Het is nog niet eens zo lang geleden – iets meer dan een jaar –
dat ik het enige andere boek besprak dat ik van Jos Vandeloo in mijn
boekenkasten staan had (en ook na lezing nog steeds heb): Het
gevaar.
Zoals ik bij die gelegenheid aangaf, was het de tweede keer dat ik
dat boek las (de eerste keer was in mijn middelbare-schooltijd, toen
ik er een open-boekexamen over moest afleggen), maar voor zover ik me
kan herinneren, is dat niet het geval met voorliggend De vijand.
Dat is nochtans, aldus de flaptekst, “zonder twijfel een der
mooiste en beste verhalen van Jos Vandeloo”, maar Wikipedia
staat er op dat behalve Het gevaar vooral De muur en
Het huis der onbekenden Vandeloo’s “bekendste werken”
waren, dus misschien staat “mooiste en beste” niet in
rechtstreeks verband met “bekendste”. Wat best kan zijn en niet
verhindert wat verder op de achterflap gezegd wordt: “Nadat dit
verhaal in de gelijknamige bundel verscheen, die spoedig uitverkocht
was, herschreef de auteur de tekst in zijn huidige en definitieve vorm”.
“Herschreef” en ‘breidde uit’ zou dat volgens de al genoemde online
‘encyclopedie’ dan weer moeten wezen, maar alla, laat ons
het over het boek met de tegenwoordig weer op veler lippen bestorven
terminologie als titel hebben, De vijand. Niet de Russen, maar
de Duitsers werden in de tijd waarin het verhaal speelt, de Tweede
Wereldoorlog, en in onze contreien nog aldus aangeduid (nu worden de
Duitsers geacht onze beste vrienden te zijn), al is net dát, die
eenzijdige alomvattendheid van dat etiket, het thema van dit een
goeie honderd bladzijden dikke boekje: “‘De vijand’ speelt aan
het einde van de oorlog in een dorp bij het Belgisch-Nederlands
grensgebied, dat beurtelings door de Duitsers en de Amerikanen wordt
bezet en weer heroverd. De hoofdfiguur is een vijftienjarige jongen,
die door de oorlog als het ware tussen hamer en aambeeld wordt geplet.”
“(…) tussen hamer en aambeeld”, inderdaad, waarmee meteen wordt
aangegeven dat De vijand aan beide kanten kan zitten. Ook aan
de Amerikaanse kant, al moet je op dat ‘nieuws’ wachten tot
halverwege het boek. Daar, in het laatste hoofdstuk gewijd aan de
vier Amerikanen die al vijf weken in een wei nabij het dorp kamperen,
ziet het vijftienjarige hoofdpersonage hoe Bea, “een lief meisje
met een witrond gezicht en donkere haren, donkerrood eigenlijk”,
“even oud als ik, ook vijftien”, waarmee hij is opgegroeid, en
waarop hij voorheen verliefd is geworden, het veldbed ingelokt is
door een van die Amerikanen. In een van die op het internet
circulerende boekbesprekingen las ik dat ze “verkracht” werd,
maar daarvan is voor zover ik nog kan lezen geen sprake: “Ik ga
naar de tent en trek het zeil opzij voor de ingang. Het is er donker.
Een klad licht valt naar binnen en ik hoor Karl ontstemd vloeken. Ik
zie het meisje Bea op het veldbed. Haar schoenen liggen op de grond.
Er liggen ook nog andere kledingstukken. De regenjas van haar moeder
en de kap en nog meer. Haar rok is opgeschort. Ze heeft een heel
witte huid. Karl hangt gebogen over haar heen met zijn mager,
ongezond lichaam. Haar buik is een zeldzame witte schelp, hij moet
zeer zacht zijn, van fluweel. En hij is vooral zeer blank. Een
glanzende vlek in het halve duister. Karl maakt een boos gebaar omdat
ik zo plots en onverwacht in de opening van de tent sta. Bea wendt
het hoofd af. Ik laat het zeil voor de opening vallen. Het is een
bliksemschicht geweest, een weerlicht, één ondeelbaar ogenblik. De
onsplitsbare kern van de tijd. Nu is het binnen weer donker. Ik heb
nog net gezien hoe Karl op haar neerstreek. Behoedzaam en geruisloos
als een grote vogel.”
“Maar wie is tenslotte de vijand?”, vraagt de verteller zich op het einde
van dat hoofdstuk af. “Iedereen is de vijand en niemand is de
vijand. Ik geloof dat vrienden en vijanden aan dezelfde tafel zitten,
soms op dezelfde stoel. Misschien zijn wij onze eigen vijand?”
Waarna de helft van het boek komt die aan de Duitse vijand is gewijd. Niet
omdat die Duitse vijand de kamperende Amerikanen verjaagt, maar omdat
Vandeloo daar een zeer verwarrende kunstgreep heeft uitgehaald, een
kunstgreep waarbij geen enkele uitleg voorzien is: de verteller maakt
een sprong naar de weken vóór de Amerikanen hun kampement
opsloegen, de weken waarin, zoals op de achterflap aangegeven is, de
ene keer de Duitsers het terrein beheersten, de andere keer de
Amerikanen. Waaróm Vandeloo zo gewerkt heeft, is me in alle
eerlijkheid ontgaan. En of die kunstgreep meteen in het verhaal zat
of niet, weet ik niet. Resultaat is in ieder geval dat de conclusie
die het hoofdpersonage trekt halverwege het boek staat en de
lezer hoe dan ook de boodschap meekrijgt dat wat de Duitsers in dat
tweede deel doen érger is dan wat die Amerikaan in het eerste deel
doet. Wetende dat het tweede deel eindigt met de voorgenomen executie
van een aantal mannen, waaronder de vader van het hoofdpersonage,
valt daar ook wel iets voor te zeggen, natuurlijk, maar je krijgt de
indruk dat Vandeloo de impact van het tweede deel niet wou afzwakken
door er chronologisch correct het eerste deel achter te plakken. “Het
boek zit vol van innerlijke spanning”, heet het dan op de
achterflap, maar misschien was dat een beetje te veel spanning. Of te
veel evenwicht, want het grootste part van het tweede deel gaat
eigenlijk net over een Duitser die de dorpelingen niet echt als
vijand kunnen beschouwen, een soldaat die, in zijn buik geschoten,
ligt te creperen, een soldaat die ze wegens de omstandigheden niet
kunnen verzorgen terwijl ze dat als mensen wel zouden wíllen, een
soldaat die je ook zonder dat hij kansloos lag te lijden niet zomaar
als vijand kon beschouwen: “We zaten in een niemandsland. Het was
een situatie waar niemand iets van begreep. Door de zakken voor de
ingang van de schuilkelder even opzij te trekken, kon ik soms een
glimp opvangen van gebogen lopende soldaten, maar je kon bijna nooit
zeggen of het vrienden of vijanden waren. Wat ik wel kon zien, was de
angst die ze allemaal hadden. Ze waren bang, doodsbenauwd, je kon ze
zelfs zien zweten. Ze waren allemaal vreselijk bang voor de dood en
misschien nog veel meer voor de verwondingen of verminkingen en de
daarbij horende pijn. Ze zagen er niet als helden uit, aan geen van
beide kanten. Het waren kleine, angstige mensen die vooruit of
achteruit moesten en hun best deden om het er levend af te brengen.”
Misschien is dat wel wat je moet onthouden over ‘de vijand’. En moet je de
warrige structuur van het boek er maar bij nemen.
Björn Roose

Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !