vrijdag 6 september 2024

De nacht van Margaretha – Kamiel Vanhole (boekbespreking door Björn Roose)

De nacht van Margaretha – Kamiel Vanhole (boekbespreking door Björn Roose)
Bij mijn weten heb ik nog maar drie keer eerder een toneelstuk besproken, of toch de neergeschreven versie daarvan: Of mice and men van John Steinbeck (van wie ik ook al De parel besprak), Zoja’s appartement van Michail Boelgakov (wiens Hondenhart en De meester en Margarita in mijn besprekingen ook al de revue passeerden), en Vrijdag van Hugo Claus (van wie u, tenzij het toevallig en gratis in mijn collectie zou belanden, niet meteen de bespreking van nog een boek moet verwachten). De nacht van Margaretha, geschreven door de in 2008 op z’n vierenvijftig overleden Kamiel Vanhole, is dus het vierde exemplaar en meteen ook het jongste: het ging, aldus de uitleg op de eerste paar bladzijden, “in première op zaterdag 20 mei 2000 in Mechelen”, “werd gespeeld op locatie tot 25 juni 2000 en werd hernomen in de maanden september en oktober 2000” (en wel door het Mechels Minitatuur Theater, een gezelschap dat in 2000-2001 zijn laatste seizoen beleefde vooraleer ‘op te gaan’ in ‘t Arsenaal).

Of het de moeite waard was, en dan bedoel ik de ‘gespeelde’ versie van De nacht van Margaretha, weet ik uiteraard niet (ik heb het stuk nooit gezien), maar als het dat niet was, dan kan het alvast niet aan de tekstschrijver gelegen hebben. Vanhole heeft met deze monoloog, uitgesproken door “Margaretha van Oostenrijk, een weeuwtje van 27”, overigens niet te verwarren met haar latere nichtje (tantezegger) Margaretha van Parma, immers een zéér knappe tekst geleverd. Knap wat de bewoording betreft, ongetwijfeld ook wat de ‘speelbaarheid’ aangaat, en minstens even goed qua inhoud: de hoofdpersoon “roept haar drie dode mannen aan” (Margaretha was als enige dochter van Maximiliaan I van Oostenrijk en de in Wijnendale dodelijk verongelukte Maria van Bourgondië achtereenvolgens de verloofde van Karel VIII, met wie haar moeder óók al bijna getrouwd was, Johan van Aragón, troonopvolger van Spanje en broer van Johanna ‘de Waanzinnige’ van Castilië, en ten slotte met Filibert II van Savoye), de eerste gestorven in 1498, vele jaren nadat hij haar als verloofde heeft laten zitten voor het strategisch interessantere huwelijk met hertogin Anna van Bretagne (een huwelijk waardoor Bretagne onderdeel werd van Frankrijk en dat tot nog toe ook gebleven is), de tweede aan tuberculose overleden een vijftal maanden na hun huwelijk, de derde na drie jaar getrouwd leven aan ijskoud bronwater (“Had dan toch bier gedronken, stomkop, of wijn! Zuiplappen krijgen jicht, maar ze gaan er tenminste niet aan.”, zegt ze, al is ze er dus – dat de schrijver daarnaar verwijst is maar al te waarschijnlijk – uiteindelijk zelf aangegaan ten gevolge van jicht in haar benen of toch iets wat daar op leek). Ze roept hen aan omdat ze “morgen (…) definitief [zal] moeten kiezen: tussen poëzie en staatsbelang, tussen krijsen en kraaien, tussen een weduwekap of de gewaden van de macht. Bij het krieken van de dag zal ze haar neefje ontvangen, de toekomstige keizer Karel, die door haar in het hofleven moet worden ingewijd. Maar wil ze dat wel? Later, denkt ze, zal mijn hart in een zilveren urn worden bewaard en mijn ingewanden in een koperen pot [wie een paar kerken bezoekt in Wenen, weet dat dat het algemene post mortem lot van de Habsburger was en zulks niet alleen Margaretha, verdeeld over Bourg-en Bresse, Mechelen en Brugge, waar niks meer van haar terug te vinden is, overkwam, noot van mij]. En dit is wat haar drie dode mannen haar aanzeggen: dat ze morgen niettemin zal moeten kiezen. Tussen familiebelangen en kunst, tussen machtshonger en rouw, tussen ijdelheid en passie. Tussen macht en liefde kortom. De voogdij over een rijk of de voogdij over het alfabet”, zoals het op de achterflap heet.

Voor de grande histoire: haar liefhebbende vader probeerde haar nóg een keer uit te huwelijken, dit keer aan Hendrik VII van Engeland (de eerste van de Tudors), maar dat weigerde ze, waarop ze van hem dan toch nog het regentschap over de Habsburgse Nederlanden kreeg, samen met de voogdij over niet alleen de genoemde toekomstige keizer Karel, maar ook over diens zussen Eleanora, Maria en Isabella, vier van de zes kinderen van haar broer Filips ‘de Schone’ en de al eerder genoemde Johanna ‘de Waanzinnige’, een dubbele job die ze uitoefende vanuit het Hof van Savoye te Mechelen (nee, het is geen louter toeval dat het stuk geschreven werd voor het Mechels Miniatuur Theater), alwaar ze uiteindelijk op zijn minst tóch niet de keuze moest maken tussen “familiebelangen en kunst”: haar hofhouding aldaar werd immers tevens een centrum van kunst en cultuur, ze schreef poëzie, hield er een voor die tijd mooie bibliotheek van een kleine vierhonderd boeken op na, en verdedigde toch steeds weer op een uitmuntende manier de belangen van haar familie (en tegen Frankrijk), al werden er tussendoor ook wel een paar protestanten op de brandstapel gezet.

Maar terug naar de petite historie, of toch naar de persoonlijke historie die Vanhole weet te maken van de huwelijken van Margaretha: de monoloog waarin ze het daarover heeft, is, zoals gezegd, zeer knap gebracht. “Twee jaar was ik, toen ik aan de Dauphin van Frankrijk werd uitgehuwelijkt. Hebt gij iets tegen gearrangeerde huwelijken soms? zult Ge vragen. En is de liefde dan geen arrangeur, die ons dingen doet verrichten waar wij nooit om gevraagd hebben? Laat hij ons de keus? Is hij niet veel bruter dan welk handjeklap ook? Nee, we worden hoe dan ook gearrangeerd”, klinkt het het ene moment, heel poëtisch klinkt het het volgende: “(…) op dat moment twijfel ik er niet aan dat alles helemaal vastligt, ik heb net zo min de keus als de rivier. En toch, denk ik. Toch zullen op een dag de rivieren achteruitstromen. De zee zal overlopen en haar golven landinwaarts duwen, ze zal zich langs brede beddingen vertakken in steeds kleiner wordende bijrivieren en beken, tot het water weer helemaal zijn bronnen zal hebben bereikt en weer in de aarde dringt. En in gedachten zie ik die hele zich eindeloos uitwaaierende boom als een zilveren tekening over de aarde liggen, als een gift van de zee aan het land.” En “A E I O U”, Austria Est Imperare Orbe Universo ofte Alles Erdreich Ist Oesterreich Untertan, wordt ‘A.E.I.O.U.” (“Klinkers zijn water, Vader.”) en “U.O.I.E.A.” (“Ik zal mezelf vloeibaar maken.”), en ten slotte zelfs “A.H.I.O.U.” - waarvan ik alleen maar “Adolf Hitler Ist Österreich Untertan” kan maken, iets wat niet zo raar zou zijn gezien de linkse geëngageerdheid van Vanhole -, terwijl Margaretha’s geschiedenis en met haar die van de Habsburgers tijdens haar leven zich ontrolt: “Ik ben zevenentwintig, een vrouw alleen. Manloos, kinderloos, het begin van een begijn. Kies, Margot, kies (…) kiezen, wat is kiezen helemaal? Ik beweeg, ik maak voortdurend kleine bewegingen. Vrijheid kan er ook in bestaan van je vrijheid af te zien en je ten dienste te stellen. Ik, Margootje Marguerite, wij kiezen niet. Kiezen is voor idealisten en ideologen, mannen met een hoog ontwikkeld meerderwaardigheidsgevoel. Maar ik zal, dichteres zijnde, zowel het een als het ander belichamen. De voogdij over het alfabet én de voogdij over een Gents Habsburgs mannetje dat over de Christene wereld zal gaan regeren. Ik zal me ten dienste stellen van het stamhuis en ik zal in dienst staan van de taal, die zo nu en dan, als ik daar het minst op bedacht bent [sic], over mij vaardig zal worden. Nee, ik kies niet, want ik weet te veel. Ik zal schrijven en besturen en het een zal nodig zijn om het ander te kunnen. Als mijn daden voedsel zijn, dan zal mijn schrijven dat voedsel kruiden.”

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !