vrijdag 26 december 2025

Heilige Familie in Nazareth – Katharina Van Cauteren (boekbespreking door Björn Roose)

Heilige Familie in Nazareth – Katharina Van Cauteren (boekbespreking door Björn Roose)
Met deze Heilige Familie in Nazareth, ondertitel Over Diego Quispe Tito (ca. 1611-1681), de kunst van Cuzco, en Antwerpen als Hollywood aan de Schelde, van Katharina Van Cauteren is de Phoebus Focus serie reeds aan haar vijfendertigste deel toe. Is, of beter was, want dit werk verscheen in 2023, en wel als dikste deel in die serie tot op dat moment (op de verdere delen heb ik voorlopig nog geen zicht). Met z’n honderdtweeënnegentig bladzijden mag het zowaar een boek genoemd worden in plaats van een boekje, en overtreft het nog met veertig bladzijden de vorige bijdrage van Van Cauteren aan de serie, Suzanna en de Ouderlingen (nummer XXX), ook al geen dun dingetje in vergelijking met de standaard in de serie, terwijl het meer dan dubbel zo dik is als de eersteling van Van Cauteren in dezelfde serie (nummer V) Het meermonster van Tagua Tagua.

Al heeft het met dat meermonster en die Suzanna wel gemeen dat het, omdat Van Cauteren, vaste inleider van de serie, kennelijk moeilijk zichzelf kan inleiden, van een Voorwoord van de hand van Paul Huvenne, ere-directeur van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, voorzien is. Wat dan weer tot gevolg heeft dat ik minder geneigd ben om te citeren uit dat Voorwoord, want niet iedereen is zo’n begenadigde inleider als Van Cauteren (zie daarvoor mijn besprekingen van de vorige vierendertig edities). Desalniettemin dit: “Grote verzamelingen met Latijns-Amerikaanse kunst zijn, zeker buiten Spanje, schaars in Europa, en nog schaarser wanneer het gaat om schilderijen en sculpturen uit de koloniale tijd. The Phoebus Foundation had van meet af aan een bijzondere belangstelling voor Latijns-Amerikaanse kunst van de twintigste eeuw. Recent werd onder supervisie van dr. Katharina Van Cauteren ook een volledige collectieniche uitgebouwd rond de periode van de onderkoninkrijken. Het is een kweektuin waarin ik Katharina graag zie tuinieren, om haar visie en bevlogen aanpak, en, bovenal: omdat zij hierin als geen ander de synergie onderkent tussen de Antwerpse beeldtaal en de lokale tradities.”

Een béétje Antwerps chauvinisme is er inderdaad altijd wel bij, daar bij The Phoebus Foundation, en dat is inzake het werk van Diego Quispe Tito ook geoorloofd, zelfs al kwam die vanuit zijn geboorte- en sterfplaats San Sebastián del Cuzco nooit naar de stad aan de Scheldemonding afgezakt en begint Van Cauteren haar verhaal met foto’s van een half afgebrande kerk in datzelfde San Sebastián: “16 september 2016. In de kerk van San Sebastián, een buitenwijk van de Peruviaanse stad Cuzco, raakt de ene elektrische draad de andere. Achteraf zal iedereen zich afvragen hoe dat kon gebeuren. Tussen 2008 en 2013 onderging de kerk nog een miljoenenrestauratie. En toch gaat het fout. Werden de leidingen nonchalant geïnstalleerd? Vergat de koster de koffiezet uit te schakelen en raakte die oververhit? (De koffiezet, niet de koster.) Of knaagde een Andesmuis hongerig aan de kabels? Hoe het ook zij: ergens begint iets te smeulen. Om drie uur ‘s nachts wordt pastoor Genaro uit zijn bed getrommeld. Een gemeentelijke bewaker heeft rook gezien, veel rook. Waar rook is, is vuur. De pastoor is meteen klaarwakker. In zijn huis van God ziet hij de hel: het hoofdaltaar staat al in lichterlaaie.” Katharina Van Cauteren , geboren in 1981, “stafchef van de Kanselarij van The Phoebus Foundation”, mag dan al – zie de achterflap – “doctor in de kunstwetenschappen” zijn, ze schrijft ook vlot en zit in haar teksten nooit verlegen om een grap. Ze behoort dus tot die generatie van (kunst)historici die beseffen dat wat je aan het publiek voert niet noodzakelijk gortdroog moet zijn. Iets wat dat publiek, of toch minstens dat minieme deeltje daarvan dat ik als ik wens aan te duiden, weet te waarderen. Iets wat ook geenszins de kwaliteit van het aldus doorgegevene in de weg gaat zitten. Als Van Cauteren het in een van die voor de publicaties in deze serie typische tussenkadertjes in haar titel heeft over De toxic masculinity van de gebroeders Pizarro laat ze ook duidelijk zien dat ze die terminologie niet gebruikt in de zin die er vandaag de dag maar al te vaak aan gegeven wordt: “Te bedenken dat Atahualpa [de god-keizer van de Inca’s, noot van mij] zijn halfzus nog cadeau had gedaan aan Francisco Pizarro. Ze baart hem een zoon en een dochter, die later zal trouwen met Francisco’s halfbroer Hernando. Zelf ziet Francisco nog meer prestige in een alliantie met de piepjonge weduwe van de Incakeizer. Van Cuxirimay Ocllo Yupanqui wordt ze herdoopt tot Doña Angelina – dat bekt makkelijker voor een Spanjaard -, en ze schenkt Pizarro nog twee zonen. Intussen legt broer Gonzalo het aan met de titelvoerende Incakeizerin, die hij ontvoert, verkracht en uiteindelijk gruwelijk om het leven laat brengen. Voor wie zich ooit afvraagt wat toxic masculinity is: denk Pizarro.” Toch heel wat anders dan een portie ongevraagde mansplainingnietwaar?

Maar om terug te komen op dat Antwerps chauvinisme: hoe geraak je van de Spaanse kolonie in Antwerpen? Awel, via de gebroeders Hiëronymus en Johannes Wierix, twee Virtuoze schobbejakken, zonen van Anton I Wierix en broers van Anton (II, zeker?) Wierix. Het zijn zij en een latere zoon van Anton (II) “die een stempel zullen drukken op de kunstgeschiedenis: samen behoren ze tot de meest productieve graveurs van de laatzestiende- en vroegzeventiende-eeuwse Nederlanden. In totaal zijn de gebroeders en hun neefje goed voor niet minder dan 2 333 prenten”. Prenten die met de hulp van religieuze ordes, in eerste instantie de jezuïeten, de markt en het land zouden overspoelen in Peru en daar aldus hun religieuze en kunstzinnige invloed zouden gaan uitoefenen: “In het Incarijk alleen al wordt er gepraat, gegrapt, geruzied en onderhandeld in meer dan zevenhonderd talen die geen Europeaan ooit hoorde. Daar is een bijbelvertaler wel even zoet mee. Maar wacht! Zelfs zevenhonderd vertalers brengen in deze amper zoden aan de dijk, want de indios zijn niet geletterd: hun cultuur is oraal, niet literair. Als ze al iets noteren, doen ze dat niet met letters of woorden, maar met mysterieuze knoopjes in bontgekleurde touwen: de zogenaamde ‘quipu’s’. Gelukkig is de taal van het beeld universeel. Ongedoopte zieltjes bekeren zich bij de vleet bij het zien van de gruwelscènes van het Laatste Oordeel. In de Rhetorica christiana (1579) van de Mexicaanse broeder Diego Valadés is te zien hoe een franciscaan vanaf de preekstoel wijst naar schilderijen met de Passie en de Verrijzenis van Christus. Zo wordt het katholieke geloof de indianen letterlijk ingeprent.” En zo beginnen kunstenaars van hier ook naar daar te trekken, terwijl kunstenaars van daar die van hier beginnen te kopiëren, imiteren, aan te vullen. Kunstenaars van daar, waaronder Don Diego Quispe Tito, inga. Die is meer dan geletterd genoeg om op zijn schilderijen toe te voegen dat hij ze ‘inbenit’ heeft, maar vertaalt toch maar al te vaak “Europese modes naar een Andespubliek”.

Zoals ook andere Europese gewoontes overgeplaatst werden naar Zuid-Amerika. De gilden, bijvoorbeeld: “In Lima is er al een timmermansgilde in 1549, in Santiago de Chili in 1555, en Mexico-Stad volgt in 1557.” Wat dan misschien weer verklaart waarom het schilderij dat in deze Phoebus Focus specifiek besproken wordt, een schilderij waarvan een deel op de cover van dit boek staat, samen met andere in dat thema, “de timmerende Jozef”, “een heus succesnummer” was: houtbewerking bestond in de Andes amper vóór de Europese ongenode gasten aankwamen. “Nooit eerder heeft hij zoveel gezaagd en geschaafd”, schrijft Van Cauteren, “in zijn werkplaats en daarbuiten. En op andere voorstellingen [bijvoorbeeld een exemplaar toegeschreven aan Baltasar de Echave Orio, Christuskind met passie-instrumenten, dat op pagina 123 van dit boek staat, noot van mij] draagt of aanbidt Jezus, de jonge timmerman, het kruis dat hij duidelijk eerst zelf in elkaar zette”. Plus het alaam waarmee hij dat gedaan heeft dus.

Wat Maria op het schilderij van Diego Quispe Tito óók doet: “Want terwijl Jozef in Amerika een nieuwe technologie importeerde uit de oude wereld, wordt de handwerkende Maria toepasselijk naadloos vastgehaakt [let op die schitterende woordspeling, noot van mij] aan een zeer solide, en ook nog eens zeer hoog geachte traditie. Want spinnen, weven, naaien en alles wat daarbij hoort: dat kunnen de Andesvrouwen als geen ander. Ze hebben de techniek naar eigen zeggen geleerd van Mama Ocllo, de zus/vrouw van Cuzco-stichter Manco Capac en daarmee de oermoeder van de Inca-adel. Zij wist al dat spinnen en weven orde brengen in de chaos van de wereld – plukken wol worden draad, draad wordt een weefsel, niets wordt iets. Handwerken, dat is het overdoen van de schepping op microschaal.”

En net – als we de toevoeging van twee moeilijk te definiëren vogels even niet meetellen - in de weergave van het aldus geschapene wijkt Diego Quispe Tito aanzienlijk af van de ets van Hiëronymus Wierix, Jezus helpt Sint-Jozef bij het zagen terwijl Maria spint, waarnaar hij zijn van zo’n vijfenzeventig jaar later daterende Heilige Familie in Nazareth gekonterfeit heeft: “Aan de grijze wereld van Hiëronymus Wierix geeft hij kleur. En niet zo’n beetje. Bij het delicate, van blauwgroene naar blauwgrijze tinten verglijdende berglandschap kan menige noordelijke landschapsschilder enkel goedkeurend staan knikken. De subtiele weergave van de struiken, de nuances in de rotsen: hier is een kunstenaar aan het werk die weet wat bergen zijn. Maar de met toefjes struikgewas begroeide heuvels vormen slechts de fond, want vooraan stelen de sprankelende kleuren de show. Knallend karmozijn en azuurblauw echoën de tijd dat dieprood nog de kleur was van de Incakeizer en zijn familie, en blauw die van de hemel waar de oude goden woonden. Voeg daar goud aan toe, stralend als de zon, en dus de passende kleur voor – andermaal - de Incaheerser als god op aarde. Goud is dus wat ook de nieuwe goddelijke familie nodig heeft. Veel goud. Goud op rokken, broeken en tunieken. Goud, zoals dat in de zeventiende eeuw ook daadwerkelijk wordt ingewerkt in de klederdracht.” “Quispe Tito’s brocateado-techniek blijkt ook figuurlijk een gouden formule. Plots wil zowat heel Cuzco een schilderij met bling. En dus halen kunstenaars over de hele stad hun Midas touch uit de kast. Ze plakken zo enthousiast bladgoud op hun taferelen dat je tot vandaag in een oogopslag ziet: ha, dit werk is gemaakt in het Cuzco van de late zeventiende of vroege achttiende eeuw.”

U merkt het, ik vond dit boek van Katharina Van Cauteren meer dan interessant, maar ik kan u helaas geen inkijkje geven in wat niét tekstueel is: de talloze illustraties. Het schilderij en details daaruit van Diego Quispe Tito, uiteraard, maar ook andere schilderijen van hem en, bijvoorbeeld, werken van Pedro de Vargas, eerdergenoemde Diego Valadés, Jan Van Somer, Guillam I Forchoudt, Simon Pereyns, Diego de la Puente, Gregorio Gamarra, Angelino Medoro, Albrecht Dürer, Alonso López de Herrera, Felipe Guaman Poma de Ayala, Juan de las Roelas, Jacob II De Gheyn, Ignacio Chacón, de familie Wierix (waarvan een hele resem etsen is opgenomen), en een massa ‘onbekende meesters’ die desalniettemin bezienswaardig werk hebben afgeleverd.

“Sommige stukken van deze editie van Phoebus Focus voelden als een thuismatch. Ah, natuurlijk was Antwerpen in de late zestiende en vroege zeventiende eeuw het artistieke centrum van de wereld. (In Antwerpen denken ze dat dat nog steeds zo is, en niet enkel artistiek.) En wat is het gezellig dollen met Theresia van Ávila [over wie ik het in deze boekbespreking weliswaar niét gehad heb, noot van mij]. Maar hoe”, vraagt Van Cauteren zich af, “schrijf je in deze tijden van culturele appropriatie en koloniale mea culpa’s nog zonder dichtgeknepen billen over kunst die voortkomt uit een beladen bladzijde in de Europese geschiedenis? Mag een Vlaamse kunsthistorica überhaupt nog iets zeggen over een schilderij dat is gemaakt door een kunstenaar die met een voet in de Incatradities stond? Of is het motto ‘eigen kunst eerst’ en moet je het terrein laten aan onderzoekers uit Latijns-Amerika?” Ik onthoud u het antwoord van de schrijfster – u moet het boek zelf maar lezen -, maar antwoord daarop alvast in omgekeerde volgorde met: nee, ja, en – al zijn er ongetwijfeld nog andere mogelijkheden – zoals Katharina Van Cauteren.

Björn Roose


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !