Van Marten Toonder besprak ik in oktober 2022 Het gouden
Bommelboek en wie (voornamelijk in Nederland) zou navragen waarvan Toonder
(overleden in 2005) het bekendst was, zou ongetwijfeld als antwoord
ook voornamelijk Heer Bommel en Tom Poes krijgen. Niet
onterecht natuurlijk, want de strips én boeken met dat duo in de
hoofdrol waren stuk voor stuk het lezen waard, - voor kinderen
omwille van de prentjes, voor volwassenen ook omwille van de
filosofie -, al waren (en zijn) ook Panda, Kappie en
Koning Hollewijn bekend. Met dien verstande dat die laatste
drie series bij momenten quasi volledig door medewerkers van zijn
studio verzorgd werden, een fenomeen dat wat Heer Bommel en Tom
Poes betreft toch beperkter bleef.
Dat gezegd zijnde: voorliggend De Rechten van de Mens is eigenlijk
de derde titel uit de serie rond Koning Hollewijn en verscheen
oorspronkelijk, onder de titel De zoekgeraakte rechten, als
serie in De Telegraaf van 20 juli 1954 tot en met 7 oktober
van datzelfde jaar. Oorspronkelijk, zeg ik, want in 1956 verscheen
het verhaal als boek met de titel Koning Hollewijn en de rechten
van de mens bij Uitgeverij Van Dishoeck/ De Telegraaf, in
1973 samen met De holle appel en De worteltrekker onder
de originele titel bij Uitgeverij Skarabee, in 1998 als De
rechten van de mens: een fragment uit het leven van Koning Hollewijn
bij Uitgeverij De Vijver, en in 2012 nog eens in samenhang met
De holle appel en De worteltrekker maar dit keer onder
de dubbele titel De zoekgeraakte rechten/De rechten van de mens
bij Uitgeverij Cliché. De versie verschenen in 1998 is degene
in mijn bezit en die versie werd, in samenwerking met Amnesty
International, gepubliceerd met als reden (of excuus) “de
vijftigste verjaardag van de Universele Verklaring van de Rechten
van de Mens”.
Vanwege dat laatste feit is in deze versie ongetwijfeld ook een Nawoord
van “De uitgevers” te vinden, maar gezien dat Nawoord zo
boeiend is als de elfendertigste heruitzending van FC De
Kampioenen heb ik het verder alleen maar over wat daar aan
voorafgaat: koning Hollewijn die tot de vaststelling komt dat de op
schrift gestelde mensenrechten van onder de glazen stolp in het
paleismuseum zijn verdwenen en dat niemand ze mist. “Koning
Hollewijn beseft echter”, aldus de schrijver van de achterflap,
“hoe belangrijk mensenrechten zijn, ook al is verder niemand zich
daarvan bewust. Hij gaat ze zoeken, omdat hij vindt dat de
mensenrechten voor al zijn onderdanen bereikbaar moeten zijn. Zijn
speurtocht brengt hem in vele vreemde situaties, maar wordt
uiteindelijk beloond, al gebeurt dat anders dan hij zich had voorgesteld.”
Dat die mensenrechten onder een glazen stolp zaten, geeft al wat weg van
de humor van Toonder, maar dat doet de rest van het verhaal van meet
af aan natuurlijk nog meer: “Het koninklijk paleis te Koudewater is
als laatste vorstelijk verblijf uit de twintigste eeuw zeker het
aanschouwen waard. Terwijl de fijne fin de siècle-gevel liefelijk
uit de hakgrienden opstijgt, herbergt het binnenste menig historisch
curiosum. Behalve koning Hollewijn zelf, bewaart men er bijvoorbeeld
een echte rijksappel en een scepter, die weliswaar door de
regering-Dreutel zijn uitgehold, maar die nog altijd een interessante
herinnering vormen aan een langvervlogen tijd.”
Een langvervlogen tijd waaruit ook huisdetective Euvel lijkt te stammen:
“Hm, ik heb ze nooit gemist, majesteit. Ik wist eerlijk gezegd niet
eens dat er rechten bestonden. Dacht dat er alleen wetten en
verordeningen waren (…) Voor ons, van de politie is het toch al
geen lolletje. Zou u nou werkelijk die Rechten wel laten opzoeken?
Hoe meer rechten de mensen hebben, hoe lastiger ze worden. Laten ze
zich aan de wet houden, zeg ik altijd maar, dan hebben ze geen
rechten nodig, wat u?”
Een visie waarmee Hollewijn het natuurlijk niet eens is en bediende
Plichtpleger al evenmin, maar die laatste dan op een andere manier:
“De rechten van de werkende mens zijn door de betreffende vakbonden
vastgelegd en nauwkeurig omschreven. Neemt u nu bijvoorbeeld de
vakbond voor huispersoneel. Die heeft uitdrukkelijk voorgeschreven
dat iedere bediende recht heeft op ten minste twee weken vakantie per
jaar, hetgeen weinig is als ik het goed naga. Maar enfin, om verder
te gaan: we hebben recht op…”
Een mening waarmee Hollewijn nog maar aan het begin van zijn taalkundige
en filosofische lijdensweg is. Bij het ministerie van Financiën
wordt hij ei zo na in de boeien geslagen omdat hij een ambtenaar voor
rechten en accijnzen zodanig in de war brengt dat die denkt dat de
oude man hem komt overvallen. Bij de Bond tot Verheffing der Mensheid
blijkt hij bij een troep terechtgekomen te zijn die vooral iedereen
die nog niet zover verheven is als zij – lees: de barbaroi
in Afrika en Azië – wil opstuwen in de vaart der volkeren en dát
een recht vindt van die te verheffenen. De eerste minister vindt dat
de Rechten van de Mens overbodig zijn: “Dat is tegenwoordig toch
niet meer nodig. De partij zorgt toch voor al die dingen? Wij staan
pal voor de belangen van de mens, majesteit! Werkelijk, u moest dit
maar aan ons, geschoolde partijleiders, overlaten. Wij zorgen dat
iedereen rustig kan slapen.” Dolf Dollemans lacht er eens mee. En
de voddenman ziet er brood in, of hij die rechten nu vernietigt,
beschermt tegen de nieuwsgierige blikken van de bevolking, of
doorgeeft aan anderen om er iets echt nuttigs mee te doen. Iets echt
nuttigs zoals ze gebruiken ten voordele van de wapenindustrie,
bijvoorbeeld: “Een bedrijf dat zo keurig netjes op de vernietiging
is ingericht, is een kenmerk van onze beschaving”.
Hoe koning Hollewijn tussen al die mensen door laveert, daarbij geholpen
door zijn bevallige assistente Wiebel Wip, vertel ik u lekker niet –
het boek valt ook gewoon als tongue-in-cheek humoristisch
avonturenverhaal te genieten -, maar de conclusie van de koning wil
ik u toch niet onthouden: “Ik heb ingezien dat drukwerk tot
springstof leidt, kindlief. Een recht is iets wat men hééft – en
daar heeft men geen boekjes bij nodig.” En omgekeerd, zou ik
zeggen: ‘t is niet omdat een recht op papier staat dat je het ook
echt hebt. Wie zijn rechten niet zelf kan verdedigen, heeft er
simpelweg geen. Ze ‘krijgen’ is onzin.
Björn Roose

Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !