“Het deed me denken aan een misvatting die ik hier en daar in onze
geesteswereld heb ontmoet”, schreef Gaston Durnez in het stukje
Voorwoord, opgenomen in de bundel Sun Corner
Bar die ik een tijdje geleden besprak, “en die hierop neerkomt, dat je
een boek waar je een voorwoord voor schrijft ook gelezen moet
hebben!” Durnez bedoelde dat uiteraard ironisch, maar soms is het
zelfs erger dan dat. Soms moet je van een boek alleen maar het
voorwoord lezen en je van de rest onthouden.
Zulks is het geval met voorliggend Stijloefeningen van Raymond
Queneau, met eenendertig jaar vertraging vertaald van het Frans (de
taal waarin het bij Gallimard verscheen in 1947) naar het
Nederlands (de taal waarin het bij BBLiterair werd uitgegeven
in 1978), al is het mogelijk dat het voorwoord, hier Inleiding
genoemd, pas in de vierde druk, uitgegeven bij De Bezige Bij
in 1992, door de vertaler, Rudy Kousbroek, werd toegevoegd, want een
eerdere druk van dit werkje heb ik niet in handen. ‘In handen’
zijnde gelukkig een toestand waarvoor ik niet moeten betalen heb,
want ik leende het honderdzestig bladzijden dikke ding (d.w.z. het
dozijn lege exemplaren aan het einde meegerekend) uit de openbare
bibliotheek. Omdat het mij wel lollig leek. Toch op basis van de
flaptekst: “Queneau zelf schreef in 1947 aan zijn uitgever het
volgende pleidooi voor Stijloefeningen: ‘In zijn nieuwe
roman, met de hem eigen virtuositeit gewrocht, heeft de beroemde
romancier X, aan wie wij al zo veel meesterwerken te danken hebben,
ernaar gestreefd de lezer slechts te confronteren met scherp
getekende personages, wier handelingen plaatsvinden in een atmosfeer
die voor ieder, groot en klein, begrijpelijk is. De intrige nu draait
rond de ontmoeting, in een tram, van de held van deze geschiedenis
met een tamelijk raadselachtig persoon, die ruzie maakt met de eerste
de beste. In de slotepisode zien we hoe dit mysterieuze individu
uiterst aandachtig staat te luisteren naar de adviezen van een
vriend, meester in het dandyisme. Het geheel geeft een charmante
indruk, die de romancier X op zeldzaam gelukkige wijze heeft geciseleerd.”
Als u dacht dat dat als onzin klonk: dat dacht ik eveneens en daarom las
ik de rest van de achterflap óók: “Stijloefeningen bestaat
uit 99 variaties op die ene gebeurtenis in de tram. ‘Een volstrekt
zinloze en onmiskenbaar Queneau-achtige geschiedenis,’ schrijft
Rudy Kousbroek in zijn inleiding, waarin hij over Queneau de
loftrompet steekt. ‘Soms, vooral wanneer ik weer een of ander nieuw
aspect aan hem heb ontdekt, word ik overvallen door de gedachte dat
Queneau de incarnatie is van de ideale Schrijver, degene die ‘alles
heeft’, die alle gewenste eigenschappen in zich verenigt. In de
eerste plaats gevoel voor humor. (…) Queneau’s humor is
oorspronkelijk en verrassend – vrolijk als Rabelais maar tegelijk
droog en verlegen, herinnerend aan Laurence Sterne of Stan Laurel.
(…) De betekenis van Queneau voor de Franse literatuur is groot en
vergelijkbaar met die van Céline.”
De waarschuwing van Durnez niét indachtig – de vertaler heeft per
slot van rekening het boek wel degelijk gelezen en weet bijgevolg
waarover hij het heeft als hij het de hemel in prijst – zette ik me
dus aan het lezen. Van die Inleiding waarin Kousbroek “over
Queneau de loftrompet steekt” en van de verdere inhoud. Een verdere
inhoud waarvan ik me op basis van de Inleiding nog meer
voorstelde dan ik me er al van voorstelde op basis van die “99
variaties op die ene gebeurtenis in de tram”. Wat ik vooral niet
had moeten doen. Okee, de Flaptekst-variatie was heel erg
flapteksterig, de Alexandrijnen waren lollig, de Plat-versie
kon niet platter, het laatste bedrijf van het Blijspel maakte
het ding helemaal af, Spookachtig deed me sterk denken aan
Louis Couperus, Aanroep was een echte aanroeping,
Verzamelingen bewees dat Queneau behalve letterkundige
inderdaad ook wiskundige was, de Anglicismen, Germanismen
en het Afrikaans waren verstaanbaar, maar voor de rest zijn de
teksten, en heus niet alleen de laatste onder die titel, zo
Gekunsteld dat ze ofwel volkomen onleesbaar waren of al van
bij de tweede regel vervelend werden of op de zenuwen gingen werken.
Ja,
“Middag werd geweest” aan het begin van Lijdende vorm is
grappig, maar daarna is het wel zo’n beetje voorbij met die lol.
Ja, tussenwerpsels als “te gek”, “dus” of “kelere” hebben
twee zinnetjes lang een enigszins op de lachspieren werkend effect,
maar als ze daarna nog gebruikt worden, krijg ik er de wubbekes
van. Ja, “(…) daarna liet hij zijn kastanjes in het vuur liggen
en hij pootte zich ergens anders neer” klinkt aardig Plantaardig,
maar meer hoeft ook weer niet. En ja, “gepakt als sardines / gepakt
als sardon / sardon in een tines / sardien in een ton” of “als
deze beschrijving / als deze beschon / uw volste accoord heeft / uw
accordeon” klinkt goed, maar drieënhalve bladzijde op elke tweede
regel een woord dat eindigt op -on is niet gewoon on-zin, maar overbodig.
En dan heb ik het alleen nog maar over een aantal teksten gehad waar je
nog wat in herkent en die je bijgevolg al dan niet humoristisch kan
vinden (de meeste van die teksten heb ik niet genoemd omdat ze
hoogstens slaapverwekkend waren). Variaties als Aphaeresis,
Apocope, Syncope, Permutaties met een groeiend
aantal letters, Permutaties met een groeiend aantal woorden,
Prosthetis, Epenthesis, Paragoge, Methathesis,
Kedietje vedielen, A met een aba, Antistrofen,
en Tussenwerpsels zijn echter noch humoristisch noch saai,
maar alleen letterlijk onleesbaar, en zouden op zijn best één
zinnetje lang kunnen dienen als voorbeeld voor de taalkundige
afwijking waar ze voor staan.
Dan is die onbewuste taalfout die Kousbroek maakte in Vooringenomen
toch veel grappiger: “Na idioot lang te hebben moeten wachten kwam
de tram eindelijk de hoek om en remde af bij de halte.” Een
taalfout die je anderzijds doet hopen dat het bedroevend lage niveau
aan humor van dit boek ligt aan het vertaalwerk. “Al met al”,
schrijft Kousbroek immers in zijn Inleiding, “blijft het
vertalen van Exercices de Style een onmogelijke opgave”. Met
alle begrip dat ik kan opbrengen voor de problemen die hij noemt en
die inderdaad niet denkbeeldig zijn, zou ik in ieder geval zeggen dat
hij geen moeite had moeten doen.
Björn Roose

Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !