Ik heb in de jaren dat ik nog rommelmarkten afdweilde toch wel vrij veel boeken van Cyriel Buysse gekocht. In mijn boekenkasten resulteerde dat dan ook in een collectie die niet alleen bestaat uit de al eerder besproken exemplaren – ‘n Leeuw van Vlaanderen, Het volle leven, Het leven van Rozeke Van Dalen, en Het recht van de sterkste –, maar verder ook uit Het ezelken, Tantes/Plus-que-Parfait, Reizen van toen – Met de automobiel door Frankrijk, Schoppenboer, ‘t Bolleken, Uit het leven, en een serie omnibussen waarin behalve een aantal van de eerder genoemde verhalen ook nog Lente, Uleken, De wraak van Permentier, De biezenstekker, Een levensdroom, De nachtelijke aanranding, Grueten Broos, Greutmoeder Renske, Op het kleine gehucht, De steunpilaren der ‘Ope van vrede’, De roman van de schaatsenrijder, ‘t Beeldeken, Het roomwitte koetje, Het gezin Van Paemel, Paatros, Huwelijksaanzoek, De plaatsvervangende vrederechter, Twee werelden, Het hofje, Het advertentiebriefje, De terugkomst, De operatie, De strijd, De honderdjarige, Driekoningenavond, Susussususut en Zomerleven te vinden zijn. En toch begon ik aan het enige Buysse-boek in mijn collectie dat ik hiervóór niet genoemd heb, De schandpaal, met het gevoel dat ik al zo’n beetje wist wat er ging komen en daar niet blij van zou worden.
Dát, dat je er niet vrolijk van wordt, is namelijk zo’n beetje wat voor mij de baseline vormde van Het volle leven, Het leven van Rozeke Van Dalen en Het recht van de sterkste, en ik had niet meteen een reden om aan te nemen dat dat met De schandpaal anders zou zijn. Na de eerste vijf bladzijden was dat ook nog stééds zo: het hoofdpersonage Lowiezeken geraakt zwanger van een vent die niet met haar wil trouwen (in die tijd waren er, zeker onder de “gewone” mensen, nog geen “bewust ongehuwde moeders”), ze vreest dat haar vader Tieste haar zal “duedsloan” (ongeveer alle dialogen in dit boek zijn weergegeven in een Oost-Vlaams dialect), vader komt zat thuis en heeft al van de zwangerschap gehoord in het dorp, moeder Dorté vreest ook al slagen te krijgen, Lowiezeken krijgt effectief een vuistslag in haar gezicht waar ze een paar tanden bij inschiet.
Maar dan keert het al: buurman Boesken Veugeloars komt tussen, moeder dreigt naar de politie te gaan om haar man (“Gie sloeber! Gie muerdenoare! Gie zatlap!”) aan te geven, vader onthoudt zich verder van geweld. Is Buysse ergens tussen 1908, het jaar waarin Het volle leven werd uitgegeven – Het recht van de sterkste verscheen in 1893, Het leven van Rozeke Van Dalen in 1905 – en 1928, het jaar waarin De schandpaal verscheen, milder geworden? Minder gefixeerd op het fysieke geweld dat, eerlijk is eerlijk, inderdaad frequent was in de arbeidersmilieus die hij vaak tot onderwerp nam? Minder geneigd de droefenis tot het einde door te trekken? Ik weet het niet, daarvoor heb ik nog niet genoeg van zijn boeken gelezen, maar het is een feit dat de personages in dit boek ondanks de omstandigheden niet de dieperik ingaan. Ja, ze voelen zich soms bedroefd, angstig, kwaad, soms om zichzelf, soms om een ander, zoals elk van ons eigenlijk, maar ze komen er doorheen. De Eerste Wereldoorlog passeert door het dorp, er wordt gesmokkeld zonder dat er iemand betrapt wordt, er wordt gevlucht zonder dat er gevallen wordt, er wordt vreedzaam samengewerkt met “de vijand” zonder dat er na de oorlog brokken van komen, er wordt gedreigd zonder te doen, en een volgende generatie – met name Zulmatje, dochter van Lowiezeken – maakt dezelfde fouten als de vorige, maar de gevolgen ervan zijn totaal andere: haar grootvader (door haar “vader” genoemd) zou haar wel een pak rammel willen geven (zoals hij met zijn dochter heeft gedaan), haar moeder wil van haar niet meer weten (terwijl ze geen grotere misdaad heeft gepleegd dan zij), maar... de tijd heelt alle wonden.
Een nuchtere vaststelling. Op de manier die samengevat zit in het onthaal van Lowiezeken bij tuinman Leonard nadat haar dochter Zulmatje als stadse en zeer welgedane, ongehuwde maar in een vaste relatie met de vader van haar dochter Elvire (“Elvierken”) levende dame, haar familie heeft opgezocht na hen vele jaren niet gezien te hebben: “Lowiezeken verademde. Dat vlug en nuchter bezoek, dat nuchter onthaal, o, wat had het haar onverwacht veel goed gedaan en opgebeurd! Hij had niet eens naar Zulma gevraagd, alleen het geschenk in zichzelf gewaardeerd; hij had ook geen nieuwsgierigheid getoond, toen zij in ‘t dorp gekomen was; hij nam de toestand aan zoals hij was; hij nam hem aan met Zulma, zoals hij hem al zoveel lange jaren aangenomen had met Madam en meneer Aamidé, zonder er ooit verder over na te denken of te praten; hij nam het aan als iets gewoon-natuurlijks, zoals hij zonneschijn en regen aannam, of vorst en wind en sneeuw.”
Op dat moment begrijpt Lowiezeken wellicht ook waarom niemand meneer Aamidé en madam Venneman ooit aan de schandpaal genageld heeft: “Voor het eerst dacht ze dieper na over die vreemde verhouding, die nu reeds zoveel lange jaren duurde. Eenieder wist, en niemand sprak er van! Waarom niet?” Omdat het aangenomen werd dus. Omdat meneer Venneman, als vijfde wiel aan de wagen in de ménage à trois er geen spel van maakte zolang zijn madam maar bij hem bleef. En omdat er bijgevolg ook niemand anders druk over ging doen.
Lowiezeken “voelde de schande, die Zulma niet voelde. Zij, die aan de schandpaal had gestaan, voelde er zich voor de tweede maal aan vastgekluisterd, door de oneer van haar dochter. Het ganse dorp had Zulma bewonderd en benijd om haar verondersteld geluk; maar dat wàs geen echt geluk en op de bodem van die bewondering lag minachting. Of was de wereld dan toch zo veranderd dat het wèl bewondering en waardering was, en geen minachting?” Nee dus, niet de wereld was veranderd, Zulma was gewoon anders dan Lowiezeken, Zulma liet het niet aan haar hart komen, Zulma trok de wijde wereld in en kwam terug als het haar paste, Zulma kon niet aan de schandpaal gezet worden omdat ze niet het gevoel had daar te horen. “Zulma kwam die namiddag haar kind, haar onwettig kind, haar bastaard aan haar grootouders en moeder vertonen”, maar vond alleen dat zij haar kind kwam tonen. Waarmee ook de anderen de grond verloren om in dat kind iets anders te zien. “Meneer Gontran sprak er blijkbaar niet van met Zulma te trouwen”, maar Zulma voelde daar ook geen behoefte aan. Wat zou het trouwens uitmaken of ze trouwde of niet? Een papiertje heeft er nog nooit voor gezorgd dat een man een vrouw beter verzorgde – of een vrouw een man – en meneer Gontran verzorgde zijn Louise goed. Meneer Gontran moest niet in de pas lopen die meneer Amidée graag gezien had, want meneer Gontran had z’n eigen fortuin gemaakt zonder nog te azen op de erfenis van meneer Amidée (“De schurk! De schelm! ‘k Zal hem bij de politie aanklagen! En ‘k zal hem onterven, hem en zijn hele familie, tot de laatste cent, tot de allerlaatste cent!”).
Hoofdstuk V van het Derde deel van dit boek eindigt met volgende zin: “Het had reeds meer dan eens minder aangename woordenwisselingen tussen hen teweeggebracht, en het was niet te voorzien, waarop die steeds verscherpende toestand ten slotte zou uitlopen, toen de gebeurtenissen zelf de meest onverwachte oplossing brachten”. En dat, die gebeurtenissen die oplossingen brengen, niet alleen problemen, is de kernthematiek van De schandpaal. Dit is dan ook wat mij, ondanks de toch wel storende zetfouten in deze bij Uitgeverij Baart in 1984 verschenen editie, van dit boek bij zal blijven: een uitermate positief gevoel. Des te aangenamer omdat ik niet met uitzicht op zo’n gevoel aan het boek begonnen was.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !