vrijdag 29 augustus 2025

Katharen, feit en fictie – John van Schaik (boekbespreking door Björn Roose)

Katharen, feit en fictie – John van Schaik (boekbespreking door Björn Roose)
Er zijn onderwerpen waarvan ik weet dat ik er in mijn bibliotheek veel over staan heb. En er zijn onderwerpen waarvan ik weet dat er toch wel een paar boeken in mijn bibliotheek aan gewijd zijn. De katharen behoren tot die laatste categorie. Zelfs een snelle controle op basis van titels leert me dat ik een vijftal werken met de katharen als onderwerp in huis heb (die paar strips waarin ze in de titel opduiken niet meegerekend), maar daarvan had ik er tot nog toe geen een gelezen. En de vraag stelt zich of ik daar na het lezen van De katharen, feit en fictie van John van Schaik snel verandering in ga brengen. Van Schaik heeft, mijns inziens, in dit boek immers gedaan wat hij in de titel ervan belooft: fictie en vooral feit over de katharen samengebracht, en dat op nog geen tweehonderdveertig bladzijden.

Tweehonderdveertig bladzijden die beginnen met een Verantwoording waarvan de eerste paragraaf als volgt luidt: “Nog een boek over de katharen? Is alles over de katharen dan nog niet geschreven? Ja en nee! Vooral vanuit de (pseudo)esoterische hoek wordt veel over de katharen gepubliceerd, maar zelden kan dat de toets van de historische betrouwbaarheid doorstaan. Aan de andere kant van het religieuze spectrum, bij de theologie, is het echter opvallend stil. Zeker in Nederland [de auteur is, dat kon u al afleiden uit de kleine ‘v’ in “van Schaik”, Nederlander, noot van mij]. Bij mijn weten is er in de afgelopen jaren geen enkele theologische studie over de katharen verschenen. Afgezien dan van mijn eigen proefschrift. In 2004 promoveerde ik op een studie waarin ik de godsbeelden van de katharen vergeleken heb met het godsbeeld van de laatantieke manicheeërs.”

De rest van de Verantwoording bespaar ik u – al valt daar onder andere in te lezen dat een aantal Vlamingen van het studiecentrum Als Catars (waarvan de genoemde webstek intussen niet meer de hunne is) en Fransen van het Centre d’Études Cathares wel heel wat wetenschappelijk verantwoord werk omtrent het onderwerp leveren -, net zoals de Inleiding waarin van Schaik kort uiteenzet wat hij in het boek allemaal bespreekt, maar ik geef u wél mee dat de auteur zijn geschiedenis nog vóór de genoemde “laatantieke manicheeërs” begint, zijnde met De rusticus Leutard en ze ook niet beëindigt met de katharen. Dit omdat hij duidelijk wil maken wie en wat de katharen precies waren (ça rime, donc c’est vrai), niet alleen wat hun plaats in de tijd betreft, maar ook hun plaats in theologie en esoterie, een taak waarvan hij zich ook in de hoofdstukken over De kathaarse bronnen, De leer (dualisme, docetisme, door sommigen veronderstelde reïncarnatie), en De praktijk (inwijding, leven en werken) uitstekend kwijt, om het nog maar niet uitgebreid te hebben over de hoofdstukken waarin hij ze tegenover paulicianen, bogomielen en manicheeërs zet, dat waarin hij ingaat op het vermeende verband tussen de katharen enerzijds en de Graal ‘en’ de Tempeliers anderzijds, en ten slotte hetgene waarin hij het uitgebreid heeft over de vraag of de katharen de esoterische christenen waren waarvan een aantal van hun moderne ‘volgelingen’ zeggen dat ze het waren.

Geen angst, ik ga daar in deze bespreking allemaal niet tot in detail op ingaan – met wat sjans kan u dit in 2007 in samenwerking tussen Uitgeverij Ten Have en Davidsfonds gepubliceerde boek nog ergens op de kop tikken -, maar op dit stukje van de Verantwoording doe ik dat wel: “Er wordt gebruikgemaakt van theologische begrippen. Soms is dat misschien wat moeilijk. Daarom is er achter in het boek een begrippenlijst opgenomen.” Iets waarvoor ik (bad pun intended) begrip heb, maar dat niet de meest elegante oplossing was. Ja, je kan “adoptionisme”, “elevatio”, “lekeninvestituur” of “presentia realis” gaan opzoeken achteraan in het boek als je de begrippen tegenkomt bij het lezen, maar het ware beter de begrippen kort uiteen te zetten als ze gebruikt worden en er dan eventueel uitgebreider op in te gaan in de Verklarende woordenlijst. Iets wat de auteur, eerlijk is eerlijk, wat het eerste betreft, ook vaak gedaan heeft.

Soit, u merkt al aan dit soort dingen – en dan heb ik het nog niet eens gehad over het feit dat er ook nog acht bladzijden Noten zijn, evenveel bladzijden met verwijzingen naar Secundaire literatuur (“voor zover niet genoemd in de noten”), en drie waarin een Register is opgenomen – dat het hier niet over een roman gaat, maar over een gedegen wetenschappelijk werk (behalve misschien in die paar zinnen waarin hij Otto Rahn wegzet als “een verdacht heerschap. Hij inspireert het Thulegenootschap, de pseudo-esoterische afdeling van de SS. Wegens drankproblemen wordt hij uit de SS gezet. Hij sterft in 1939 onder vreemde omstandigheden op een Oostenrijkse berg.”) en u zal die indruk tijdens het lezen zeker niet kwijt raken. Ook niet in het hoofdstuk waarin de auteur – onvermijdelijk – De inquisitie op de rooster legt, iets wat hij al evenmin onwetenschappelijk doet. Good guys worden de inquisiteurs niet meteen, maar alleen al het schetsen van de evolutie die tot het ontstaan van de inquisitie leidde, maakt duidelijk dat ze minstens vanuit theologisch oogpunt (en dat is het oogpunt van waaruit de inquisitie gesticht werd) ook niet onverdeeld en van meet af aan tot de bad guys kunnen gerekend worden. In tijden waarin alle godsdienstigheid, toch minstens in het ‘vrije Westen’, argwanend bekeken wordt, en het idee dat je iemand van een religieuze dwaalweg af kunt brengen door hem te bepraten en desnoods een beetje te martelen als absurd beschouwd wordt (wat dan weer niét zo is als het over, pakweg, de visie op ‘vaccins’ of immigratie gaat), lijkt dat een beetje bizar, maar dat iets bizar is, maakt het nog niet onwetenschappelijk.

En zelfs als ons iets nu bizar lijkt, is het dat mogelijk niet altijd geweest. Om maar één voorbeeld te geven: wie nu een kruis kapot slaat, doet dat allicht (met een, laat ons zeggen, waarschijnlijkheid, van 99,99 procent) omdat hij iets tegen het christendom heeft (en kennelijk geen manier vindt om dat anders te uiten), maar dat is niet altijd zo geweest. Mogelijk was het zelfs een teken dat iemand vóór het christendom was: “We horen in de Middeleeuwen vaker over het kapotslaan van kruisen. Ook Adamar vertelt daarover: negabant baptismum et crucem. Dat is: zij ontkenden de doop en het kruis. Er staat crux, dat is kruis, er staat niet kruisiging of kruisdood. Veel later dan Leutard en Adamar trekt ene Petrus van Bruis predikend door Frankrijk. Hij wordt door moderne onderzoekers niet van manicheïsme verdacht. Hij wordt gezien als een oprecht vertegenwoordiger van de hervormingsbeweging. Toch slaat ook hij een kruis kapot. Waarom? Omdat hij tegen de verering van het kruis is. Dat kan bij Leutard ook het geval zijn. We merken [namelijk, zou ik zeggen, noot van mij] op dat het kruis als beeld voor de lijdende Jezus pas als object van verering in zwang raakt rond het jaar 1000. De eerste beeltenis van de lijdende Jezus aan het kruis is gemaakt voor aartsbisschop Gero van Keulen (969-976). Daar is kennelijk niet iedereen gelukkig mee.”

Bij dat ene citaat laat ik het ook. Beter thuis in pakweg De gregoriaanse kerkhervorming, De investituurstrijd, of de Ontwikkeling van de zeven sacramenten en de theologie dan de auteur ben ik sowieso niet en het heeft weinig zin om hem hier te herhalen, terwijl ik ook niet kan zeggen dat zijn schrijfstijl er een is die mijn bewondering afdwingt. Maar het heeft me toch wel met verwondering geslagen dat ik (toevallig?) op de gedachte gekomen ben dit boek kort voor mijn zomerverlof uit de kast te halen. Een zomerverlof dat me, en dat was al aan het begin van dit jaar gepland, voor een tussenstop bij Troyes zou brengen, de stad in de Champagnestreek waar de latere mythes rond de katharen, de Graal, en de Tempeliers min of meer aan mekaar gesmeed raakten. Een stad waarvan ik het bestaan alleen uit de naam van Chrétien de Troyes kende, in dit boek opduikend in het hoofdstuk over De graalliteratuur, een genre dat hij geschapen heeft, maar dan niet in Troyes, doch in de Sint-Pietersabdij in Gent. Alleen al omdat ik dát tijdens de lezing van dit boek te weten gekomen ben (van Schaik vermeldt overigens alleen dat de Troyes schreef in opdracht van de graaf van Vlaanderen), vond ik dit boek de moeite waard. Maar voor wie alles wat de moeite waard is om weten omtrent de katharen wil lezen, zou ik het eveneens ten zeerste aanraden.

Daar doen vervelende schrijffouten – vervelend omdat ze niet verbeterd zijn door de eindredactie – niks aan af. U weet allicht dat de streek “Damatiae” in werkelijkheid Dalmatiae moet wezen (waar de gevlekte honden vandaan komen, inderdaad). En dat er tijdens de Eerste, Tweede en Derde Albigenzische Kruistocht – de door de katholieke kerk geopende jacht op de katharen - duchtig gekuist werd in Zuid-Frankrijk zal u ook wel weten, zonder dat u daarom gaat denken dat de in de inleiding tot hoofdstuk IV genoemde “kuistocht tegen de katharen” iets anders dan een kruistocht was. En dat een “pediking” niks met een pedigree te maken heeft maar alles met een prediking spreekt ook voor zich.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !