“Een ijzingwekkend en visionair boek over de nabije toekomst.
Geschreven door een van de grootste auteurs van deze tijd.” Dat
citaat uit The Times siert de cover van de in 1997 bij
De Arbeiderspers verschenen vertaling Cocaïnenacht van
wat in de een jaar eerder verschenen Engelstalige versie nog een
meervoud was: Cocaine nights. Over die titel gaan we niet
moeilijk doen, die is rechtstreeks geleend uit een zin in het boek
(“Bibi moest boven onze hoofden wegzweven in haar amfetaminedromen,
en dan ‘s avonds van het strand terugkomen om ons allemaal de
cocaïnenacht in te leiden.”) en die zin zal in het origineel
misschien enigszins anders geluid hebben, maar over dat citaat uit
The Times valt wel iets te zeggen. Dat smaken verschillen,
bijvoorbeeld. En dat “deze tijd” een alleen in deze tijd
inhoudelijk waardevol begrip is. En dat er gewoon teveel auteurs
zijn (en toén ook waren) om van een van hen “een van de grootste”
te kunnen maken. Ik zou dat laatste dan ook nooit zeggen over James
Graham Ballard, beter bekend als J.G. Ballard, maar hij wás wel
degelijk een fantastische auteur. En Cocaïnenacht is een
ongelooflijk goed geschreven boek waarin die auteur je van begin tot
einde meetrekt in een wereld die ongetwijfeld niet de jouwe is. En
dat het jammer is dat Ballard in 2009, op zijn negenenzeventig,
overleden is, want dat hij anders, volgens mij (want, zoals gezegd,
smaken verschillen) wellicht nog stééds een van de grootste auteurs
van “deze tijd” zou zijn.
Dat is iets wat ik ongetwijfeld ook al heb laten doorschijnen in mijn
besprekingen van Het keizerrijk van de zon,
De Zachtheid van vrouwen,
De dag van de schepping,
en Super-Cannes,
en de enige moeilijkheidsgraad bij Ballard ligt dan ook in het feit
dat je niet het ene boek van zijn hand na het andere mag uitlezen als
je nog wat voor later wil bewaren. Er komen immers geen boeken meer
bij en tweedehands kom je ze niet al te vaak tegen (dat laatste
wellicht omdat ze te goed zijn om weg te doen). Ook de gelezen
exemplaren bijhouden om ze later nóg eens te lezen, is dus de
boodschap, want zelfs als je het verhaal kent, is alleen al zo’n
eerste paragraaf als deze te mooi om niet over te lezen: “Grenzen
oversteken is mijn beroep. Die strook niemandsland tussen de
controleposten lijkt altijd zo’n zone van belofte, rijk aan
mogelijkheden voor een nieuw leven, nieuwe geuren en nieuwe liefdes.
Tegelijkertijd roept het een reflex van ongerustheid op die ik nooit
heb kunnen onderdrukken. Als de douaneambtenaren in mijn koffers
snuffelen voel ik dat ze eigenlijk proberen mijn geest uit te pakken
om me te betrappen op het smokkelen van verboden dromen en
herinneringen. En zelfs dan is er het speciale plezier ontmaskerd te
worden, wat best eens de reden zou kunnen zijn dat ik beroepstoerist
ben geworden. Ik verdien mijn brood met het schrijven van
reisverhalen, maar ik erken dat dit weinig meer is dan een dekmantel.
Mijn werkelijke bagage zit zelden op slot, die koffers laten zich wat
graag openklikken.” Enige dankbaarheid is daar allicht ook
verschuldigd aan vertaler Guido Golüke, maar je voelt al meteen van
bij die eerste paragraaf dat Ballard aan iedere zin, aan ieder woord
zelfs, geschaafd heeft tot het helemaal goed zat en dat geldt vanaf
die eerste paragraaf tot en met de laatste, net geen driehonderd
bladzijden verder. Geschaafd aan het begin en nóg een keer geschaafd
aan het einde, ben ik geneigd te denken, want wie het boek gelezen
heeft en die eerste paragraaf overleest, weet dat die op meer
manieren waar is dan het hoofdpersonage, Charles Prentice, - een man
wiens jeugd vagelijk gebaseerd is op die van de auteur zelf, al is
dit in tegenstelling tot Het keizerrijk van de zon en De
zachtheid van vrouwen geen van de meer autobiografische romans
van Ballard -, zo op het eerste zicht meegeeft.
Ballard staat namelijk vooral bekend als auteur van dystopieën –
Chronopolis, De brandende aarde, Doodlopend strand,
De kristallen aarde, Super-Cannes, Wakend oog
zijn er daar slechts enige van – en ook Cocaïnenacht is er
zo een. Om u werkelijk álle genoegen te gunnen bij het ter hand
nemen van dit boek, iets wat ik u, ook als 1996 niet meer “deze
tijd” is, ten zeerste aanraad, al is het maar omdat de lijn die
Ballard trekt vanuit wat hij toén zag zonder twijfel nog aan het
lopen is en de ontwikkelingen in het verhaal dus nog werkelijkheid
kunnen zijn of worden (en daarmee dié tijd dan weer wel “deze”
kan zijn), probeer ik het verder wat weggeven van de inhoud betreft
op datgene te houden wat u ook op de achterflap zou lezen: “In
Cocaïnenacht wordt een ijzingwekkend beeld geschetst van de
zeer nabije toekomst. Een toekomst waarin steeds meer mensen steeds
meer vrije tijd krijgen en verworden tot professionele
vakantievierders. Ballard beschrijft met sardonisch genoegen een hele
Costa del Sol vol akelig stille badplaatsen, waar alleen het geluid
van de tennisbalmachine en de watersproeiers te horen is. De bewoners
hebben zich teruggetrokken in hun smetteloze appartementen en brengen
de dagen in halfcomateuze toestand door, nippend aan de sherry, de
afstandbediening in de knuist. De vleesgeworden verveling van ‘een
miljoen balkons op het zuiden’ [“De toekomst was hier aan land
gekomen, en had zich te ruste gelegd tussen de pijnbomen”, heet het
dan in het boek zelf, noot van mij]. Maar Estrella del Mar is anders,
verdacht anders [“(…) meer zoals Chelsea of Greenwich Village in
de jaren zestig”, aldus de penningmeester van de Club Nautico op
pagina 39, of “het gezegende provinciale Engeland van de mythische
jaren dertig”, aldus het hoofdpersonage op pagina 60, noot van
mij]. Daar wordt gefeest, daar worden talloze activiteiten
georganiseerd. Charles Prentice, journalist, wordt de wereld van
cocktails en zwembadparty’s ingezogen wanneer zijn broer Frank,
manager van een chique club in Estrella del Mar, wordt opgepakt voor
vijfvoudige moord. Al snel ontmoet Charles de charmante tenniscoach
Bobby Crawford. Deze blijkt de motor te zijn achter de bijna
hysterische feestvreugde. Hij heeft de manier gevonden om de
verveling te verdrijven.”
Aanleiding
genoeg om ook qua verhaal aan Cocaïnenacht te beginnen, zou
ik denken, maar wat begint als het onderzoek van een journalist die
er op uit is te bewijzen dat zijn broer onschuldig is (een mening die
iedereen, inclusief de politie, schijnt te delen, behalve zijn broer
zelf, al zijn de feiten volkomen tegen hem), eindigt – en dat
begint de lezer met iedere nieuwe bladzijde méér te beseffen – op
een andere manier. Kernwoord daarbij is dat “ingezogen” van de
flaptekst en “de charmante tenniscoach Bobby Crawford” is
eigenlijk slechts één van de figuren die daarvoor zorgt. In elk
hoofdstuk komen er weer andere opdagen waarvan je minstens het
vermoeden hebt dat het smeerlappen zijn, werkelijk niemand (b)lijkt
te vertrouwen, iedereen beliegt Charles Prentice (op zijn minst door
essentiële zaken te verzwijgen), inclusief zijn eigen broer, en
Bobby Crawford gaat op den duur nog enigszins sympathiek lijken
doordat hij dat in veel mindere mate doet dan de anderen. “Ik moest
deel gaan uitmaken van Estrella de Mar, in de bars en restaurants
gaan zitten, lid worden van de clubs en verenigingen, en ‘s avonds
voelen hoe de schaduw van het uitgebrande landhuis over mijn
schouders viel. Ik moest in Franks appartement gaan wonen, in zijn
bed slapen en in zijn badkamer douchen, binnensluipen in zijn dromen
die op de nachtlucht boven zijn kussen zweefden en daar trouw zijn
terugkomst afwachten”, blijkt een keuze te zijn die inderdaad
werkt, al werkt ze dan in een andere richting dan gewenst, en vraag
je je (bij herlezing) af of die keuze zelfs op dat moment nog een
eerlijke was, een – om zo te zeggen, want volkomen vrijheid bestaat
uiteraard niet, zelfs niet als Bobby Crawford zegt “We zijn mensen
aan het bevrijden, Charles, we geven ze hun ware persoonlijkheid
terug.” - vrije.
En terwijl je zelf het verhaal “ingezogen” wordt, terwijl Charles
Prentice de wereld van Bobby Crawford (“Dit is een sociale economie
gebaseerd op drugshandel, diefstal, pornografie en escortservices –
tot in alle geledingen een condominium van misdaad.”), de wereld
van de Club Nautico, de wereld van Estrella de Mar ingezogen wordt,
laat Ballard niet na om zijn wereld, die van de roman rond die
wereld, op te sieren met ongelooflijk mooie zinnen – nog mooier dan
de zo knap afgewerkte zinnen er rond – als deze: “De ooit
bescheiden woninkjes aan de met kinderhoofdjes geplaveide straat
waren smaakvol opgetut, met nieuwe gaten in de antieke muren voor
alarmsystemen en airconditioning.” Of: “De Costa del Sol is de
langste namiddag ter wereld, en ze hebben besloten hem weg te
slapen.” Of: “Soms is het nodig om te ver te gaan, louter en
alleen om op dezelfde plek te blijven.” Of… of… of…
Op alle mogelijke manieren een parel, dit Cocaïnenacht. Meer
moet daar eigenlijk niet over gezegd worden. En toch deed ik dat.
Omdat het zonde zou zijn als u deze parel, mocht u hem eens
tegenkomen, over het hoofd zou zien vanwege het stof dat zich er
mogelijk op verzameld heeft in de afgelopen (bijna) dertig jaar.
Björn Roose