Met deze Heilige Familie in Nazareth, ondertitel
Over Diego Quispe Tito (ca. 1611-1681), de kunst van Cuzco, en
Antwerpen als Hollywood aan de Schelde, van Katharina Van
Cauteren is de Phoebus Focus serie reeds aan haar
vijfendertigste deel toe. Is, of beter was, want dit werk verscheen
in 2023, en wel als dikste deel in die serie tot op dat moment (op de
verdere delen heb ik voorlopig nog geen zicht). Met z’n
honderdtweeënnegentig bladzijden mag het zowaar een boek
genoemd worden in plaats van een boekje,
en overtreft het nog met veertig bladzijden de vorige bijdrage van
Van Cauteren aan de serie, Suzanna en de Ouderlingen (nummer XXX), ook al geen dun dingetje in vergelijking met de
standaard in de serie, terwijl het meer dan dubbel zo dik is als de
eersteling van Van Cauteren in dezelfde serie (nummer V) Het meermonster van Tagua Tagua.
Al heeft het met dat meermonster
en die Suzanna wel
gemeen dat het, omdat Van Cauteren, vaste inleider van de serie,
kennelijk moeilijk zichzelf kan inleiden, van een Voorwoord
van de hand van Paul Huvenne, ere-directeur van het Koninklijk Museum
voor Schone Kunsten te Antwerpen, voorzien is. Wat dan weer tot
gevolg heeft dat ik minder geneigd ben om te citeren uit dat
Voorwoord, want niet
iedereen is zo’n begenadigde inleider als Van Cauteren (zie
daarvoor mijn besprekingen van de vorige vierendertig edities).
Desalniettemin dit: “Grote verzamelingen met Latijns-Amerikaanse
kunst zijn, zeker buiten Spanje, schaars in Europa, en nog schaarser
wanneer het gaat om schilderijen en sculpturen uit de koloniale tijd.
The Phoebus Foundation had van meet af aan een bijzondere
belangstelling voor Latijns-Amerikaanse kunst van de twintigste eeuw.
Recent werd onder supervisie van dr. Katharina Van Cauteren ook een
volledige collectieniche uitgebouwd rond de periode van de
onderkoninkrijken. Het is een kweektuin waarin ik Katharina graag zie
tuinieren, om haar visie en bevlogen aanpak, en, bovenal: omdat zij
hierin als geen ander de synergie onderkent tussen de Antwerpse
beeldtaal en de lokale tradities.”
Een béétje Antwerps chauvinisme is
er inderdaad altijd wel bij, daar bij The Phoebus
Foundation, en dat is inzake het
werk van Diego Quispe Tito ook geoorloofd, zelfs al kwam die vanuit
zijn geboorte- en sterfplaats San Sebastián del Cuzco nooit naar de
stad aan de Scheldemonding afgezakt en begint Van Cauteren haar
verhaal met foto’s van een half afgebrande kerk in datzelfde San
Sebastián: “16 september 2016. In de kerk van San Sebastián, een
buitenwijk van de Peruviaanse stad Cuzco, raakt de ene elektrische
draad de andere. Achteraf zal iedereen zich afvragen hoe dat kon
gebeuren. Tussen 2008 en 2013 onderging de kerk nog een
miljoenenrestauratie. En toch gaat het fout. Werden de leidingen
nonchalant geïnstalleerd? Vergat de koster de koffiezet uit te
schakelen en raakte die oververhit? (De koffiezet, niet de koster.)
Of knaagde een Andesmuis hongerig aan de kabels? Hoe het ook zij:
ergens begint iets te smeulen. Om drie uur ‘s nachts wordt pastoor
Genaro uit zijn bed getrommeld. Een gemeentelijke bewaker heeft rook
gezien, veel rook. Waar rook is, is vuur. De pastoor is meteen
klaarwakker. In zijn huis van God ziet hij de hel: het hoofdaltaar
staat al in lichterlaaie.” Katharina Van Cauteren , geboren in
1981, “stafchef van de Kanselarij van The Phoebus Foundation”,
mag dan al – zie de achterflap – “doctor in de
kunstwetenschappen” zijn, ze schrijft ook vlot en zit in haar
teksten nooit verlegen om een grap. Ze behoort dus tot die generatie
van (kunst)historici die beseffen dat wat je aan het publiek voert
niet noodzakelijk gortdroog
moet zijn. Iets wat dat publiek, of toch minstens dat minieme deeltje
daarvan
dat ik als ik wens aan
te duiden, weet te waarderen. Iets wat ook geenszins de kwaliteit van
het aldus doorgegevene in de weg gaat zitten. Als Van Cauteren het in
een van die voor de publicaties in deze serie typische
tussenkadertjes in haar titel heeft over De toxic
masculinity van de gebroeders Pizarro
laat ze ook duidelijk zien dat ze die
terminologie niet gebruikt in
de zin die er vandaag de dag maar al te vaak aan gegeven wordt: “Te
bedenken dat Atahualpa [de god-keizer van de Inca’s, noot van mij]
zijn halfzus nog cadeau had gedaan aan Francisco Pizarro. Ze baart
hem een zoon en een dochter, die later zal trouwen met Francisco’s
halfbroer Hernando. Zelf ziet Francisco nog meer prestige in een
alliantie met de piepjonge weduwe van de Incakeizer. Van Cuxirimay
Ocllo Yupanqui wordt ze herdoopt tot Doña Angelina – dat bekt
makkelijker voor een Spanjaard -, en ze schenkt Pizarro nog twee
zonen. Intussen legt broer Gonzalo het aan met de titelvoerende
Incakeizerin, die hij ontvoert, verkracht en uiteindelijk gruwelijk
om het leven laat brengen. Voor wie zich ooit afvraagt wat toxic
masculinity is: denk Pizarro.”
Toch heel wat anders dan een portie ongevraagde mansplaining, nietwaar?
Maar om terug te komen op dat Antwerps chauvinisme: hoe geraak je van
de Spaanse kolonie in Antwerpen? Awel, via de gebroeders Hiëronymus
en Johannes Wierix, twee Virtuoze schobbejakken, zonen van
Anton I Wierix en broers van Anton (II, zeker?) Wierix. Het zijn zij
en een latere zoon van Anton (II) “die een stempel zullen drukken
op de kunstgeschiedenis: samen behoren ze tot de meest productieve
graveurs van de laatzestiende- en vroegzeventiende-eeuwse
Nederlanden. In totaal zijn de gebroeders en hun neefje goed voor
niet minder dan 2 333 prenten”. Prenten die met de hulp van
religieuze ordes, in eerste instantie de jezuïeten, de markt en het land zouden
overspoelen in Peru en daar aldus hun religieuze en kunstzinnige
invloed zouden gaan uitoefenen: “In het Incarijk alleen al wordt er
gepraat, gegrapt, geruzied en onderhandeld in meer dan zevenhonderd
talen die geen Europeaan ooit hoorde. Daar is een bijbelvertaler wel
even zoet mee. Maar wacht! Zelfs zevenhonderd vertalers brengen in
deze amper zoden aan de dijk, want de indios zijn niet
geletterd: hun cultuur is oraal, niet literair. Als ze al iets
noteren, doen ze dat niet met letters of woorden, maar met
mysterieuze knoopjes in bontgekleurde touwen: de zogenaamde
‘quipu’s’. Gelukkig is de taal van het beeld universeel.
Ongedoopte zieltjes bekeren zich bij de vleet bij het zien van de
gruwelscènes van het Laatste Oordeel. In de Rhetorica christiana
(1579) van de Mexicaanse broeder Diego Valadés is te zien hoe een
franciscaan vanaf de preekstoel wijst naar schilderijen met de Passie
en de Verrijzenis van Christus. Zo wordt het katholieke geloof de
indianen letterlijk ingeprent.” En zo beginnen kunstenaars van hier
ook naar daar te trekken, terwijl kunstenaars van daar die van hier
beginnen te kopiëren, imiteren, aan te vullen. Kunstenaars van daar,
waaronder Don Diego Quispe Tito, inga. Die is meer dan
geletterd genoeg om op zijn schilderijen toe te voegen dat hij ze
‘inbenit’ heeft, maar vertaalt toch maar al te vaak
“Europese modes naar een Andespubliek”.
Zoals ook andere Europese gewoontes overgeplaatst werden naar
Zuid-Amerika. De gilden, bijvoorbeeld: “In Lima is er al een
timmermansgilde in 1549, in Santiago de Chili in 1555, en Mexico-Stad
volgt in 1557.” Wat dan misschien weer verklaart waarom het
schilderij dat in deze Phoebus Focus specifiek besproken
wordt, een schilderij waarvan een deel op de cover van dit
boek staat, samen met andere in dat thema, “de timmerende Jozef”,
“een heus succesnummer” was: houtbewerking bestond in de Andes
amper vóór de Europese ongenode gasten aankwamen. “Nooit eerder
heeft hij zoveel gezaagd en geschaafd”, schrijft Van Cauteren, “in
zijn werkplaats en daarbuiten. En op andere voorstellingen
[bijvoorbeeld een exemplaar toegeschreven aan Baltasar de Echave
Orio, Christuskind met passie-instrumenten, dat op pagina 123
van dit boek staat, noot van mij] draagt of aanbidt Jezus, de jonge
timmerman, het kruis dat hij duidelijk eerst zelf in elkaar zette”.
Plus het alaam waarmee hij dat gedaan heeft dus.
Wat Maria op het schilderij van Diego Quispe Tito óók doet: “Want
terwijl Jozef in Amerika een nieuwe technologie importeerde uit de
oude wereld, wordt de handwerkende Maria toepasselijk naadloos
vastgehaakt [let op die schitterende woordspeling, noot van mij] aan
een zeer solide, en ook nog eens zeer hoog geachte traditie. Want
spinnen, weven, naaien en alles wat daarbij hoort: dat kunnen de
Andesvrouwen als geen ander. Ze hebben de techniek naar eigen zeggen
geleerd van Mama Ocllo, de zus/vrouw van Cuzco-stichter Manco Capac
en daarmee de oermoeder van de Inca-adel. Zij wist al dat spinnen en
weven orde brengen in de chaos van de wereld – plukken wol worden
draad, draad wordt een weefsel, niets wordt iets. Handwerken, dat is
het overdoen van de schepping op microschaal.”
En net – als we de toevoeging van twee moeilijk te definiëren
vogels even niet meetellen - in de weergave van het aldus geschapene
wijkt Diego Quispe Tito aanzienlijk af van de ets van Hiëronymus
Wierix, Jezus helpt Sint-Jozef bij het zagen terwijl Maria spint,
waarnaar hij zijn van zo’n vijfenzeventig jaar later daterende
Heilige Familie in Nazareth gekonterfeit heeft: “Aan de
grijze wereld van Hiëronymus Wierix geeft hij kleur. En niet zo’n
beetje. Bij het delicate, van blauwgroene naar blauwgrijze tinten
verglijdende berglandschap kan menige noordelijke landschapsschilder
enkel goedkeurend staan knikken. De subtiele weergave van de
struiken, de nuances in de rotsen: hier is een kunstenaar aan het
werk die weet wat bergen zijn. Maar de met toefjes struikgewas
begroeide heuvels vormen slechts de fond, want vooraan stelen
de sprankelende kleuren de show. Knallend karmozijn en azuurblauw
echoën de tijd dat dieprood nog de kleur was van de Incakeizer en
zijn familie, en blauw die van de hemel waar de oude goden woonden.
Voeg daar goud aan toe, stralend als de zon, en dus de passende kleur
voor – andermaal - de Incaheerser als god op aarde. Goud is dus wat
ook de nieuwe goddelijke familie nodig heeft. Veel goud. Goud op
rokken, broeken en tunieken. Goud, zoals dat in de zeventiende eeuw
ook daadwerkelijk wordt ingewerkt in de klederdracht.” “Quispe
Tito’s brocateado-techniek blijkt ook figuurlijk een gouden
formule. Plots wil zowat heel Cuzco een schilderij met bling.
En dus halen kunstenaars over de hele stad hun Midas touch uit
de kast. Ze plakken zo enthousiast bladgoud op hun taferelen dat je
tot vandaag in een oogopslag ziet: ha, dit werk is gemaakt in het
Cuzco van de late zeventiende of vroege achttiende eeuw.”
U merkt het, ik vond dit boek van Katharina Van Cauteren meer dan
interessant, maar ik kan u helaas geen inkijkje geven in wat niét
tekstueel is: de talloze illustraties. Het schilderij en details
daaruit van Diego Quispe Tito, uiteraard, maar ook andere
schilderijen van hem en, bijvoorbeeld, werken van Pedro de Vargas,
eerdergenoemde Diego Valadés, Jan Van Somer, Guillam I Forchoudt,
Simon Pereyns, Diego de la Puente, Gregorio Gamarra, Angelino Medoro,
Albrecht Dürer, Alonso López de Herrera, Felipe Guaman Poma de
Ayala, Juan de las Roelas, Jacob II De Gheyn, Ignacio Chacón, de
familie Wierix (waarvan een hele resem etsen is opgenomen), en een
massa ‘onbekende meesters’ die desalniettemin bezienswaardig werk
hebben afgeleverd.
“Sommige stukken van deze editie van Phoebus Focus voelden
als een thuismatch. Ah, natuurlijk was Antwerpen in de late zestiende
en vroege zeventiende eeuw het artistieke centrum van de wereld. (In
Antwerpen denken ze dat dat nog steeds zo is, en niet enkel
artistiek.) En wat is het gezellig dollen met Theresia van Ávila
[over wie ik het in deze boekbespreking weliswaar niét gehad heb,
noot van mij]. Maar hoe”, vraagt Van Cauteren zich af, “schrijf
je in deze tijden van culturele appropriatie en koloniale mea culpa’s
nog zonder dichtgeknepen billen over kunst die voortkomt uit een
beladen bladzijde in de Europese geschiedenis? Mag een Vlaamse
kunsthistorica überhaupt nog iets zeggen over een schilderij dat is
gemaakt door een kunstenaar die met een voet in de Incatradities
stond? Of is het motto ‘eigen kunst eerst’ en moet je het terrein
laten aan onderzoekers uit Latijns-Amerika?” Ik onthoud u het
antwoord van de schrijfster – u moet het boek zelf maar lezen -,
maar antwoord daarop alvast in omgekeerde volgorde met: nee, ja, en –
al zijn er ongetwijfeld nog andere mogelijkheden – zoals Katharina
Van Cauteren.
Björn Roose

Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !