
struikelende kind, dat spleetje tussen de tanden stemmen mild.
Volmaaktheid is de dood in de pot en behelpen is leven. Wat moet een
mens met een ideale schoonzoon? Wat moet de natuur met een ideale
soort? Het leven wordt voortgedreven door onvolkomenheden, hoe hard
de moderne mens die ook probeert te ontkennen door middel van fitness
of botox. Koester ze. Zoals alleen Midas Dekkers dat kan legt hij uit
dat het tekort hetgeen is dat ons menselijk maakt.”
Waarmee ík niet gezegd heb dat alleen Midas Dekkers dat kan. Maar
misschien kan alleen Midas Dekkers het zoals Midas Dekkers het kan.
In hoofdstukken die bijna van oneliners aan mekaar hangen –
zóveel citatenmateriaal! -, soms ook oneliners die hij al in
andere boeken gebruikt heeft (soms zelfs méér dan oneliners,
bijvoorbeeld aan het begin van hoofdstuk 4, Ons eigen ik, als
hij het over zijn vroegere ambitie had om vrijgezel te worden), van
het ene onderwerp naar het andere fietsend, met veel
tongue-in-cheekhumor en een hoger gehalte aan filosofie dan je
doorgaans in wel twintig biologen sámen aantreft, er voor zorgend
dat je op het einde van die tweehonderdtachtig bladzijden denkt van
‘Verdomme, ‘t is weeral uit…’, al gebied de eerlijkheid ook
te melden dat het lettertype in deze uitgave van Atlas Contact
een stuk groter is dan het dat was in Lichamelijke oefening
(toen nog bij gewoon Contact). Begint de volgend jaar tachtig
wordende Dekkers wat last van zijn ogen te krijgen en wil hij zijn
lezers, dat ondervindende, ontzien? Wou de uitgeverij een dikker
lijkend boek serveren dat toch zo snel zou uit zijn als een exemplaar
dat een derde dunner is? Of wou Dekkers de lezer wat tijd besparen
zodat die lezer sneller naar een van de boeken van de vele door hem
geciteerde auteurs zou kunnen overschakelen? Boeken zoals André
Malraux’ uit 1933 daterende La condition humaine, door de
Nederlander Edgar du Perron vertaald als Het menselijk tekort,
het boek dat Dekkers tot het zijne inspireerde en waarvan hij
simpelweg de titel overnam. Of boeken zoals The Human Condition
van Hannah Arendt (ja, die titel is wel vaker gebruikt), Liefde’s
verbijstering van Belcampo (Herman Pieter Schönfeld Wichers),
Kroeglopen van Simon Carmiggelt,
Das Unbehagen in der Kultur van Sigmund Freud, Onbehagen
van Bas Heijne,
Verzen van Willem Kloos, De toverberg van Thomas Mann,
Paradise Lost van John Milton, de Essays van Michel de
Montaigne, of een van de tientallen andere die hij niet alleen in de
tekst noemt, maar – da’s behalve handig ook altijd aangenaam –
ook opneemt in de tien bladzijden lange Literatuur-lijst op
het einde van dít boek.
Als Dekkers al niet verwijst naar teksten zónder die specifiek te
noemen, natuurlijk. In “Steeds doemden wetten op en praktische
bezwaren, maar vooral toch blijk je jezelf voor de voeten te lopen”,
bijvoorbeeld. Of in “Thuis worden ouden van dagen en jonge kinderen
met de televisie in slaap gebracht in natuurprogramma’s vol dromen
van onbezoedelde zeeën en eeuwig zingende bossen”. Dat laatste
later nog eens in een variante gebracht: “Het bloed spat tegen de
takken, eeuwg huilen de bossen.” Ziet u de verwijzingen niet? Dan
is dat jammer voor u, maar u zal er ook niet aan dood gaan. En dat
gebrek aan achtergrondkennis wordt misschien gecompenseerd met niéuwe
achtergrondkennis: “Om het goede binnen en het kwade buiten te
houden dient elk paradijs hermetisch van de gewone wereld te zijn
afgescheiden. Het is er zelfs de definitie van. In het oud-Perzisch
is een paradijs een omwalling, een pairi-daeza – ‘rondom muur’.”
Een muur waarbinnen mijn oud-collega Levi zich ettelijke keren per
jaar gedurende een dag bewoog, waar ik slechts één keer over
geklommen ben (bij wijze van spreken dan, Eric Domb en Marc Coucke),
maar die ik nu nooit meer zal vergeten. Om het maar niet al te
uitgebreid te hebben over al die zaken waar Dekkers mij, en
ongetwijfeld vele andere lezers, zo van het ene onderwerp naar het
andere glijdend, aan herinnert: de gulden snede, de Vitruvius-man, de
vijg der wijsheid, de doop als symbolische vergeving van de erfzonde
(toch bij katholieken), of het essentiële verschil tussen een
hemelvaart en een tenhemelopneming, om er maar een paar te noemen:
“Als om alle sporen uit te wissen is er op aarde geen enkel
overschot van Maria achtergebleven. Zij is met lichaam en ziel van de
aarde verdwenen, wat elk jaar op 15 augustus wordt gevierd als
Maria-Tenhemelopneming. Geen hemelvaart dus zoals haar zoon,
maar een tenhemelopneming, want ze ging niet op eigen kracht.
Verschil moet er wezen.”
Nog meer dingen noemen waarover Dekkers het in dit boek heeft, zou
essentieel oneerlijk zijn tegenover de auteur. Hij heeft het namelijk
over zóveel dingen dat ik er zelfs zal vergeten of wegens de schrik
deze boekbespreking te lang te maken niet zal opnoemen waarvan ik in
eerste instantie vond dat ze moesten vermeld worden. Ik ga dat dan
ook niet doen. En ik ga nu niet eens een truc toepassen (wat ik wel
vaker doe) om het stiekem tóch te doen. “Een mens doet wat hij
kan”, schrijft Dekkers. “Hij kan praten, maakt gereedschap, zingt
zeemansliederen, heerst zo’n beetje over de aarde en peutert in
zijn neus als de beste”, maar hij kan ook dingen laten. Zoals Noach
had kunnen laten twee exemplaren van de menselijke soort mee aan
boord te nemen: “Een ark met 99 procent van de landschepsels aan
boord lijkt nog het meest op een ruimgesorteerde insectendoos, maar
dan zonder spelden. Samen met de wormpjes en andere kriebelbeestjes
vormen ze de ruggengraat van het leven. Zelfs het merendeel van de
zoogdieren kan mee. Dat zijn dan vooral knaagdieren zoals muizen. Die
zouden het op de ark best naar hun zin hebben. In heel de Bijbel komt
geen kat voor. In de dierentuin zou je ze beslist missen, de
olifanten, nijlpaarden en neushoorns, maar de natuur draait zonder
die grote jongens heus wel door; zonder dino’s en wolharige
neushoorns redt ze het ook al een hele tijd. Groot is mooi en veel is
lekker, maar je kunt ook overdrijven. In de rij van kandidaten om uit
te sterven staan opmerkelijk veel uit hun krachten gegroeiden. Hun
grootste vijand zijn zij zelf met hun enorme massa. Daar kunt u van
meepraten. Als een van de SUV’s in het dierenrijk gaat een mens
onder zichzelf gebukt.” Maar duidelijk nog niet genoeg: “In zijn
ongeduld om de tijd naar zijn hand te zetten riep de mens onlangs
zijn eigen tijdperk uit: het Antropoceen of Antropozoïcum. Waar
Paleozoïcum en Mesozoïcum miljoenen jaren nodig hadden voor je iets
wezenlijks zag veranderen meent de mens in een paar eeuwen zijn
stempel te kunnen zetten. In zijn eentje. De mens! Die de rest van
het leven op aarde amper in de gaten heeft, omdat die met z’n
miljoenen zijn, of te snel, of te langzaam, of te groot, of te klein,
of al uitgestorven. Hoogmoed. Voor elke mens telt de aarde duizenden
schimmels en wieren. Wij kunnen er niet zonder, zij kunnen ons missen
als kiespijn. Antropoceen! Laat me niet lachen.”
Ook niet met bijvoorbeeld het feit dat “tot aan de Burgeroorlog [in
de Verenigde Staten, noot van mij] (…) daar nauwelijks linker- en
rechterschoenen te koop [waren]. De mensen wilden ‘rechte’
schoenen die aan beide voeten pasten. In de oorlog kwamen de soldaten
er eindelijk achter dat je voeten spiegelbeelden van elkaar zijn,
maar er ging nog een generatie overheen voor de nieuwe ‘kromme’
schoenen algemeen waren.” Of met elritsen, een ook in onze beekjes
levende soort karperachtigen: “Om zich tegen zijn vijanden te
verweren verzamelt dit visje zich tot grote scholen, die zich als één
organisme achter hun leider aan wenden en keren als een
spreeuwenvolk. Om dat voor elkaar te krijgen is elk visje heel
eenvoudig geprogrammeerd: zwem achter een andere elrits aan. Als
iedere elrits die goed bij zijn hoofd is deze order opvolgt handhaaft
de school zich als vanzelf. Maar wie zwemt dan voorop? Dat laten de
vissen over aan het toeval. Er is er altijd wel een bij die niet goed
bij zijn hoofd is. Die zwemt maar wat, met heel de rest er als
vanzelf achteraan. Experimenteel is het zelfs mogelijk gebleken een
willekeurige elrits door een hersenamputatie tot grote leider te
promoveren.” Waaraan Dekkers dan nog toevoegt: “Ik vertel dit
verhaal graag als luchtige noot op bedrijfsbijeenkomsten. In de zee
van blauwe pakken is de baas van het bedrijf dan duidelijk te
herkennen. Dat is die man met dat rode hoofd die zo schaapachtig
meegrijnst.” Of, ten slotte met alle mensen, niet alleen de baas:
“Chimpansees weigeren ondanks alle aansporingen van taalkundigen te
gaan praten. Na een halve eeuw onderzoek weten we nu ook waarom. Apen
doen er het zwijgen toe omdat ze niets te zeggen hebben. Mensen
hebben niet veel meer in te brengen, maar praten juist om dat te verbergen.”
“Star is dom”, schrijft Dekkers ergens in het laatste hoofdstuk.
“Als je elke generatie alleen doet wat je genen je ingeven ben je
niet goed wijs. Nieuwe omstandigheden vragen om een nieuwe aanpak.
‘Verzin een list,’ zei Heer Bommel als hij weer eens in de
problemen kwam. Daar had hij Tom Poes voor. Die stond dan ook als
slim ventje te boek. Maar iets nieuws verzinnen is het grootste
probleem niet, het oude loslaten, dat is de kunst. Dat moest Bommel
zelf doen. Daar was híj dan weer goed in, omdat hij zo’n sukkelaar
is.” Zoals ik dus, een sukkelaar als het op het stoppen met een
boekbespreking aankomt. Vooral als het boek alle aanprijzing
verdient. Maar goed, niets aan te doen, mijn inkt is op, ik moét wel ophouden.
Björn Roose

Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !