Bij mijn weten heb ik nog maar drie keer eerder een toneelstuk
besproken, of toch de neergeschreven versie daarvan: Of mice and men
van John Steinbeck (van wie ik ook al De parel
besprak), Zoja’s appartement
van Michail Boelgakov (wiens Hondenhart
en De meester en Margarita
in mijn besprekingen ook al de revue passeerden), en Vrijdag
van Hugo Claus (van wie u, tenzij het toevallig en gratis in mijn
collectie zou belanden, niet meteen de bespreking van nog een boek
moet verwachten). De nacht van Margaretha, geschreven door de
in 2008 op z’n vierenvijftig overleden Kamiel Vanhole, is dus het
vierde exemplaar en meteen ook het jongste: het ging, aldus de uitleg
op de eerste paar bladzijden, “in première op zaterdag 20 mei 2000
in Mechelen”, “werd gespeeld op locatie tot 25 juni 2000 en werd
hernomen in de maanden september en oktober 2000” (en wel door het
Mechels Minitatuur Theater, een gezelschap dat in 2000-2001
zijn laatste seizoen beleefde vooraleer ‘op te gaan’ in ‘t Arsenaal).
Of het de moeite waard was, en dan bedoel ik de ‘gespeelde’ versie
van De nacht van Margaretha, weet ik uiteraard niet (ik heb
het stuk nooit gezien), maar als het dat niet was, dan kan het alvast
niet aan de tekstschrijver gelegen hebben. Vanhole heeft met deze
monoloog, uitgesproken door “Margaretha van Oostenrijk, een
weeuwtje van 27”, overigens niet te verwarren met haar latere
nichtje (tantezegger) Margaretha van Parma, immers een zéér knappe
tekst geleverd. Knap wat de bewoording betreft, ongetwijfeld ook wat
de ‘speelbaarheid’ aangaat, en minstens even goed qua inhoud: de
hoofdpersoon “roept haar drie dode mannen aan” (Margaretha was
als enige dochter van Maximiliaan I van Oostenrijk en de in
Wijnendale dodelijk verongelukte Maria van Bourgondië
achtereenvolgens de verloofde van Karel VIII, met wie haar moeder óók
al bijna getrouwd was, Johan van Aragón, troonopvolger van Spanje en
broer van Johanna ‘de Waanzinnige’ van Castilië, en ten slotte
met Filibert II van Savoye), de eerste gestorven in 1498, vele jaren
nadat hij haar als verloofde heeft laten zitten voor het strategisch
interessantere huwelijk met hertogin Anna van Bretagne (een huwelijk
waardoor Bretagne onderdeel werd van Frankrijk en dat tot nog toe ook
gebleven is), de tweede aan tuberculose overleden een vijftal maanden
na hun huwelijk, de derde na drie jaar getrouwd leven aan ijskoud
bronwater (“Had dan toch bier gedronken, stomkop, of wijn!
Zuiplappen krijgen jicht, maar ze gaan er tenminste niet aan.”,
zegt ze, al is ze er dus – dat de schrijver daarnaar verwijst is
maar al te waarschijnlijk – uiteindelijk zelf aangegaan ten gevolge
van jicht in haar benen of toch iets wat daar op leek). Ze roept hen
aan omdat ze “morgen (…) definitief [zal] moeten kiezen: tussen
poëzie en staatsbelang, tussen krijsen en kraaien, tussen een
weduwekap of de gewaden van de macht. Bij het krieken van de dag zal
ze haar neefje ontvangen, de toekomstige keizer Karel, die door haar
in het hofleven moet worden ingewijd. Maar wil ze dat wel? Later,
denkt ze, zal mijn hart in een zilveren urn worden bewaard en mijn
ingewanden in een koperen pot [wie een paar kerken bezoekt in Wenen,
weet dat dat het algemene post mortem lot van de Habsburger
was en zulks niet alleen Margaretha, verdeeld over Bourg-en Bresse,
Mechelen en Brugge, waar niks meer van haar terug te vinden is,
overkwam, noot van mij]. En dit is wat haar drie dode mannen haar
aanzeggen: dat ze morgen niettemin zal moeten kiezen. Tussen
familiebelangen en kunst, tussen machtshonger en rouw, tussen
ijdelheid en passie. Tussen macht en liefde kortom. De voogdij over
een rijk of de voogdij over het alfabet”, zoals het op de
achterflap heet.
Voor de grande histoire: haar liefhebbende vader probeerde haar nóg
een keer uit te huwelijken, dit keer aan Hendrik VII van Engeland (de
eerste van de Tudors), maar dat weigerde ze, waarop ze van hem dan
toch nog het regentschap over de Habsburgse Nederlanden kreeg, samen
met de voogdij over niet alleen de genoemde toekomstige keizer Karel,
maar ook over diens zussen Eleanora, Maria en Isabella, vier van de
zes kinderen van haar broer Filips ‘de Schone’ en de al eerder
genoemde Johanna ‘de Waanzinnige’, een dubbele job die ze
uitoefende vanuit het Hof van Savoye te Mechelen (nee, het is geen
louter toeval dat het stuk geschreven werd voor het Mechels
Miniatuur Theater), alwaar ze uiteindelijk op zijn minst tóch
niet de keuze moest maken tussen “familiebelangen en kunst”: haar
hofhouding aldaar werd immers tevens een centrum van kunst en
cultuur, ze schreef poëzie, hield er een voor die tijd mooie
bibliotheek van een kleine vierhonderd boeken op na, en verdedigde
toch steeds weer op een uitmuntende manier de belangen van haar
familie (en tegen Frankrijk), al werden er tussendoor ook wel een
paar protestanten op de brandstapel gezet.
Maar terug naar de petite historie, of toch naar de persoonlijke
historie die Vanhole weet te maken van de huwelijken van Margaretha:
de monoloog waarin ze het daarover heeft, is, zoals gezegd, zeer knap
gebracht. “Twee jaar was ik, toen ik aan de Dauphin van Frankrijk
werd uitgehuwelijkt. Hebt gij iets tegen gearrangeerde huwelijken
soms? zult Ge vragen. En is de liefde dan geen arrangeur, die ons
dingen doet verrichten waar wij nooit om gevraagd hebben? Laat hij
ons de keus? Is hij niet veel bruter dan welk handjeklap ook? Nee, we
worden hoe dan ook gearrangeerd”, klinkt het het ene moment, heel
poëtisch klinkt het het volgende: “(…) op dat moment twijfel ik
er niet aan dat alles helemaal vastligt, ik heb net zo min de keus
als de rivier. En toch, denk ik. Toch zullen op een dag de rivieren
achteruitstromen. De zee zal overlopen en haar golven landinwaarts
duwen, ze zal zich langs brede beddingen vertakken in steeds kleiner
wordende bijrivieren en beken, tot het water weer helemaal zijn
bronnen zal hebben bereikt en weer in de aarde dringt. En in
gedachten zie ik die hele zich eindeloos uitwaaierende boom als een
zilveren tekening over de aarde liggen, als een gift van de zee aan
het land.” En “A E I O U”, Austria Est Imperare Orbe
Universo ofte Alles Erdreich Ist Oesterreich Untertan,
wordt ‘A.E.I.O.U.” (“Klinkers zijn water, Vader.”) en
“U.O.I.E.A.” (“Ik zal mezelf vloeibaar maken.”), en ten
slotte zelfs “A.H.I.O.U.” - waarvan ik alleen maar “Adolf
Hitler Ist Österreich Untertan” kan maken, iets wat niet zo
raar zou zijn gezien de linkse geëngageerdheid van Vanhole -,
terwijl Margaretha’s geschiedenis en met haar die van de
Habsburgers tijdens haar leven zich ontrolt: “Ik ben
zevenentwintig, een vrouw alleen. Manloos, kinderloos, het begin van
een begijn. Kies, Margot, kies (…) kiezen, wat is kiezen helemaal?
Ik beweeg, ik maak voortdurend kleine bewegingen. Vrijheid kan er ook
in bestaan van je vrijheid af te zien en je ten dienste te stellen.
Ik, Margootje Marguerite, wij kiezen niet. Kiezen is voor idealisten
en ideologen, mannen met een hoog ontwikkeld
meerderwaardigheidsgevoel. Maar ik zal, dichteres zijnde, zowel het
een als het ander belichamen. De voogdij over het alfabet én de
voogdij over een Gents Habsburgs mannetje dat over de Christene
wereld zal gaan regeren. Ik zal me ten dienste stellen van het
stamhuis en ik zal in dienst staan van de taal, die zo nu en dan, als
ik daar het minst op bedacht bent [sic], over mij vaardig zal worden.
Nee, ik kies niet, want ik weet te veel. Ik zal schrijven en besturen
en het een zal nodig zijn om het ander te kunnen. Als mijn daden
voedsel zijn, dan zal mijn schrijven dat voedsel kruiden.”
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !