vrijdag 9 juni 2023

De kleine bourgeoisie – Toon Reyniers (boekbespreking door Björn Roose)

De kleine bourgeoisie – Toon Reyniers (boekbespreking door Björn Roose)
Een dezer maanden raken ze wel eens op, die dunne boekjes die hier en daar tussen de (veel) dikkere op mijn boekenplanken staan, maar voorlopig kan ik nog af en toe zo’n werkje uit een “erfenis” die ik vele jaren geleden kreeg, bespreken. Ook deze keer gaat het, zoals bij veel van dit soort hapklare brokjes die ik eerder besprak, over een boekje uitgegeven door De Clauwaert in Leuven, en wel in 1989. Dit De kleine bourgeoisie verscheen als nummer 95 in de zogenaamde Novellenbibliotheek, en moet daarmee meteen ook een van de laatste boekjes geweest zijn waar Davidsfonds nog géén vermelding in kreeg. Vanaf érgens in 1989 verschenen de publicaties van De Clauwaert immers onder het “imprint” Davidsfonds-Clauwaert.

Dat was ook zo (in 1993) met De Judaskus, het – voor zover ik weet – laatste boek van auteur Toon Reyniers, van wie eerder (ook dixit de achterflap) twee andere romans waren verschenen: Het begint pas, in 1981 bij uitgeverij E. Van Hyfte, en De tijd verheelt, in 1983 bij uitgeverij Kraaikop. U allemaal onbekend? Ondanks het feit dat E. Van Hyfte staat voor Etienne Van Hyfte, die dan weer de vader van comedian Joost Van Hyfte is? Mij ook, net zoals uitgeverij Kraaikop, waarover ik zelfs helemaal niks zinnigs kan terugvinden. En, als het een troost mag zijn, u en ik zijn ook niet de enigen met dat probleem: Wikipedia geeft aan dat de auteur nog in leven is, maar dat blijkt al sinds 12 maart 2018, datum waarop hij overleed in hetzelfde Eeklo waar hij geboren werd, niet meer zo te zijn. De man die behalve genoemde boeken ook “voor de BRT scenario’s en luisterspelen” schreef, heeft dus in ieder geval geen last gehad van media-aandacht toen hij het tijdige voor het eeuwige verwisselde.

Nu – en mijn mening is uiteraard maar zoveel waard als die van de volgende -, op basis van dít boekje zou ik ook durven zeggen dat er aan hem geen groot schrijver is verloren gegaan, hoewel wél een schrijver passend binnen het fonds van De Clauwaert: de condition humaine erin is niet alleen alles overheersend maar ook verre van een neiging tot vrolijkheid veroorzakend. Wie mijn besprekingen van de bij dezelfde uitgeverij verschenen boekjes Berto (van Willy Copmans), De dageraad (van Joris Candaele), Dodendans (van Willy De Bleser), De grote leegte (van diezelfde De Bleser), Maskerade in Venetië (van Luc De Coen), en/of De tuimelaar (van Frans Depeuter) gelezen heeft, of nog beter: de boekjes zelf, zal dat kunnen bevestigen, al zijn bij diezelfde uitgeverij natuurlijk ook veel mooiere, interessantere werken van bijvoorbeeld Filip De Pillecyn en Gaston Durnez verschenen.

De condition humaine dus… In De kleine bourgeoisie samengebald in het lijfje van Ab Saske, die zich, aldus de auteur van de achterflap, “wil (…) losmaken van de conventies van het leven van elke dag en zich absoluut onderscheiden van de massa”, daarom “leert (…) schilderen in de academie”, maar “er niet toe [komt] om de idee van het uitstijgen tot in de uiterste consequenties door te trekken”, want “daarvoor is hij te jaloers op de rijkdom en het succes van zijn collega’s Panis en Blokker, die in het textielbedrijf waar hij werkt, hogerop klimmen, terwijl hij niet van de grond komt”. “Saskes frustraties”, gaat dezelfde auteur verder, “om zijn uitzichtloze bestaan worden alsmaar groter. Zijn vrouw Gre wil ingrijpen, hun moeilijke relatie terug oplappen, maar merkt vlug dat Ab het echt niet aankan. Ook de academie laat hij in de steek en zo belandt hij in de armen van de alcoholverslaafde Daphne, uitbaatster van café “‘t Schuimpintje”.”

Kort samengevat: Ab Saske heeft het doorzettingsvermogen van een kapotte elastiek, steekt meer energie in zuipen dan in werken, droomt zijn leven weg, is jaloers maar niet bereid actie te ondernemen, en denkt ook nog eens dat dat allemaal aan de wereld ligt, niet in de laatste plaats aan zijn vrouw, die hem toch niet verstaat. U kent vast ook wel zo iemand en het is ongetwijfeld niet interessant die te kennen, noch om genoemde Ab Saske te leren kennen. Zelfs de auteur van de achterflap heeft daar niet bijzonder veel moeite in gestoken, want Panis is – in tegenstelling tot wat die schrijft – géén collega van Saske (wel een ex-collega), Saske zet nauwelijks een voet binnen de academie (aan zijn activiteiten als schilder wordt er in de goeie zestig bladzijden dat dit boekje duurt - en duren is hier wel degelijk het juiste woord – dan ook amper een halve bladzijde besteed), en Daphne is wel alcoholiste maar niét de uitbaatster van ‘t Schuimpintje (dat is namelijk Gertrude).

Op z’n best is De kleine bourgeoisie een zeer korte versie van nogal wat van de boeken van Herman Brusselmans, maar dan helemáál niet om te lachen. Of wat dacht u van dit uitgeschreven stratenplan van de plaats waar het hoofdpersonage en al de andere wonen (“het stadje waar ik woonde met Gre en Daphne en van waaruit ik fietsend vertrok”)?: “Het stratenplan van het stadje is er een zoals van een kruis, met in het hart het Centrumplein. Van noord naar zuid loopt de Karel Lodewijk Ledeganckstraat, die uitmondt op het Centrumplein. In het verlengde ervan vertrekt de Winkelstraat. Haaks tegenover die twee straten naar het westen toe loopt de Graaf Berlarestraat en naar het oosten toe de Collegestraat. Aan de meest zuidelijke rand van de Winkelstraat hangt het Arbeidsplein, aangelegd in ‘42. Op het einde van de Collegestraat, en als men met de rug naar het Centrumplein staat, is rechts een zijstraat, de Tuinwijk, die op haar beurt uitkomt op de Verloren Hoek en de IJzerstraat. Op het doodlopende eind van de IJzerstraat is de textielfabriek Peignage.” Als je verveling in woorden moet omzetten, dan kan je dat zó doen, maar ook zo: “Het is vijf voor twee. Vijf minuten voor veertien uur. Als ik zo blijf staan kijken door het raam, is het over een uur vijf voor drie… Vijf voor twee en vrijaf. Er verandert niets.”

Niet iets dat mij aan het lezen houdt, eerlijk gezegd, dus maar goed dat dit een kort boekje was. Waarin echter, eerlijk is eerlijk, ook een paar betere vondsten zitten. Deze bijvoorbeeld: “Het college en de meisjesschool van de Heilige Moeder zijn gebouwen met vier muren aan de buitenkant en de toekomst aan de binnenkant.” Of, al ben ik niet zeker dat die origineel is: “Ik was negen. Iemand vroeg me wat ik wou worden. Tien, zei ik.”

Maar die paar blinkende steentjes wegen niet op tegen de grauwe gevel waar je de rest van de tijd naar zit te kijken, ook niet als Reyniers compleet de Brusselmans-toer op gaat, maar dan zonder even grof te durven zijn: “Als ik tijdens het werk aan Daphne denk, tracht ik me haar liefdesgrotje voor te stellen. Het is niet makkelijk, hoewel ik het vaak te zien krijg. Op dat moment is mijn nieuwsgierigheid weer gewekt. Ik knoop mijn stofjas dicht opdat anderen mijn erectie niet zouden merken. Ze schreeuwt en kermt tijdens het orgasme. Dan kloppen de buren op de wanden van het kartonnen gebouw. Liefde is altijd onredelijk. - Hou je oprecht van me, Daphne? vraag ik. Ze kijkt me niet aan maar knikt; en ik voel doorheen haar toegeving de euforie uit de fles. Alles is mooi, waarom zou onze relatie dat niet zijn? Het klokkend geluid van de drank die uit de fles in de mond stroomt, moet dat beamen.”

“Gerard Panis beslaat enkel ruimte en verbruikt enkel lucht”, denkt hoofdpersonage Ab Saske op een zeker moment. Wel, dit boekje verbruikt dan wel geen lucht, maar de ruimte die het inneemt, kan ik wel gebruiken om interessantere werken bij te houden. Ab Saske klimt hoger op: via de zoldertrap naar het voorgeborgte van de uitverkoop.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !