“Hendrik Verbrugge studeerde geneeskunde aan de KU-Leuven en is sinds 1989 internist nefroloog in het Sint-Trudoziekenhuis te Sint-Truiden. Zijn brede interesse voor geschiedenis, cultuur en literatuur ligt aan de basis van zijn debuut Keizer Karel”. Dat lees ik op de achterflap van Keizer Karel – Testament van een Habsburger, en ik moet toegeven dat het gezien de aard van dit debuut toch wel een prestatie is geweest om het aan een uitgeverij als Lannoo verkocht te krijgen.
Ik zou er mij in ieder geval als uitgever niet aan gewaagd hebben, maar goed, er zijn misschien andere niet-inhoudelijke redenen geweest voor Lannoo om dat tóch te doen. Verbrugge was namelijk op het moment dat dit boek verscheen (in 1999) – en dat werd om een of andere reden dan weer niét genoemd op die achterflap – ook al een viertal jaar schepen voor de CVP (tegenwoordig CD&V) in het Limburgse Alken. Hij was nog geen, zoals een tweetal jaar later het geval zou worden, burgemeester, en nog niet overgelopen naar de N-VA (waarvoor hij in 2012 in de provincieraad ging zitten), maar het feit dat de man in januari van dít jaar Willy ‘Agusta’ Claes mocht opvolgen als voorzitter van de Associatie Universiteit-Hogescholen Limburg moge aantonen dat hij van netwerken wellicht ook al in 1999 kaas gegeten had.
Enfin, misschien zagen ze bij Lannoo ook wel gewoon brood (voor bij die kaas) in dit boek: “De wijze van duiding en situering van deze gebeurtenissen gebeurt”, aldus de auteur van de achterflap, immers “op een originele wijze met het oog op hun actualiteitsgehalte”. Hè, “actualiteitsgehalte”? Het gaat toch over Keizer Karel, hè, Karel V voor wie niet uit de buurt van Gent komt? Die was toch ook in 1999 al bijna 450 jaar dood? Inderdaad, het “actualiteitsgehalte” blijkt hem dan ook hier in te zitten: “(…) ook vandaag, moet een vader zijn zoon (of dochter) aanspreken over thema’s zoals goed en kwaad, winnen en verliezen, roem en eerzaamheid, ambitie en onverschilligheid, vriendschap en haat, geloof en liefde, plicht en straf enzovoort.”
Ik moet toegeven dat mijn vader me over die dualiteiten nooit gesproken heeft, maar goed, mijn vader was dan ook een socialist, geen tsjeef. Socialisten hebben al decennia niet zoveel meer met de grote verhalen, tenzij met “solidariteit”, wat er op neerkomt dat een ander moet betalen voor de door hen gedecreteerde cadeautjes. En ik heb het op mijn beurt als conservatief – het kind moet een naam hebben – ook al niet echt met socialisme, dus u zal begrijpen dat dat soort gebazel op een achterflap me niet echt aanzet tot het lezen van een boek.
En toch heb ik dat dus gedaan. Wellicht omdat ik toen ik het boek opraapte op de uitverkoop van een openbare bibliotheek die achterflap niet gelezen heb, want, echt, zelfs de eerste zin ervan spreekt me niet aan: “Binnen het scherp afgelijnd kader van een monoloog van vader tot zoon, beschrijft de auteur het leven van Keizer Karel in een gedurfde ik-vorm.” Dat “aanspreken” houdt dus alvast geen dialoog in, en Geronimo, de zoon waarvan sprake, komt in dit boek dan ook alleen maar voor als geadresseerde. En in de Personalia helemaal achteraan, nog net voor Willem van Oranje, natuurlijk: “Juan van Oostenrijk: 1545-1578 – Natuurlijke zoon van Keizer Karel en, zo wordt althans aangenomen, Barbara Blomberg (1527?-1597), dochter van een rijke burger uit Regensburg. Karel eist het kind op en laat het, onder de naam Geronimo, eerst opvoeden in een dorp bij Madrid en vervolgens, vanaf 1554, door M agdalena da Ulla, echtgenote van Don Luis de Quijada. Als page was hij regelmatig op bezoek in Yuste [waar Karel V zich na gedane arbeid terugtrok om te sterven, noot van mij]. In een codicil van zijn testament erkent Karel hem als zijn zoon en vertrouwt hij hem toe aan de zorgen van Filips [Filips II van Spanje, zijn oudste zoon, noot van mij]. In september 1559 erkent Filips hem officieel als zijn broeder en lid van de koninklijke familie. Vanaf dat ogenblik wordt hij Juan genoemd. Hoewel Karel de hoop koestert dat Geronimo zich op het religieuze en spirituele zou toeleggen, zal Juan voor een militaire carrière kiezen. Hij is beroemd als opperbevelhebber van de christelijke vloot voor zijn overwinning op de Turken bij Lepanto in 1571. In 1576 stuurt Filips hem als gouverneur naar de Nederlanden in de hoop dat zijn reputatie alleen al voldoende zal zijn om de opstand onder Willem van Oranje [toch, aldus nog de Personalia, “een trouwe wapenbroeder van Karel” geweest, noot van mij] in de kiem te smoren. Zijn prestige alleen blijkt vlug onvoldoende. Enkel na versterking met nieuwe troepen slaagt hij erin het leger van Willem te verslaan in de slag bij Gembloux in 1578. Hij kan deze overwinning niet verzilveren. Hij wordt getroffen door een koortsaanval en sterft op 1 oktober 1578.”
Nogal kort, die levensbeschrijving van de geadresseerde, maar wel mooi op volgorde. En dat is dus het grote euvel van de rest van het boek: dat het niet op volgorde zit. Verbrugge heeft kennelijk de behoefte gevoeld in thema’s te werken. Dat valt nog mee als het thema Frederik III, de behoedzame realist is of Maximiliaan, de onfortuinlijke fantast, maar het wordt ergerlijk als het over pakweg Luther, de vermaledijde augustijn gaat of Frans I, de lafaard. Het is immers niet zo dat Luther en Frans I geen rol spelen in de andere hoofdstukken en het is niet zo dat de gebeurtenissen in de andere hoofdstukken los staan van wat in die over Luther of Frans beschreven staat. Dit leidt tot een voortdurende herhaling van verhaallijnen en het toch uit het oog verliezen van meer omvattende oorzaken en gevolgen.
Geen echt handige aanpak dus, maar voor wie een biografie van Karel V wil lezen, zou ik dit boek hoe dan ook niet aanraden. Toegegeven, de Chronologie achteraan in het boek is nóg schematischer, maar stukken als dit lijken toch echt wel op het soort schema’s dat een kind opmaakte in de tijd dat een examen geschiedenis nog grotendeels neerkwam op het op een tijdlijn kunnen uitzetten van gebeurtenissen: “Mijn vader, Filips, was mij volledig vreemd. In 1493 was hij heer der Nederlanden geworden. Hij hervatte de politiek van Filips de Goede met de bedoeling Bourgondië in zijn oorspronkelijke machtspositie te herstellen. Hij negeerde het Groot Privilege maar zorgde er terzelfder tijd voor dat hij zuinig met zijn financiële middelen omsprong. Op die manier kon hij de Staten onder de duim houden. In 1496 huwde mijn vader Johanna van Castilië. Aan dit huwelijk was Maximilaan veel gelegen. Om de macht van Bourgondië te herstellen en Frankrijk in de tang te houden was een alliantie tussen Habsburg en de katholieke vorsten van Castilië en Aragon meer dan evident. Daarom was zelfs een dubbele band gesmeed. In 1495 trouwde Juan, de oudste zoon en erfopvolger, met Margaretha, mijn tante. Zo zou zij eens koningin worden en waren hun kinderen voorbestemd om de Spaanse landen te verenigen en te besturen.” Enzovoort, enzoverder.
En dan moeten die “thema’s zoals goed en kwaad, winnen en verliezen, roem en eerzaamheid, ambitie en onverschilligheid, vriendschap en haat, geloof en liefde, plicht en straf” er nog in gesmokkeld worden ook: “Men heeft mij verteld dat ik zes jaar was toen ik mijn vader verloor. Wanneer ik zeg ‘verloor’, dan denk ik niet aan mijn vader zoals aan een welbepaald persoon, maar aan een vaag en onbestemd gevoel, aan het gemis van een vader of wat hij voor mij had kunnen of moeten zijn. Ik heb geen vader gekend. Ik had geen stichtend voorbeeld. Dit immense tekort voedde ongetwijfeld mijn natuurlijke neiging tot melancholie. Wie had ik kunnen zijn voor mijn kinderen, wie had ik moeten zijn voor mijn eigen zonen? Hoe spreekt een vader met zijn zoon? Wat heb ik je te vertellen en hoe moet ik het doen? Ik heb enkel als een koning leren spreken.” Excuse me while I puke…
Wat uiteraard niet weglaat dat bijvoorbeeld verwijzingen naar de familie Fugger, met in het bijzonder Jakob de Rijke, of Erasmus, als nergens op vast te pinnen humanist, of “de Vlaamse bloemen” wel de interesse kunnen wekken, net zoals een aantal – zij het weerom zeer schematische – uiteenzettingen over de inhoudelijke kant van de godsdiensttwisten, de verschillende pausen en hun verhouding tot de keizer van het Heilige Roomse Rijk, of de alliantie tussen Frans I van Frankrijk en de Turken, met vooral de gevolgen daarvan voor Hongarije, in het bijzonder tijdens de eerste Slag bij Mohács (om de een of andere onduidelijke reden door de auteur gespeld als Mohacz). Of de “religieuze dwepers en fanatici” van Mühlhausen (al wordt Thomas Müntzer als ik me niet vergis niet genoemd als leider), de Hongaarse “usurpator” Johan Zápolya (of Szapolyai János), die dan weer door Verbrugge omgedoopt wordt tot Zapolya, Roxelane (beter bekend als Roxelana overigens) de “Russische slavin die zich met talrijke intriges tot de eerste onder de vrouwen” in de harem van sultan Soleiman de Grote wist op te werken, of uiteraard de Gentenaars, die uiteindelijk met “de strop om de hals en blootsvoets in een boetekleed” gratie kwamen vragen aan de keizer die ze toch zo graag met een kluitje in het riet stuurden als er belastingen moesten betaald worden. Iets waar ze nu om de een of andere reden nog fier op zijn. Allemaal dingetjes die een mens eens wat verder zou willen gaan uitzoeken omdat hij na het lezen van deze biografie serieus op z’n honger blijft zitten.
Eindigen doe ik deze boekbespreking echter graag met wijze woorden. Woorden die iedereen die leidt, of denkt te leiden, of zou willen leiden, op welk niveau dan ook, zich af en toe voor de geest zou moeten halen. Vervang “oorlogen” door de gevechten die je daarbij sowieso voert en het worden vragen die telkens weer de moeite van het stellen waard zijn: “Mijn dilemma is waarom ik zoveel macht gekregen heb om uiteindelijk slechts een verliezer te zijn. Heb ik te veel in geweld geloofd om mijn doelstellingen te realiseren? Waren mijn oorlogen vol woeste razernij wel gerechtvaardigd omdat ik van mening was dat het doel gewettigd was? Was ik dan zo fout het strengst te zijn voor wie ik het liefst heb? Was ik dan echt zoals die ene, zeldzame wijze die het, naar zijn aanvoelen, constant moet opnemen tegen negen schurken en negentig dwazen? Of was ik een van die negen schurken die de zeldzame wijze die ze tijdens hun leven ontmoeten vakkundig elimineren en ondertussen zoveel mogelijk dwazen op hun hand proberen te krijgen? Of was ik slechts een van die negentig dwazen die niets liever doen dan een banier volgen en luidruchtig ten strijde trekken, het geeft niet welke strijd? Heb ik niet te veel in macht in plaats van in gerechtigheid geloofd? Leidt macht niet onvermijdelijk tot hoogmoed en leidt hoogmoed niet onvermijdelijk tot oorlog? Wat heb ik toch in die oorlogen gezocht?”
Waarmee ook nog eens aangetoond is dat zelfs in boeken die plaats moeten ruimen in de bibliotheek (ook in de mijne) nog wel pareltjes kunnen staan.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !