vrijdag 19 december 2025

Het menselijk tekort – Midas Dekkers (boekbespreking door Björn Roose)

Het menselijk tekort – Midas Dekkers (boekbespreking door Björn Roose)
Wie mijn boekbesprekingen zo’n beetje volgt, moet er al tegengekomen zijn van werken van Midas Dekkers. In januari 2025 kwam Lichamelijke oefening aan de beurt, in maart 2023 Poot – Verhalen over de hond, in juni 2022 De koeskoes en andere beesten, in mei 2022 De kikvors en andere beesten, en in november 2021 De beste beesten. Allemaal bundels van cursiefjes op Lichamelijke oefening (daterend uit 2006) na, dat je als een zeer uitgebreid essay zou kunnen beschouwen, iets wat ook geldt voor voorliggend Het menselijk tekort.

Menselijke tekorten heb ik natuurlijk in meer dan voldoende mate, maar dankzij een boekenbon die ik van mijn vriendin kreeg voor mijn verjaardag - met boekenbonnen kan u mij altijd plezier doen - kon ik dít menselijk tekort kopen terwijl het nog vers in de boekhandel lag, zijnde in het najaar van 2025. Zonder dat ik zelfs maar naar de achterflap gekeken had, want een boek van Midas Dekkers kan me óók altijd plezier doen. Dat gezegd zijnde, voor de mensen die misschien wél een achterflapaanbeveling nodig hebben: “Is de mens nu nog niet af? Na miljoenen jaren evolutie is er nog steeds veel te wensen over. Survival of the sukkels. En dat is maar goed ook. Onvolmaaktheid is juist onze charme. De verlegen jongeman, het struikelende kind, dat spleetje tussen de tanden stemmen mild. Volmaaktheid is de dood in de pot en behelpen is leven. Wat moet een mens met een ideale schoonzoon? Wat moet de natuur met een ideale soort? Het leven wordt voortgedreven door onvolkomenheden, hoe hard de moderne mens die ook probeert te ontkennen door middel van fitness of botox. Koester ze. Zoals alleen Midas Dekkers dat kan legt hij uit dat het tekort hetgeen is dat ons menselijk maakt.”

Waarmee ík niet gezegd heb dat alleen Midas Dekkers dat kan. Maar misschien kan alleen Midas Dekkers het zoals Midas Dekkers het kan. In hoofdstukken die bijna van oneliners aan mekaar hangen – zóveel citatenmateriaal! -, soms ook oneliners die hij al in andere boeken gebruikt heeft (soms zelfs méér dan oneliners, bijvoorbeeld aan het begin van hoofdstuk 4, Ons eigen ik, als hij het over zijn vroegere ambitie had om vrijgezel te worden), van het ene onderwerp naar het andere fietsend, met veel tongue-in-cheekhumor en een hoger gehalte aan filosofie dan je doorgaans in wel twintig biologen sámen aantreft, er voor zorgend dat je op het einde van die tweehonderdtachtig bladzijden denkt van ‘Verdomme, ‘t is weeral uit…’, al gebied de eerlijkheid ook te melden dat het lettertype in deze uitgave van Atlas Contact een stuk groter is dan het dat was in Lichamelijke oefening (toen nog bij gewoon Contact). Begint de volgend jaar tachtig wordende Dekkers wat last van zijn ogen te krijgen en wil hij zijn lezers, dat ondervindende, ontzien? Wou de uitgeverij een dikker lijkend boek serveren dat toch zo snel zou uit zijn als een exemplaar dat een derde dunner is? Of wou Dekkers de lezer wat tijd besparen zodat die lezer sneller naar een van de boeken van de vele door hem geciteerde auteurs zou kunnen overschakelen? Boeken zoals André Malraux’ uit 1933 daterende La condition humaine, door de Nederlander Edgar du Perron vertaald als Het menselijk tekort, het boek dat Dekkers tot het zijne inspireerde en waarvan hij simpelweg de titel overnam. Of boeken zoals The Human Condition van Hannah Arendt (ja, die titel is wel vaker gebruikt), Liefde’s verbijstering van Belcampo (Herman Pieter Schönfeld Wichers), Kroeglopen van Simon Carmiggelt, Das Unbehagen in der Kultur van Sigmund Freud, Onbehagen van Bas Heijne, Verzen van Willem Kloos, De toverberg van Thomas Mann, Paradise Lost van John Milton, de Essays van Michel de Montaigne, of een van de tientallen andere die hij niet alleen in de tekst noemt, maar – da’s behalve handig ook altijd aangenaam – ook opneemt in de tien bladzijden lange Literatuur-lijst op het einde van dít boek.

Als Dekkers al niet verwijst naar teksten zónder die specifiek te noemen, natuurlijk. In “Steeds doemden wetten op en praktische bezwaren, maar vooral toch blijk je jezelf voor de voeten te lopen”, bijvoorbeeld. Of in “Thuis worden ouden van dagen en jonge kinderen met de televisie in slaap gebracht in natuurprogramma’s vol dromen van onbezoedelde zeeën en eeuwig zingende bossen”. Dat laatste later nog eens in een variante gebracht: “Het bloed spat tegen de takken, eeuwg huilen de bossen.” Ziet u de verwijzingen niet? Dan is dat jammer voor u, maar u zal er ook niet aan dood gaan. En dat gebrek aan achtergrondkennis wordt misschien gecompenseerd met niéuwe achtergrondkennis: “Om het goede binnen en het kwade buiten te houden dient elk paradijs hermetisch van de gewone wereld te zijn afgescheiden. Het is er zelfs de definitie van. In het oud-Perzisch is een paradijs een omwalling, een pairi-daeza – ‘rondom muur’.” Een muur waarbinnen mijn oud-collega Levi zich ettelijke keren per jaar gedurende een dag bewoog, waar ik slechts één keer over geklommen ben (bij wijze van spreken dan, Eric Domb en Marc Coucke), maar die ik nu nooit meer zal vergeten. Om het maar niet al te uitgebreid te hebben over al die zaken waar Dekkers mij, en ongetwijfeld vele andere lezers, zo van het ene onderwerp naar het andere glijdend, aan herinnert: de gulden snede, de Vitruvius-man, de vijg der wijsheid, de doop als symbolische vergeving van de erfzonde (toch bij katholieken), of het essentiële verschil tussen een hemelvaart en een tenhemelopneming, om er maar een paar te noemen: “Als om alle sporen uit te wissen is er op aarde geen enkel overschot van Maria achtergebleven. Zij is met lichaam en ziel van de aarde verdwenen, wat elk jaar op 15 augustus wordt gevierd als Maria-Tenhemelopneming. Geen hemelvaart dus zoals haar zoon, maar een tenhemelopneming, want ze ging niet op eigen kracht. Verschil moet er wezen.”

Nog meer dingen noemen waarover Dekkers het in dit boek heeft, zou essentieel oneerlijk zijn tegenover de auteur. Hij heeft het namelijk over zóveel dingen dat ik er zelfs zal vergeten of wegens de schrik deze boekbespreking te lang te maken niet zal opnoemen waarvan ik in eerste instantie vond dat ze moesten vermeld worden. Ik ga dat dan ook niet doen. En ik ga nu niet eens een truc toepassen (wat ik wel vaker doe) om het stiekem tóch te doen. “Een mens doet wat hij kan”, schrijft Dekkers. “Hij kan praten, maakt gereedschap, zingt zeemansliederen, heerst zo’n beetje over de aarde en peutert in zijn neus als de beste”, maar hij kan ook dingen laten. Zoals Noach had kunnen laten twee exemplaren van de menselijke soort mee aan boord te nemen: “Een ark met 99 procent van de landschepsels aan boord lijkt nog het meest op een ruimgesorteerde insectendoos, maar dan zonder spelden. Samen met de wormpjes en andere kriebelbeestjes vormen ze de ruggengraat van het leven. Zelfs het merendeel van de zoogdieren kan mee. Dat zijn dan vooral knaagdieren zoals muizen. Die zouden het op de ark best naar hun zin hebben. In heel de Bijbel komt geen kat voor. In de dierentuin zou je ze beslist missen, de olifanten, nijlpaarden en neushoorns, maar de natuur draait zonder die grote jongens heus wel door; zonder dino’s en wolharige neushoorns redt ze het ook al een hele tijd. Groot is mooi en veel is lekker, maar je kunt ook overdrijven. In de rij van kandidaten om uit te sterven staan opmerkelijk veel uit hun krachten gegroeiden. Hun grootste vijand zijn zij zelf met hun enorme massa. Daar kunt u van meepraten. Als een van de SUV’s in het dierenrijk gaat een mens onder zichzelf gebukt.” Maar duidelijk nog niet genoeg: “In zijn ongeduld om de tijd naar zijn hand te zetten riep de mens onlangs zijn eigen tijdperk uit: het Antropoceen of Antropozoïcum. Waar Paleozoïcum en Mesozoïcum miljoenen jaren nodig hadden voor je iets wezenlijks zag veranderen meent de mens in een paar eeuwen zijn stempel te kunnen zetten. In zijn eentje. De mens! Die de rest van het leven op aarde amper in de gaten heeft, omdat die met z’n miljoenen zijn, of te snel, of te langzaam, of te groot, of te klein, of al uitgestorven. Hoogmoed. Voor elke mens telt de aarde duizenden schimmels en wieren. Wij kunnen er niet zonder, zij kunnen ons missen als kiespijn. Antropoceen! Laat me niet lachen.”

Ook niet met bijvoorbeeld het feit dat “tot aan de Burgeroorlog [in de Verenigde Staten, noot van mij] (…) daar nauwelijks linker- en rechterschoenen te koop [waren]. De mensen wilden ‘rechte’ schoenen die aan beide voeten pasten. In de oorlog kwamen de soldaten er eindelijk achter dat je voeten spiegelbeelden van elkaar zijn, maar er ging nog een generatie overheen voor de nieuwe ‘kromme’ schoenen algemeen waren.” Of met elritsen, een ook in onze beekjes levende soort karperachtigen: “Om zich tegen zijn vijanden te verweren verzamelt dit visje zich tot grote scholen, die zich als één organisme achter hun leider aan wenden en keren als een spreeuwenvolk. Om dat voor elkaar te krijgen is elk visje heel eenvoudig geprogrammeerd: zwem achter een andere elrits aan. Als iedere elrits die goed bij zijn hoofd is deze order opvolgt handhaaft de school zich als vanzelf. Maar wie zwemt dan voorop? Dat laten de vissen over aan het toeval. Er is er altijd wel een bij die niet goed bij zijn hoofd is. Die zwemt maar wat, met heel de rest er als vanzelf achteraan. Experimenteel is het zelfs mogelijk gebleken een willekeurige elrits door een hersenamputatie tot grote leider te promoveren.” Waaraan Dekkers dan nog toevoegt: “Ik vertel dit verhaal graag als luchtige noot op bedrijfsbijeenkomsten. In de zee van blauwe pakken is de baas van het bedrijf dan duidelijk te herkennen. Dat is die man met dat rode hoofd die zo schaapachtig meegrijnst.” Of, ten slotte met alle mensen, niet alleen de baas: “Chimpansees weigeren ondanks alle aansporingen van taalkundigen te gaan praten. Na een halve eeuw onderzoek weten we nu ook waarom. Apen doen er het zwijgen toe omdat ze niets te zeggen hebben. Mensen hebben niet veel meer in te brengen, maar praten juist om dat te verbergen.”

“Star is dom”, schrijft Dekkers ergens in het laatste hoofdstuk. “Als je elke generatie alleen doet wat je genen je ingeven ben je niet goed wijs. Nieuwe omstandigheden vragen om een nieuwe aanpak. ‘Verzin een list,’ zei Heer Bommel als hij weer eens in de problemen kwam. Daar had hij Tom Poes voor. Die stond dan ook als slim ventje te boek. Maar iets nieuws verzinnen is het grootste probleem niet, het oude loslaten, dat is de kunst. Dat moest Bommel zelf doen. Daar was híj dan weer goed in, omdat hij zo’n sukkelaar is.” Zoals ik dus, een sukkelaar als het op het stoppen met een boekbespreking aankomt. Vooral als het boek alle aanprijzing verdient. Maar goed, niets aan te doen, mijn inkt is op, ik moét wel ophouden.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !