Sta me toe ter inleiding van deze boekbespreking even terug te keren naar mijn bespreking van het boek De tiende man van dezelfde auteur, Graham Greene. In de inleiding daarvan had Greene het namelijk niet alleen over de ontstaansgeschiedenis van De tiende man, maar ook over drie filmscenario’s: dat van De derde man (dat verfilmd werd), dat van Jim Braddon en de oorlogsmisdadiger (niet verfilmd) en dat van Niemands schuld (dito). Ik schreef over dat laatste toen “(…) dat het beslist ofwel een zeer verwarrende film was geworden ofwel een ronduit hilarische (...). ‘(…) in vereenvoudigde, zij het mijns inziens niet noodzakelijk verbeterde vorm’, dixit Greene, zou het later weer opduiken ‘als een roman met de titel Onze man in Havanna’. Een roman die MI5 (de Britse Security Service of Military Intelligence, Section 5) stappen deed zetten bij MI6 (de Secret Intelligence Service of Military Intelligence, Section 6) ‘wegens schending van officiële geheimen’. MI6, waarvoor Greene zelf gewerkt had, zag dat echter niet zitten en er kwam niks van in huis (…)”.
Op het einde van die boekbespreking schreef ik dat ik “nóg een viertal boeken van Graham Greene in mijn kast staan [had] (waaronder het eerder genoemde Onze man in Havanna)” en van het lezen dáárvan is nog geen half jaar na mijn vorige Greene-bespreking toch wél het een en ander in huis gekomen. Te beginnen met het mezelf afvragen of de titel van het boek nu Onze man in Havana of Onze man in Havanna moest wezen. In de inleiding tot De tiende man heeft Greene het namelijk wel degelijk over Onze man in Havanna, maar de titel van voorliggend boek, uitgegeven bij Sijthoff in 1961, is dus Onze man in Havana. De oplossing van het raadsel ken ik niet, maar enig opzoekingswerk leert me wel dat Havana in nogal wat talen, waaronder in het Nederlands, wel eens als Havanna gespeld wordt, wat in die talen ook telkens tot titelvertalingen in die aard leidde. Voor zover ik weet niet in het Nederlands, maar vertaler Peter Bergsma was duidelijk niet de enige die daardoor in de war raakte.
En in vergelijking met de verwarring die in het verhaal zélf heerst, is het geharrewar met de titel ervan natuurlijk niks. Zelfs al lijkt de beschrijving op de achterflap nog behoorlijk straightforward: “‘Onze man in Havana’, de met vaart en humor vertelde avonturen van een Engelsman op Cuba die voor de inlichtingendienst gaat werken en zijn opdrachtgevers ervan overtuigt dat hij een van hun ster-agenten is, zonder dat hij ooit enige echte informatie doorgeeft. Maar om hem heen zijn wel degelijk mensen die zich op een serieuze manier met spionage bezighouden. En onder hen vallen slachtoffers.” De uitgever heeft, zoals u ziet, niet geaarzeld om het verhaal “weg te geven” op de achterflap, ik aarzel op mijn beurt niet, je voelt per slot van rekening al van bij de eerste bladzijden aan je water dat het met “onze man” helemaal mis gaat lopen, maar merkt aan de humoristische stijl (die helemaal ontbrak in het eerder genoemde De tiende man) ook dat het desondanks wel goed komt. Ja, er vallen enige slachtoffers, maar de hoofdpersonen redden het prima. Een beetje oneerbiedig zou ik Onze man in Havana dan ook een feelgoodroman durven noemen.
Ik zal mij bij de verdere bespreking van dit boek trachten te onthouden van het in detail weergeven van de plot, maar geef u gaarne mee wat Greene aan het begin van dit boek schrijft: “Bij een sprookje als dit, dat zich afspeelt in een slechts vaag aangeduid toekomstig tijdvak, mag het onnodig heten alle overeenkomst tussen mijn figuren en werkelijk bestaande personen te loochenen. Toch stel ik er prijs op te verklaren, dat geen van de figuren uit dit boek naar een levend model is getekend, dat er bij het tegenwoordige Cubaanse politiekorps geen enkele officier dient die op kapitein Segura lijkt en dat er zeer beslist geen Engelse gezant in Cuba is van de soort die ik heb geschetst. Ook kan ik me met geen mogelijkheid voorstellen, dat de Chef van de Geheime Dienst de geringste gelijkenis vertoont met het denkbeeldige type uit mijn verhaal.” Of dat laatste klopt, weet ik natuurlijk niet, en of hij dat zich niet kon voorstellen al evenmin (hij had per slot van rekening, zoals gezegd, wel voor de Britse geheime dienst gewerkt), maar Our man in Havana, zoals het boek in het Engels heet, verscheen in 1958 en de achtergrond van het “sprookje” is in ieder geval niet helemaal uit de duim gezogen: ergens in de Sierra Maestra, de bergketen ten westen van Santiago (de Cuba) zaten op dat moment de rebellen van Fidel en Raul Castro en de latere beul Ernesto ‘Che’ Guevara (Greene kon het weten, want hij vervoerde in 1957 als koerier warme kleren naar die rebellen). Het zou nog tot Nieuwjaar 1959 duren vooraleer de zetelende president Batista de benen zou nemen, maar 7 dagen later kon de baardigste van de Castro’s zich uitroepen tot eerste minister. En die wapenonderdelen die het regime naar een of andere geheime plek in de bergen aan het verslepen is om ze te richten op wie weet welk doel lijken natuurlijk een kijkje in de toekomst richting de Cubacrisis die zich in 1962 zou voordoen, maar zoiets kan niet meer dan een vermoeden van de auteur geweest zijn.
Los daarvan speelt in dit verhaal alles wat je kan verwachten van een spionageroman uit de jaren 1950-1960 in Zuid-Amerika: Russen, Amerikanen, Engelsen, Duitsers die enigszins twijfelachtig staan tegenover wat zich een paar decennia eerder in hun land heeft voorgedaan, katholieken en bijgelovigen, microfilms en kluizen, mensen die martelen en mensen die gemarteld zijn, en een langzaam vergaande westerse invloed tegenover een sterk toenemende verhitting van de omgangsvormen. En uiteraard “onze man” Wormold, z’n vriend dr. Hasselbacher (al dan niet met Pickelhaube op), z’n dochter Milly (officieel Seraphina), de man die hem werft als spion Hawthorne, de Chef, z’n (toekomstige) secretaresse en (nog toekomstiger) vriendin Beatrice, z’n bediende Lopez, voornoemde kapitein Segura, 59200/5/4 ofte de piloot Raul Dominguez en andere spionnen (een ingenieur, een professor, een hoofdmachinist, een naaktdanseres) ontsproten aan Wormolds verbeelding, stofzuigeronderdelen, onkostendeclaraties en – zonder de plot te verklappen; ik kan dat – citerenswaardige stukjes.
Dit bijvoorbeeld: “(…) als een land wordt omsingeld, zoals met Rusland het geval is, dan probeert het natuurlijk van binnen uit een gat te boren” (een inzicht dat sommige mensen, “leiders” vooral, in onze tijden nog steeds mankeren). Of dit: “Een van de redenen waarom het Westen zo’n hekel heeft aan de communistische staten is, dat die de klasseverschillen niet erkennen. Soms martelen ze de verkeerde mensen. Dat heeft Hitler ook gedaan en daarmee heeft hij de wereld tegen zich in het harnas gejaagd. Het kan niemand schelen wat er bij ons of in Lissabon of in Caracas in de gevangenissen gebeurt, maar Hitler koos zijn slachtoffers verkeerd. En dat vonden de mensen schandelijk (…)”. Of dit: “De Duitsers vormden een afzonderlijke groep; ze stonden bij de muur aan de westkant, een situatie die wel iets toepasselijks had. De superioriteit van de Deutschmark lag als een Mensur-litteken op hun gezicht. Hun nationale eer, die Bergen-Belsen had overleefd, hing nu af van de wisselkoers” (die eer zijn ze dan ook kwijt sinds de Deutschmark begraven is). Of dit: “Ze kunnen wel statistieken publiceren en bevolkingscijfers van honderdduizenden, maar voor ieder mens bestaat een stad slechts uit een paar straten, een paar huizen en een paar mensen. Als die verdwijnen, bestaat de stad voor hem nog slechts als een trieste herinnering, of als de pijn in een afgezet been.” Of, ten slotte, dit: “O ja, dat is waar ook. Er is iets nog belangrijkers dan je vaderland, nietwaar? Dat hebben jullie ons geleerd met de Verenigde Naties en het Atlantisch Pact en de NATO en de UNO en de SEATO. Maar die namen betekenen voor de meesten van ons niets meer dan alle mogelijke andere afkortingen: U.S.A. en U.S.S.R. En we geloven jullie niet meer, als je beweert, dat het je te doen is om vrede en rechtvaardigheid en vrijheid. Wat voor vrijheid? Het enige wat jullie interesseert, is je carrière.” Dat is er óók zo een waar mensen wat vaker zouden moeten aan denken als er weer eens een politicus komt aandraven met zijn of haar liefde voor de vrijheid, het “westen”, de NAVO, de Verenigde Naties of welk hoogdravend letterwoord dan ook. Ik schreef al in mijn bespreking van De tiende man dat Greene “behept was met een zekere bewondering voor de Líder Máximo”, maar hij was ook wat dat betreft niet te beroerd om een en ander in vraag te stellen. Zoals hij zei in een vraaggesprek met een Franse journalist in 1983: “Ik bewonder zijn moed en zijn efficiëntie, maar ik stel zijn autoritarisme in vraag. Alle succesvolle revoluties, hoe idealistisch ook, verraden zichzelf waarschijnlijk na verloop van tijd.” Da’s een inzicht waar “democratische” politici net als minder “democratische” een stuk moeilijker toe komen: ze zien zelden of nooit in dat je een eens ingeslagen pad ook weer kan verlaten. Liever liegen ze en draaien ze dan terug te keren op hun stappen.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !