Het is alweer meer dan twee jaar geleden dat ik nog een werk van
Michel Houellebecq besprak. De wereld als markt en strijd,
zijn eerste boek (gepubliceerd in 1994 onder de titel Extension du
domaine de la lutte), passeerde begin maart 2022 de revue,
terwijl het toen zelfs al bijna drieënhalf jaar geleden was dat ik
z’n (qua publicatie daar op volgende) boek Elementaire deeltjes las. Over beide boeken was ik zéér te spreken, wat ook geldt voor
voorliggend De kaart en het gebied en tot gevolg heeft gehad
dat ik nog vóór ik aan deze boekbespreking begon weer een ander
boek van hem geleend heb uit de openbare bibliotheek. Na De kaart
en het gebied zijn de boeken van Houellebecq in mijn bibliotheek
namelijk jammer genoeg op.
Nu goed, De kaart en het gebied dus: “De roman beschrijft”,
aldus de Franstalige Wikipedia, “het biografische en
creatieve parcours van Jed Martin, een Franse kunstenaar die
[ondertussen wat reclame makend voor andere werken van de schrijver,
noot van mij] Michel Houellebecq ontmoet in Ierland om hem te vragen
een tekst voor een tentoonstellingscatalogus te schrijven en van hem
een geschilderd portret maakt. De auteur heeft dus de gelegenheid een
deels fictieve versie van zichzelf te beschrijven, in een soms
onaangenaam misantropisch licht”. Houellebecq, de echte dan, voegt
daar volgens Wikipedia nog aan toe dat Jed Martin “zijn
leven wijdt aan het reproduceren van representaties van de wereld
waarin echter nergens mensen moeten wonen”.
Da’s allemaal waar (al noteert hij waar hij het heeft over de
“Michelinkaart op 1:150.000 van de Creuse en de Haute-Vienne” dat
je “in elk van de gehuchten en dorpen, weergegeven naar omvang, (…)
de hartslag [voelde], de roep van tientallen mensenlevens, van
tientallen of honderden zielen – sommige voorbestemd tot de
verdoemenis, andere tot het eeuwige leven”), zij het zeer kort door
de bocht, net zoals de actie die ene Florent Gallaire op poten zette
ten einde La Carte et le territoire, zoals dit boek in het
Frans heet, gratis te verspreiden omdat Houellebecq in dit boek
stukken tekst uit Wikipedia had overgenomen zonder
bronvermelding. Iets wat Houellebecq uiteindelijk erkende en waarvoor
hij zich excuseerde, maar waarbij ik meteen wil aangeven dat
bronvermelding schadelijk zou geweest zijn voor de structuur van dit
boek, een structuur die in zijn geheel namelijk zeer biografisch -
encyclopedisch - overkomt en waarin bijvoorbeeld een stuk over de
huisvlieg (musca domestica) net de afstand van de auteur ten opzichte
van genaamde Jed Martin (van wie hij op zeker moment bijvoorbeeld,
wat getuigt van enige kennis of opzoekingswerk ter zake, ook de
gebruikte verven gaat beschrijven) én z’n eigen alter ego nog
sterker doet overkomen. Wat begint als een ‘standaard’ vertelling
over een derde persoon die een probleem heeft met z’n ‘combiketel’
evolueert op die manier zonder enige bruuske overgang naar een
verhaal dat eindigt met een volkomen encyclopedische passage als
deze: “Het werk dat de laatste levensjaren van Jed Martin in beslag
nam kan zodoende worden gelezen – dat is de meest voor de hand
liggende interpretatie – als een nostalgische bespiegeling over het
eind van het industriële tijdperk in Europa, en meer in het algemeen
over de vergankelijke voorbijgaande aard van alle menselijke
bedrijvigheid. Die interpretatie kan evenwel niet het onbehagen
verklaren dat ons bevangt bij het zien van die aandoenlijke
Playmobil-poppetjes, verdwaald in een abstracte, onmetelijke
futuristische stad die zelf verbrokkelt en vergaat, tot hij
geleidelijk uiteen lijkt te vallen in de plantaardige onmetelijkheid,
die zich uitstrekt zover het oog reikt. En evenmin het gevoel van
diepe verlatenheid dat zich van ons meester maakt wanneer we de
afbeeldingen van de mensen die Jed Martin op zijn aardse pad hadden
vergezeld, zien verweren, verrotten en aan flarden gaan, waarbij ze
zich in de laatste video’s lijken te willen opwerpen tot symbool
van de algehele vernietiging van de menselijke soort. Ze zinken weg,
lijken nog even tegen te stribbelen, en worden dan gesmoord door de
over elkaar schuivende plantenlagen. Daarna komt alles tot rust, er
is alleen nog gras dat wuift in de wind. De triomf van de vegetatie
is volledig.”
Een passage die op een meta-manier ook een samenvatting van de hele roman
is en behalve uit een encyclopedie ook uit een kunstcatalogus zou
kunnen komen. Het soort catalogus dat uitgegeven wordt bij een
retrospectieve, het soort catalogus waarvoor dan een schrijvelaar
ingehuurd wordt (doorgaans helaas niet van het niveau van
Houellebecq) om even een samenvatting van het leven en het werk van
de artiest uit zijn duim te zuigen, een samenvatting waarover het
personage Michel Houellebecq toch zo’n vijftig bladzijden
doet, vijftig bladzijden waaraan in dit boek nauwelijks enige
aandacht wordt besteed en dat in tegenstelling tot wat geldt voor een
berg thema’s (of thema’s die alles samen weer één thematische
berg vormen) waaraan de auteur Michel Houellebecq aandacht
besteed terwijl “het biografische en creatieve parcours” van
hoofdpersonage Jed Martin zich ontrolt, met een regelmatige fast
forward van de ene eindejaarsperiode naar de andere, waarin Jed
zijn vader Jean-Pierre ontmoet voor een etentje. Bijvoorbeeld het
oeverloze gelul dat allerlei ‘experten’ over zichzelf verkondigen
zonder dat ze zelfs maar de kwaliteit kunnen leveren van wie het
vroeger simpelweg zónder gelul deed: “Om zes uur ‘s ochtends had
hij de laatste liters uit de boiler gebruikt voor een snelle
wasbeurt, toen had hij een kop koffie gezet in afwachting van de
technicus van De Installatiespecialist – ze hadden beloofd ‘s
morgens vroeg meteen iemand te sturen. Op zijn website nam De
Installatiespecialist zich voor ‘het loodgieten een plaats te geven
in het derde millennium’; ze zouden om te beginnen hun afspraken
eens kunnen nakomen, mopperde Jed tegen elven, terwijl hij rondjes
door het atelier liep zonder warm te worden. (…) De hele volgende
dag wachtte hij opnieuw op De Installatiespecialist, maar ook op De
Installatiekoning, die hij in de tussentijd had weten te bereiken. De
Installatiekoning beloofde de ambachtelijke waarden van de ‘grote
loodgieterstraditie’ te respecteren, maar bleek al evenmin in staat
om een afspraak na te komen.” Of de overname en het vervolgens weer
in de steek laten van hele landstreken door rijke buitenlanders: “De
vroeggepensioneerde Engelse traders, die zich eerst al meester hadden
gemaakt van de Dordogne, verspreidden zich destijds golfsgewijs in de
richting van de Bordelais en het Centraal Massief, snel oprukkend
vanuit de bezette stellingen, en hadden de centrale Limousin al
veroverd; hun verschijning in de Creuse viel op korte termijn te
verwachten, met navenante stijging van de prijzen. Maar door de
koersval van de Londense beurs, de kredietcrisis en het uiteenspatten
van de speculatieve zeepbel zag het plaatje er nu heel anders uit: in
plaats van plannen te maken voor de inrichting van pittoreske
buitenhuizen hadden de vroeggepensioneerde Engelse traders nu grote
moeite om de hypotheek van hun huis in Kensington af te lossen, ze
dachten juist steeds vaker aan verkopen, kortom de prijzen
waren volledig ingezakt.” Of, ten slotte (omdat ik niet kan blijven
doorgaan), de ergerlijkheid van het steeds weer uit de rekken
verdwijnen van dingen die je wil hebben: “Terwijl de meest
onbetekenende diersoorten er duizenden, soms miljoenen jaren over
doen om te verdwijnen, worden fabricaten binnen enkele dagen van de
aardbol weggevaagd, ze krijgen nooit een tweede kans, ze kunnen enkel
machteloos het onverantwoordelijke, fascistische dictaat van de
verantwoordelijken voor de productielijnen ondergaan, die natuurlijk
beter dan wie ook weten wat de consument wil, die bij de consument
een vernieuwingswens pretenderen waar te nemen, maar zijn
leven in werkelijkheid alleen maar transformeren in een uitputtende,
wanhopige zoektocht, een eindeloos ronddolen tussen telkens
veranderende schappen.”
Wat overigens niet wil zeggen dat de humor, ook in dit boek toch wel
kenmerkend voor Houellebecq, ver uit de buurt blijft: “Men denkt
vaak dat de Russen hun grote anticommunistische revolutie alleen op
touw hebben gezet om Big Macs en Tom Cruise-films te kunnen
consumeren; daar zit een grote kern van waarheid in, maar bij een
minderheid van hen bestond ook het verlangen om pouilly-fuissé
te degusteren of de Sainte-Chapelle te bezoeken.” Of: “(…)
hij zocht opnieuw naar zijn woorden, dat heb je met alumni van de
École Polytechnique, ze zijn wat goedkoper in de aanschaf dan die
van de École Normale Supérieure, maar ze moeten langer naar hun
woorden zoeken”. Om maar (niet) te zwijgen van ronduit sarcastische
passages als deze: “Door zijn dappere stellingname voor de
legalisering van drugs en de invoering van een officieel statuut voor
prostitués van beiderlei kunnen, en zijn wat clichématiger
stellingname ten aanzien van het illegalenvraagstuk en de
leefomstandigheden van gevangenen, was Frédéric Beigbeder
geleidelijk aan een soort Sartre van de jaren 2010 geworden, tot
verbazing van iedereen en ook een beetje van hemzelf, want door zijn
gegoede komaf was hij eerder voorbestemd tot de rol van schrijvers
als Jean-Edern Hallier of Gonzague Saint-Bris. Als kritisch lid van
de Nieuwe Antikapitalistische Partij van Olivier Besancenot, waarvan
hij in een recent interview met Der Spiegel de latente
antisemitische uitwassen had gehekeld, had hij de half-burgerlijke,
half-aristocratische oorsprong van zijn familie en zelfs de
aanwezigheid van zijn broer binnen de top van de Franse
werkgeversorganisaties kunnen doen vergeten. Ook Sartres familie was
trouwens verre van behoeftig.”
Bij zo’n passages zit je je als niet-kenner van de Franse beau monde
in ieder geval toch af te vragen over welke concrete personen
Houellebecq het heeft, of op welke van hen hij zich geïnspireerd
heeft (allicht op de échte Frédéric Beigbeder, want die bestaat,
ontdekte ik zonet). Wat niet geldt voor waar het mensen uit de
kunstwereld betreft, kunstenaars of theoretici. Vooral in de
gesprekken tussen Jed en zijn vader Jean-Pierre toont Houellebecq
zich als veel meer dan een ‘romancier’ en gaat hij voluit – nog
meer dan elders in dit boek, want De kaart en het gebied is
natuurlijk als geheel nogal ‘filosofisch’ – op de filosofische
toer. De kunstfilosofische toer, that is, en da’s toch een
domein waar weinig schrijvers (of lezers) zich op begeven, maar ook,
pakweg, het utopisme. Le Corbusier, Van der Rohe, “het primaat van
de functionaliteit”, de “woonmachine”, Charles Fourier (“een
goeroe, de eerste in zijn soort”), “open spaces”,
René Guénon, William Morris (de Britse schrijver, sterk
geassocieerd met de Arts and Crafts movement), de
prerafaëlieten, Gropius, het Bauhaus-Manifest, Tocqueville
(Over de democratie in Amerika), Gilbert Keith Chesterton
(wiens The Return of Don Quixote, waarin hij kennelijk eer
bewijst aan genoemde William Morris, ik ook noemde in mijn bespreking
van Gaston Durnez’ De lach van Chesterton),
enzovoort, enzoverder, ze komen allemaal aan de beurt, wat toch wel
een aangename ontdekking is in een boek dat desondanks blijft lezen
als een trein. En als een roman, natuurlijk, want aan een goeie
biografie ontbreekt uiteraard geen goeie ‘affaire’ en zélfs in
door mindere goden geschreven boeken gebeuren moorden, dus is
er zeker niks mis mee als die elementen ook in een boek als De
kaart en het gebied zitten, al ga ik er hier niet over uitweiden.
Niet omdat ik dat niet zou willen, in tegendeel, maar omdat ik u
absoluut niet wil verklappen wié er vermoord wordt en op welke
manier, terwijl net het hoofdstuk dat over de moord handelt zó’n
bocht veroorzaakt in het boek dat je aan het begin ervan even de
kluts kwijt raakt, een kluts die je overigens al snel weer
terugvindt, waarna je je toch wel een beetje gaat afvragen hoe lang
het gaat duren vooraleer de speurders de clou vinden die je
als verstandige lezer (daarbij uiteraard een stevig handje geholpen
door de auteur) allang ontdekt hebt.
Nog vóór de epiloog, zo’n veertig bladzijden lang, laat ik u alleen.
Met enige trots, eerlijk gezegd, want ik ben er in geslaagd op een
aantal voor mij belangrijke punten in dit boek te wijzen zónder het
verhaal weg te geven. En dat terwijl er, geloof me, nog veel meer
verhaal is dan genoemde moord en affaire. Er zit zelfs een stukje in
dat ik ga gebruiken voor de volgende TeKoS of die daarna. Een
stukje dat aardig te combineren valt met stukken uit het boek dat ik
na dít ga bespreken. Leuke vooruitzichten alweer.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !