Er zijn zo van die schrijvers wiens biografie op Wikipedia (en wellicht elders) je beter totaal niet kan gebruiken. Jef Geeraerts - geboren in 1930, overleden in 2015 - lijkt me er daar, bij een eerste blik op die biografie, één van. De man heeft té veel verteld en geschreven over z’n eigen leven, de biografie heeft de kleur overgenomen die hij eraan heeft gegeven.
Ter illustratie deze passage: “Reeds in 1938 werd hij van de gemeentelijke jongensschool overgeplaatst naar het Franstalige Onze-Lieve-Vrouwecollege, omdat de eerste school niet fatsoenlijk genoeg was. Het bourgeois-milieu van het overgrote deel van zijn familie en de uiterst strenge sfeer van het college maakten van Geeraerts een in zichzelf gekeerd, eigenzinnig jongetje dat al heel vroeg zelfstandig handelde en dat zijn ontspanning slechts vond bij zijn (anti-burgerlijke) grootvader Janus.” Daar staat zóveel in dat louter een beoordeling is (“fatsoenlijk”, “bourgeois”, “overgrote deel”, “uiterst strenge”, “in zichzelf gekeerd”, “eigenzinnig”, “heel vroeg”, “zelfstandig”, “anti-burgerlijke”), dat het alleen maar kan voortkomen uit een eigen visie op de feiten, maar niet veel tot mogelijk niks over die feiten zélf zegt.
Ik ga het dus voor deze boekbespreking laten bij wat er in dit kader echt toe doet, en dat is dat hij in 1954 (mogelijk 1955) naar het toenmalige Belgisch Congo trok, waar hij in Bumba (in vogelvlucht meer dan duizend kilometer van hoofdstad Kinshasa, en zo’n driehonderd kilometer van de grens met de Centraal-Afrikaanse Republiek) assistent-gewestbeheerder werd en vervolgens, van 1959 tot 1960, “aan het hoofd stond van een militaire eenheid die als opdracht had vechtende stammen uit elkaar te houden en toezicht te houden op de wegenwerken en de katoenpluk”.
Over die periode vertelt hij zélf dat de autochtonen hem vanwege zijn “harde, autoritaire optreden” de bijnaam “Mambomo Fimbo” gaven, “kleine, blanke man die slaat met de zweep”, dat hij “er de pure, onaangetaste natuur en het intense, wilde overleven [ontdekte]” en “talrijke seksuele partners [had]”, maar na in 1960 gewond geraakt te zijn tijdens zijn opdracht, verliet hij toch maar het land: “Enkele maanden na zijn gezin kwam ook Geeraerts ontredderd in België aan.”
Niet ontredderd evenwel door het feit dat hij er her en der op los neukte terwijl hij toch vrouw en kinderen had. Vrouw en kinderen die hem ook na terugkomst in belgië zodanig in de weg zaten dat hij ging studeren aan de Vrije Universiteit Brussel en hen uiteindelijk helemáál verliet.
Nu voel ik me niet geroepen de moraalridder uit te hangen, maar bedrog en het in de steek laten van je eigen kleine kinderen zijn geen dingen die ik apprecieer in mensen. Net zomin als ik geïnteresseerd ben in schrijverij die zich focust op de liesstreek. En wat ik vroeger gelezen had over (niet van) Geeraerts was net dat laatste. Die kritiek was, zo leerde ik tijdens het voorbereiden van deze boekbespreking, vooral gericht op Black Venus, het eerste boek in zijn Gangreen-cyclus, en De goede moordenaar, het tweede boek in dezelfde cyclus, maar het gevolg was in ieder geval dat ik nooit geneigd ben geweest boeken van de man op te nemen in mijn bibliotheek.
Nooit, tot ik voorliggende bundel, uitgegeven bij Manteau in 1970, ergens in een kringwinkel tegenkwam en besloot hem te kopen. Waarom? Geen idee, maar het zou kunnen liggen aan de titel van het eerste verhaal alléén al: een boek “Ik ben maar een neger” noemen, zou in onze politiek correcte tijden wellicht nooit gekund hebben. Maar het kan ook gelegen hebben aan wat ik op de achterflap las: “Na de onlusten veroorzaakt door de moord op Patrice Loemoemba, begint de neger Matsombo, medisch assistent, in een afgelegen dorp, een medische praktijk met een voorraad gestolen geneesmiddelen. Ten gevolge van een verkeerd afgelopen chriurgische ingreep op een zwakke patiënt wordt de dode door een bende woestelingen gewroken: Matsombo’s bezittingen worden in brand gestoken, hijzelf deerlijk mishandeld. Toch weet hij het vege lijf te redden. In Madrid terechtgekomen, waar hij zich voor cultureel attaché uitgeeft, ontmoet hij een arts die hem nog uit Kongo kent. Aan deze arts vertelt hij het van haat en bloeddorst doordrenkte verhaal van zijn leven.”
Die laatste twee zinnen gaan voor de duidelijkheid over het tweede verhaal in de bundel, Het verhaal van Matsombo, maar dat verhaal valt ten dele samen met het eerste, Ik ben maar een neger. Is dat niet een beetje teveel van het goede? Nee, niet echt, en het bundelen van het eerste, verschenen in 1962 als debuutroman van Geeraerts, en het tweede, verschenen in 1966, werkt als formule wonderwel. Het zichtspunt verandert ook: waar in Ik ben maar een neger Geeraerts zelf het verhaal vertelt van Matsombo tot aan zijn mishandeling toe en daarin bij momenten Matsombo als ik-persoon aan het woord laat, is de ik-persoon in het tweede verhaal de arts waarvan sprake, die Matsombo aan het woord laat en als klankbord dient. Waar in Ik ben maar een neger de actie begint in het “afgelegen dorp” en we nauwelijks iets te weten komen over wat zich vóór Matsombos verhuis daarheen heeft afgespeeld, begint Matsombo in Het verhaal van Matsombo zijn verhaal in Bumba, waar hij voorheen “Directeur hon. de l’Hop. Du Territ.” of “algemeen gerespecteerd directeur van het ziekenhuis van Bumba, voorzitter van de Hygiënecommissie en chirurg, ja… chirurg” was. Waar in Ik ben maar een neger heel veel plaats is voor beschrijving, voor dialoog, voor de – neem ik aan – typisch Afrikaanse vraag-en-antwoordmonoloog, bestaat bijna heel Het verhaal van Matsombo uit monoloog, maar dan wel in een “westerse” stijl.
En die beschrijving in Ik ben maar een neger is soms, meestal zelfs, zo gedetailleerd dat het lijkt alsof Geeraerts een verfilming van het boek in gedachten had: “De hut, waarachter de oude negerin Matembe maniok zit te raspen, is groot en in behoorlijke staat. De voorgevel is met okerkalk besmeerd en aan de onderkant donkerrood gekleurd. Het dak van ndele palm is tamelijk nieuw en vertoont geen gaten. De steunpalen van het dak zijn jonge, rechte esayabomen, die niet door termieten aangetast worden. In de twee kleine raampjes zijn zelfs glasruiten. De middenruimte, de barza van de hut is langs voor en langs achter opengelaten. Het is de frisse zit- en luierplaats, maar hier staat, in plaats van ligstoelen, een glanzend, groen stalen bureau. Op het bureau een opzichtige binoculaire microscoop. Erachter een draaistoel met zwartleren rug. Naast de microscoop enkele rode boeken met linnen ruggen: M. Vaucel, Médecine tropicale; P. Milliez, Maladies infectieuses; R. Couvelaire, Techniques chirurgicales. Daarnaast een lijvig groen boek met als titel ‘Sobotta’.”
Aangenamer om lezen trouwens, die beschrijvingen, dan de volkomen onbegrijpelijke woorden en frasen in de lokale taal waarmee Geeraerts vooral in Ik ben maar een neger gul omspringt. Ik begrijp dat dat moet dienen om de couleur locale tastbaarder te maken en misschien vonden lezers in die jaren dat vleugje koloniale exotiek wel leuk, maar ik vind al dat ge-“kwà”, ge-“tetétététété” en ge-“waaaaapi” er na een paar bladzijden al teveel aan. Wat moet ik met “(...)tosala ko boni-ooooo”, “mbai iyungui” of “hana mopele”, zelfs als de schrijver me er bij verteld dat het “Budja-dialect” of “plat Bondunga” is? Alsof de Franse tussenwerpingen en stopwoordjes, en later (in Het verhaal van Matsombo) bewust geradbraakte Engelstalige uitdrukkingen, al niet erg genoeg zijn.
Enfin (toegegeven, ik doe het met opzet), da’s detailkritiek en die details worden ruimschoots gecompenseerd door wat dus niet alleen in de titel het geval was: het ontbreken van de politieke correctheid van tegenwoordig. Op de achterflap heet het: “Geeraerts brengt ons geen gesublimeerd Havelaar-pleidooi maar gelukkig envemin een hypocriete verdediging der ‘westerse waarden’. Hij stelt zowel de funeste invloed van de Amerikaanse machtshonger als het genadeloze arrivisme der zwarte potentaten aan de kaak. Met een verbluffende feitenkennis peilt hij de ware oorzaken der anarchie, oorzaken die voor het blanke ‘apostolaatswerk’ nogal beschamend uitvallen”. Misschien, maar het inderdaad niet echt “gesublimeerd” verhaal van Geeraerts schiet toch in de eerste plaats op de “zwarte potentaten”, waarvan Matsombo er op zijn manier óók een is. En Geeraerts kán dat doen omdat het verhaal, zowel dat in Ik ben maar een neger als dat wat Matsombo vertelt in Het verhaal van Matsombo, vertelt lijkt dóór een zwarte. Zelfs de blanke ik-persoon in Het verhaal van Matsombo, “le docteur Van den Berghe” onthoudt zich van een oordeel tot in de allerlaatste zinnen van het boek: “Ik voelde mijn maag samentrekken. Mijn mond kwam vol speeksel. Ik keek op. Matsombo zat me vanuit zijn stoel aandachtig aan te kijken. Hij lachte. Vol afgrijzen gooide ik de met bloed besmeurde nonnenkap op de tafel. Op dat ogenblik besefte ik opeens dat er geen hoop meer was en ik haatte hem.”
Daarvóór krijg je, schijnbaar in ieder geval, alleen maar te lezen wat zwarte Congolezen denken. “Acht maanden zijn de blanken hier weg en, ja… iets verbergen is slecht, hè vadertje, welnu, ik zal je eens niets verbergen: die onafhankelijkheid is rotzooi en bij ons in Yambila vragen de mannen zich af wanneer het nu uit zal zijn met die ellende. Met de blanken had je soms herrie, maar het was draaglijk. Wat is het nu?” “Het bier peperduur en schaars. Geen sigaretten. Veel ziektes onder de grietjes met die verdomde makakken van de U.N.O.” “Een w.c. met waterspoeling zou ik hier ook moeten hebben en een wastafel met stromend drinkbaar water, maar dat is te gek om aan te denken. Verdomme, dan was ik toch een monsieur in Bumba. Je trok even en de smeerlapperij spoelde weg. Nu moet ik hurken boven een gat als een aap. En vliegen! Bah, ik ril als ik denk aan de mogelijke gevolgen. Ik moet opletten geen nikker te worden zoals die stinkende bende hier.” “Ik ben wel een intellectueel en een universitair, maar mijn landgenoten staan nog op de laagste trap van de beschavingsladder. Ze hangen nog in de bomen, zeiden de blanken.” “Als ik de gelegenheid heb, bekeer ik me tot de islam. Dat is tenslotte een meer begrijpelijke godsdienst. Of liever niets, want ik heb gehoord dat die Arabieren ook al zo’n bende fanatiekelingen zijn en een echte godsdienst voor de zwarten moet nog uitgevonden worden.” “Geen volk ter wereld liegt, steelt, bedriegt, verduistert, troggelt- en perst af, vervalst, benijdt, beledigt, ruziet, lastert, pleegt overspel zonder berouw of gewetenswroeging als de nikkers, want van het ogenblik dat een nikker zijn vrouw knorrend bevrucht, is het kind besmet met een duivelskiem in al de sappen van zijn lijf”. “Een zwarte vrouw kàn je gewoonweg niet verkrachten. Om de doodeenvoudige reden dat ze nooit nee zegt als het daarop aankomt.”
En: “De blanken hebben ons veel gegeven: kleren, fietsen, bier, petroleum, zeep, scholen, ziekenhuizen, kraaminrichtingen, en tòch hebben we ze in hun smoel gespuwd en ze eruit gegooid. We hebben hun vrouwen verkracht, hun mannen afgeranseld, naakt laten rondkruipen en we hebben hun spul afgesneden of hun oren of hun kop en we hebben er een aantal gekookt en opgegeten. Waarom? Ten eerste omdat ze met ons gedurende tachtig jaar hetzelfde gedaan hebben en ten tweede omdat ze het deden op zo’n schijnheilige manier.”
Maar ook: “Een krachtdadig regime is in de warme landen helaas het enige middel om een beetje orde te verzekeren. In het Noorden, in België of Finland en zo, kunnen ze zich de luxe van democratie permitteren. De mensen zijn er tenminste redelijk en bedaard. Je kan nog met ze praten. In Congo geloven we niet meer in dat spook. Bezuiden de Pyreneeën hebben ze absoluut de knoet nodig. Zó en niet anders. L’état c’est moi et puis c’est tout, bonsoir. Haha, kereltje, kom, voor zes maanden de doos in. Bàm. Ideaal voor Congo. Voor Spanje ook denk ik [het gesprek tussen Van den Berghe en Matsombo speelt zich af in Spanje, noot van mij], want het schijnt me hier soms een bende te zijn. Een volk dat stieren doodt voor de pret is een gevaarlijk volk. Collectief sadisme is altijd een beetje verdacht. Vooral als het door de openbare instanties aangemoedigd wordt. Je ziet zelfs priesters in de arena’s. Slechte reclame voor het geloof dat tot zachtmoedigheid aanspoort. Een schrikbewind is hier dus aangewezen. Ik geloof wel dat Franco graag met dat bijltje hakt. Er heerst in ieder geval orde hoewel ik niet met alles hier akkoord ga, maar ssst, tegen de roeier die u over de stroom zet zegt men niet dat hij een scheve nek heeft. Ik heb dingen gehoord uit de Burgeroorlog, daar kunnen onze rebellen nog een puntje aan zuigen. Hitler had het eveneens goed bekeken. Een geboren staatsman. Hij is alleen maar mislukt wegens details, de concentratiekampen en zo. Zo gaat het helaas altijd. Stippel de grote lijnen uit. Goed. Laat ze uitwerken door ondergeschikten. Goed. En toch struikel je over één stommiteit. Meestal door de schuld van anderen. Ik ben ervan overtuigd dat er twee soorten mensen zijn. Een kleine elite, de leiders en de rest, een hoop imbecielen die je dom moet houden en verdrukken. Leve de verdrukking!”
Verkiezingen houden? Geen goed idee: “De politieke partijen van voor de onafhankelijkheid hadden een zeer speciale kiescampagne gevoerd. Een beetje aan de demagogische kant. Volgens oude, beproefde recepten. Recht op het doel af. Met de rug van de lepel. Bàm. Na 30 juni zou alles mogelijk zijn of toch ongeveer. Voorbij met belasting betalen, gratis kaartjes voor trein, boot en vliegtuig, iedere boer een elektrische zaag om oerwoudreuzen te vellen, voorbij met zich in het zweet te werken voor niks, voorbij met de kapitalistische uitbuiting van negerzweet, de blanken eruit of gewoon kapotmaken en iedere zwarte minstens een bakstenen bungalow met dak van plaatijzer plus ijskast en geyser, er zouden hopen blanke vrouwen gratis beschikbaar zijn, de doden zouden verrijzen en meer van die kletskoek. Resultaat: algemene ophitsing, het volk verloor het hoofd, negen boeren op de tien vertikten het nog een bananeboom te planten of een maniokstek in de aarde te steken en in plaats van rijst te zaaien, aten ze die gewoonweg op, hahaha! Uiteindelijk resultaat: de onafhankelijkheid bracht het luilekkerland niet, ze sloegen een beetje voor de pret de huizen van de blanken in puin, een vrouw met witte huid was nergens meer te bekennen, ze zat veilig in België bij haar familie, de graven bleven dicht hoewel ze vol bloemen lagen, onkruid in de velden tot hier, maar de fundamentele economische wetten bleven natuurlijk gelden: vraag idem, aanbod fel verminderd is gelijk aan prijsstijging. Wat dan ook prompt gebeurde. Een kip vierhonderd frank. Een tros bananen tot tweehonderd. De rest naar verhouding. Het economisch evenwicht verbroken wegens zuiver politieke oorzaken, oeioeioei.” Kortom, de verenigde resultaten van verkiezingen, woke-beweging en anti-Russisch “beleid” op een paar maanden tijd, maar dan zo’n zestig jaar vóór dat gepresteerd werd in belgië.
Ik kan nog wel even doorgaan met het aanhalen van dergelijke citaten, maar wil toch graag bevestigen dat die geen uitschieters in het verhaal/de verhalen vormen, maar het verhaal/de verhalen alleen maar beter maken. Net zoals pakweg het noemen van Unilever als plantagehouder of de ook toen en daar al aanwezige vertegenwoordigers van Big Pharma, Bayer A.G.; de bizarre mengelmoes van zwarte die hard marxisten en blanke huurlingen van overal ter wereld; het bijgeloof (met anekdotes die zo weggelopen lijken uit De Afrikaanse droom van Ernesto ‘Che’ Guevara – “Ze dachten dat ze onkwetsbaar waren wegens hun amuletten. Na de inwijdingsritus mochten ze geen alcohol drinken, met geen vrouw slapen, niet stelen (alleen lenen, huhu), zelfs elkaar niet aanraken. Als ze sneuvelden – en dat deden ze bij honderden – was het omdat ze opzij hadden gekeken of gestolen of iets anders.”); politiekorpsen als crapuul (“Wat gebeurt er als een politiekorps, hoofdzakelijk bestaande uit crapuul, plotseling de sterke hand van de meester niet meer voelt? Zeer eenvoudig: ze worden nog crapuleuzer.”); de exploten van de UNO-blauwhelmen (“Als ze per toeval eens nodig waren, bleken ze afwezig of grepen niet in wegens niet inmenging in de binnenlandse aangelegenheden, huhu, laat ons lachen, en als we ze konden missen als kiespijn stortten ze zich hals over kop in onze binnenlandse aangelegenheden want die stomme Congolezen deden alles verkeerd àls ze hun poten naar iets uitstaken); het clangevoel dat het wint van de vijandigheid die geacht wordt te bestaan tussen de troepen van Lumumba en die van Mobutu; en zelfs het tot eerste minister benoemen van Moïse Tshombe: “ze hebben Tsjombe, de grootste rebel van Congo, eerste minister gemaakt. Daar zullen ze over een jaar de gevolgen van ondervinden, let op mijn woorden. Maar dat is toekomstmuziek.”
Waarmee we, om deze boekbespreking af te sluiten, toch bij een klein historisch raadsel terechtkomen. Tshombe was namelijk, na (met enige steun vanuit onder andere belgië en de Verenigde Staten) zichzelf president van de afgescheurde provincie Katanga gemaakt te hebben en te blijven van 11 juli 1960 tot 21 januari 1963 en een tijdelijk verblijf in Rhodesië (tegenwoordig Zambia) en vervolgens Spanje, inderdaad op 10 juli 1964 eerste minister van Congo geworden, maar al in oktober 1965 weer uit die positie ontslagen en vervolgens opnieuw gaan lopen naar Spanje. Het verhaal van Matsombo verscheen echter in 1966, dus toen was het al geen “toekomstmuziek” meer dat er “gevolgen” van zouden komen, laat staan dat ze die pas “over een jaar (...) [zouden] ondervinden”. Het wás al ondervonden nog voor de eerste editie van het boek verscheen en er is geen enkele reden om aan te nemen dat Geeraerts uitgerekend op dit ene punt zou willen doen alsof het gesprek al verder in het verleden lag, maar hij heeft die twee zinnen ook niet aangepast toen hij in 1969 zowel Ik ben maar een neger als Het verhaal van Matsombo “grondig herzien” (dixit de achterflap) heeft. Gewoon uit het oog verloren?
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !