maandag 22 december 2025

Stijloefeningen – Raymond Queneau (boekbespreking door Björn Roose)

Stijloefeningen – Raymond Queneau (boekbespreking door Björn Roose)
“Het deed me denken aan een misvatting die ik hier en daar in onze geesteswereld heb ontmoet”, schreef Gaston Durnez in het stukje Voorwoord, opgenomen in de bundel Sun Corner Bar die ik een tijdje geleden besprak, “en die hierop neerkomt, dat je een boek waar je een voorwoord voor schrijft ook gelezen moet hebben!” Durnez bedoelde dat uiteraard ironisch, maar soms is het zelfs erger dan dat. Soms moet je van een boek alleen maar het voorwoord lezen en je van de rest onthouden.

Zulks is het geval met voorliggend Stijloefeningen van Raymond Queneau, met eenendertig jaar vertraging vertaald van het Frans (de taal waarin het bij Gallimard verscheen in 1947) naar het Nederlands (de taal waarin het bij BBLiterair werd uitgegeven in 1978), al is het mogelijk dat het voorwoord, hier Inleiding genoemd, pas in de vierde druk, uitgegeven bij De Bezige Bij in 1992, door de vertaler, Rudy Kousbroek, werd toegevoegd, want een eerdere druk van dit werkje heb ik niet in handen. ‘In handen’ zijnde gelukkig een toestand waarvoor ik niet moeten betalen heb, want ik leende het honderdzestig bladzijden dikke ding (d.w.z. het dozijn lege exemplaren aan het einde meegerekend) uit de openbare bibliotheek. Omdat het mij wel lollig leek. Toch op basis van de flaptekst: “Queneau zelf schreef in 1947 aan zijn uitgever het volgende pleidooi voor Stijloefeningen: ‘In zijn nieuwe roman, met de hem eigen virtuositeit gewrocht, heeft de beroemde romancier X, aan wie wij al zo veel meesterwerken te danken hebben, ernaar gestreefd de lezer slechts te confronteren met scherp getekende personages, wier handelingen plaatsvinden in een atmosfeer die voor ieder, groot en klein, begrijpelijk is. De intrige nu draait rond de ontmoeting, in een tram, van de held van deze geschiedenis met een tamelijk raadselachtig persoon, die ruzie maakt met de eerste de beste. In de slotepisode zien we hoe dit mysterieuze individu uiterst aandachtig staat te luisteren naar de adviezen van een vriend, meester in het dandyisme. Het geheel geeft een charmante indruk, die de romancier X op zeldzaam gelukkige wijze heeft geciseleerd.”

Als u dacht dat dat als onzin klonk: dat dacht ik eveneens en daarom las ik de rest van de achterflap óók: “Stijloefeningen bestaat uit 99 variaties op die ene gebeurtenis in de tram. ‘Een volstrekt zinloze en onmiskenbaar Queneau-achtige geschiedenis,’ schrijft Rudy Kousbroek in zijn inleiding, waarin hij over Queneau de loftrompet steekt. ‘Soms, vooral wanneer ik weer een of ander nieuw aspect aan hem heb ontdekt, word ik overvallen door de gedachte dat Queneau de incarnatie is van de ideale Schrijver, degene die ‘alles heeft’, die alle gewenste eigenschappen in zich verenigt. In de eerste plaats gevoel voor humor. (…) Queneau’s humor is oorspronkelijk en verrassend – vrolijk als Rabelais maar tegelijk droog en verlegen, herinnerend aan Laurence Sterne of Stan Laurel. (…) De betekenis van Queneau voor de Franse literatuur is groot en vergelijkbaar met die van Céline.”

De waarschuwing van Durnez niét indachtig – de vertaler heeft per slot van rekening het boek wel degelijk gelezen en weet bijgevolg waarover hij het heeft als hij het de hemel in prijst – zette ik me dus aan het lezen. Van die Inleiding waarin Kousbroek “over Queneau de loftrompet steekt” en van de verdere inhoud. Een verdere inhoud waarvan ik me op basis van de Inleiding nog meer voorstelde dan ik me er al van voorstelde op basis van die “99 variaties op die ene gebeurtenis in de tram”. Wat ik vooral niet had moeten doen. Okee, de Flaptekst-variatie was heel erg flapteksterig, de Alexandrijnen waren lollig, de Plat-versie kon niet platter, het laatste bedrijf van het Blijspel maakte het ding helemaal af, Spookachtig deed me sterk denken aan Louis Couperus, Aanroep was een echte aanroeping, Verzamelingen bewees dat Queneau behalve letterkundige inderdaad ook wiskundige was, de Anglicismen, Germanismen en het Afrikaans waren verstaanbaar, maar voor de rest zijn de teksten, en heus niet alleen de laatste onder die titel, zo Gekunsteld dat ze ofwel volkomen onleesbaar waren of al van bij de tweede regel vervelend werden of op de zenuwen gingen werken.

Ja, “Middag werd geweest” aan het begin van Lijdende vorm is grappig, maar daarna is het wel zo’n beetje voorbij met die lol. Ja, tussenwerpsels als “te gek”, “dus” of “kelere” hebben twee zinnetjes lang een enigszins op de lachspieren werkend effect, maar als ze daarna nog gebruikt worden, krijg ik er de wubbekes van. Ja, “(…) daarna liet hij zijn kastanjes in het vuur liggen en hij pootte zich ergens anders neer” klinkt aardig Plantaardig, maar meer hoeft ook weer niet. En ja, “gepakt als sardines / gepakt als sardon / sardon in een tines / sardien in een ton” of “als deze beschrijving / als deze beschon / uw volste accoord heeft / uw accordeon” klinkt goed, maar drieënhalve bladzijde op elke tweede regel een woord dat eindigt op -on is niet gewoon on-zin, maar overbodig.

En dan heb ik het alleen nog maar over een aantal teksten gehad waar je nog wat in herkent en die je bijgevolg al dan niet humoristisch kan vinden (de meeste van die teksten heb ik niet genoemd omdat ze hoogstens slaapverwekkend waren). Variaties als Aphaeresis, Apocope, Syncope, Permutaties met een groeiend aantal letters, Permutaties met een groeiend aantal woorden, Prosthetis, Epenthesis, Paragoge, Methathesis, Kedietje vedielen, A met een aba, Antistrofen, en Tussenwerpsels zijn echter noch humoristisch noch saai, maar alleen letterlijk onleesbaar, en zouden op zijn best één zinnetje lang kunnen dienen als voorbeeld voor de taalkundige afwijking waar ze voor staan.

Dan is die onbewuste taalfout die Kousbroek maakte in Vooringenomen toch veel grappiger: “Na idioot lang te hebben moeten wachten kwam de tram eindelijk de hoek om en remde af bij de halte.” Een taalfout die je anderzijds doet hopen dat het bedroevend lage niveau aan humor van dit boek ligt aan het vertaalwerk. “Al met al”, schrijft Kousbroek immers in zijn Inleiding, “blijft het vertalen van Exercices de Style een onmogelijke opgave”. Met alle begrip dat ik kan opbrengen voor de problemen die hij noemt en die inderdaad niet denkbeeldig zijn, zou ik in ieder geval zeggen dat hij geen moeite had moeten doen.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !