woensdag 28 juni 2023

Zee van Marmer – J. Ritzerfeld (boekbespreking door Björn Roose)

Zee van Marmer – J. Ritzerfeld (boekbespreking door Björn Roose)
J. Ritzerfeld… wéér een schrijver waar ik nog nooit van gehoord had. Ondanks het feit dat dit boekje, een negentig bladzijden dikke Zee van Marmer, al jaren in mijn boekenkast stond dan nog. U moet me zoveel onwetendheid maar niet al te kwalijk nemen; ik zal dat in ruil ook niet doen met de lezers die in hetzelfde geval verkeren als ik. J. Ritzerfeld, pseudoniem van Oscar Anthonius Gerardus Maria Timmers, geboren in 1931 en overleden in 2018 (beide in het Limburgse Heerlen) was, aldus Wikipedia, een Nederlands schrijver die debuteerde bij uitgeverij L.J.C. Boucher, als redacteur werkzaam was bij De Bezige Bij, vertaler van een reeks schrijvers die ik eerlijk gezegd ook van haar noch van pluimen ken, en getrouwd met een (stel je voor: mij ook al onbekende) dichteres Lizzy Sara May.

Timmers alias Ritzerfeld was dan ook niet zomaar een schrijver: hij was “letterkundige”, schreef “literair werk”, en werd in 1987 genomineerd voor de AKO-literatuurprijs (maar kreeg ‘m niet). Wellicht iets te hoog gegrepen dus, een werk van deze “letterkundige”, voor een eenvoudige jongen als ik, maar gezien dit boekje - ook nog eens verschenen onder het ‘imprintBBLiterair van de uitgeverij waar hij werkte, De Bezige Bij – dan toch in mijn kast zat, probeer ik er maar even een korte bespreking van te schrijven.

“Zee van Marmer is een driestemmige dodenzang – van een gelukkigstemmende schoonheid -, waarin het onmogelijke wordt aangevallen”. Ik zou zoiets nooit kunnen neerpennen (u kent me wel beter), maar ik neem het voor het gemak even over van de achterflap, net zoals de stelling dat Ritzerfeld “met Grensovergang Oestiloeg een novellencyclus [begon], die werd voortgezet in Italiaans Concert, en nu zijn voltooiing en hoogtepunt vindt in Zee van Marmer.” Wat mij betreft kennelijk “Voltooiing en hoogtepunt” van een hoop woordenkramerij. Wat hém betreft misschien het “Visioen van de artiest, de woordenkramer, sprinkhaan in de woestijn, uitdrager van de dood”. Met “hém” als, u mag dat zelf beslissen, Ritzerfeld zelf of zijn hoofdpersonage, “de held van het verhaal”: “Waarom? Omdat ik, leeftijd verloren, naam vergaan, eerloos, onzichtbaar in de duurloze natuur, het rad bestuur dat wentelt om zijn loze spil. Het rad ben (…) de stem van het verhaal ben”. Een stem die altijd maar verder lult: “Ik heb een eeuwigheid de tijd. Wees niet bang voor stilvallen, voor drie maten rust. Maat en ritme drijven de woorden voort, verder dan het dorp, woekerende wrat op de arm van de rivier.”

“Had ik voor één krijs van mezelf mijn stomheid willen opgeven?”, vraagt de verteller zich op een zeker moment af: wel, voor mij niet. Het zoú kunnen dat Zee van Marmer een postmodern meesterwerk is – ik ben niet zo postmodern aangelegd, maar auteurs die zichzelf regelmatig onderbreken schijnen van die stroming wel vaker afgezant te zijn -, maar noch de onderstaande filosofische beschouwing noch de (in deze boekbespreking) daarna volgende waren voor mij voldoende om dit boekje van een verhuis naar de zolder te redden, al is de eerste dan een kortstondige overweging waard en is de tweede een op zich interessante variant op de ziel die Edgar Hilsenrath zo aandachtig laat luisteren en kijken in Het sprookje van de laatste gedachte:

“Denk je in, verbeeld je: Als je ene oog in je andere oog kon kijken, zonder spiegel, en het andere tegelijkertijd in het ene, van twee kanten gelijktijdig een brug overschrijdend, dan zou je, door de absolute gelijkvormigheid, de absolute gelijktijdigheid, alle besef van tijd en vorm verliezen, dan vervallen minuut en plek en alle denken en verbeelden daarover, dan val je in je eigen stilstaande eeuwigheid. Dan is de betekenis van angst en verlangen, van stilstand en beweging vernietigd.”

En: “Niemand heeft mij, onnozele, ooit verteld dat de eeuwigheid bestaat uit de laatste flits in het oog, het gestolde beeld op het netvlies, in alle eeuwigheid gefixeerd. Toch heb ik, adem doorgesneden, iets meegesmokkeld het eeuwige in. Een miniscuul bewustzijn, niet groter dan een houtsplinter. O, veel te groot. Een speldepunt. Ontsnapt, drie woorden, die zich vermenigvuldigen, razendsnel, twee herinneringen, die zich stapelen, razend, als mens kruipend op mens, als lijk op lijk op lijk. Mooi is de eeuwigheid. Ik ben het zelf.”

Zei ik al dat ik dit hele boekje, deze hele Zee van Marmer, woordenkramerij vond (driestemmig of niet)? Dat de verteller voor mijn part zijn stomheid niet had moeten opgeven? Dat ik wellicht niet slim genoeg ben voor “literair”? Ja, hè? Wel, bij deze is dat herhaald en bevestigd.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !