dinsdag 18 februari 2025

De Man achter Zijn Masker – Armand Boni (boekbespreking door Björn Roose)

De Man achter Zijn Masker – Armand Boni (boekbespreking door Björn Roose)

Ik heb al wel vaker boeken besproken van Armand Boni. Troubadour en profeet – Francesco van Assisi en François Villon, De Feniks en zijn as, om ze met naam te noemen. In De Man achter Zijn Masker heeft het hoofdpersonage géén voornaam die met ‘Fr’ begint, al komt ‘Franse koning’ wat dat betreft toch dichtbij, maar ik heb het desalniettemin uit mijn kasten genomen met het idee dat het dezelfde weg op zou gaan als de twee eerder genoemde boeken: richting zolder.

De stijl van Boni én de inhoud van beide voorgaande titels vond ik namelijk maar niks, dus was ik van De Man achter Zijn Masker hetzelfde verwachtend. Een beetje ten onrechte: de stijl was niet zo ergerlijk als in het tien jaar eerder verschenen François Villon en de inhoud niet zo allergieverwekkend als die van het acht jaar eerder gepubliceerde Troubadour en profeet. Nog steeds ergerlijk en allergieverwekkend genoeg om het boek alsnog naar de (ooit te ondernemen) uitverkoop te zenden, maar toch niet zo zwaar over de rand dat ik het aan iedere lezer zou afraden.

Wat nog steeds een stuk kritischer is dan wat Robin Hannelore, u bekend van onder meer De diamantslijper en de hop, over dit genre en deze auteur – in de toen nog steeds vaak gebruikte ‘progressieve’ spelling - neerpent op de achterflap van dit in 1980 bij De Roerdomp uitgegeven boek (ik durf aannemen dat het later niet meer héruitgegeven is): “Slechts zelden worden in ons taalgebied nog historische romans gepubliceerd. Dat onze uitgevers skeptisch tegenover dit genre zouden staan, is een dom verzinsel. En dat er geen geïnteresseerd lezerspubliek meer zou voor te vinden zijn, is een plompe verdraaiing van de waarheid. De oorzaken van het bedroevende verschijnsel dienen elders gezocht, en dan wel in de eerste plaats bij onze auteurs die zich zo vaak potsierlijk gloriërend vergapen aan modieuze ‘internationaliteiten’, en in de tweede plaats bij onze kritici die een werk met historische inslag meestal als een véél te magere kluif voor hun ‘essayistische’ ambities beschouwen. Een derde oorzaak is dan beslist te onderkennen in de mentaliteit van deze tijd die immers zweert bij oppervlakkigheid én specializatie. In zo’n tijd wekt een fenomeen als de eenenzeventigjarige priester Armand Boni een vreemde en verwarrende indruk. Zijn ontzagwekkend oeuvre is zowat een ballade van de Westeuropese beschavingsgeschiedenis. Armand, gedreven door een onblusbare obsessie en een onvoorstelbare werkkracht, heeft zich gedurende meer dan een halve eeuw verdiept in de getuigenissen over de grote uitschieters van onze kultuurgeschiedenis; hij is als het ware telkens in hun huid gekropen om met hun ogen hun tijd én de drijfveren van hun doen en laten te doorgronden; hij is tegelijkertijd biograaf en hagiograaf en historicus en avonturier én kreatief kunstenaar geweest; hij is samen met zijn hoofdpersonages nu eens getormenteerd, dan weer ludiek, of gespleten, of angeliek, of demonisch, of gewoon… humaan geweest.”

Boni, van wie Hannelore overigens ook nog zegt dat het een vriend is, wat dat “Armand” wel kan verklaren, is kortweg een soort heilige (verder dan priester-redemptorist heeft hij het in werkelijkheid nooit gebracht) en het ligt aan anderen als ze geen waardering voor zijn werk kunnen opbrengen. Shots fired en taken, zou ik zeggen, maar de werkelijkheid is iéts genuanceerder. Ik behoor namelijk niét tot de mensen die een hekel hebben aan historische romans. In tegendeel, er is een tijd geweest – mijn tienerjaren - waarin ik die graag las, zoals ik nu nog graag wat dan heet ‘populariserende’ geschiedenisboeken lees. Maar het is een kunst om die genres toch ook een beetje uit elkaar te houden (niemand wil in een historische roman het naaldje en het draadje lezen) en je niet zodanig, laat ons het dan maar zo noemen, in te leven, dat je even onbegrijpelijk, langdradig, vervelend, wat dan ook, als je personages wordt. Een kunst die Boni kennelijk nooit echt beheerst heeft. Onbekende man komt in de gevangenis terecht, wordt daar ook onbekend gehouden, en sterft er na een aantal decennia zonder dat daar verandering in is gekomen: als je weet dat de werkelijkheid achter De Man achter Zijn Masker ongeveer zo samen te vatten valt, dan weet je ook dat honderdzeventig bladzijden daarover – in tegenstelling tot wat doorgaans het geval is met historische romans – wel verschrikkelijk lang is.

Dat Boni deze keer de zaak heeft aangepakt vanuit twee standpunten, dat van de gevangene en de bewaker, heeft het lezen draaglijker gemaakt, maar uiteindelijk is de historische stoffering van de roman wel zeer beperkt. Die valt immers alleen maar af te leiden uit de correspondentie die zijn bewaker heeft gevoerd met zijn Parijse meerderen en beperkt zich tot: 1) de aflevering op last van toenmalig minister Louvois van een gemaskerde gevangene bij de gevangenis van Pinerolo (ofte Pignerol, toen nog deel van Frankrijk) in 1669 en het daarmee toevertrouwen van deze gevangene, aangeduid als Eustache Dauger, gearresteerd in Duinkerken, aan de zorgen van de “gouverneur” van de gevangenis, Bénigne Dauvergne de Saint-Mars; 2) het totaal afzonderen van deze gevangene, de opdracht hem niet te laten spreken over andere dan alledaagse zaken; en 3) het rechtstreeks onder de hoede van genaamde “gouverneur” stellen van het bezorgen van voedsel en andere levensnoodzakelijkheden aan de gevangene. Aan de afzondering, dat weten we ook, werd niet altijd strikt de hand gehouden – de gevangene mocht een tijdje als bediende optreden van de eveneens gevangen voormalige minister van financiën Nicolas Fouquet -; en de gevangene verhuisde mét “gouverneur” de Saint-Mars van Pinerolo na een aantal jaren naar het fort van Exilles (inmiddels ook Italiaans grondgebied), vervolgens het eiland Sainte-Marguerite (voor de kust van Cannes), en ten slotte de Bastille (Parijs). Maar of het ook die gevangene was die op 19 november 1703 stierf en onder de naam Marchioly begraven werd, is geen vaststaand feit, en zelfs met betrekking tot het masker waarvan sprake in de titel zijn er twijfels: wellicht droeg hij dat masker alleen als hij van gevangenis naar gevangenis werd verhuisd of als er gasten in de gevangenis waren, maar ‘de legende’ maakte daarvan dat hij het masker voortdurend droeg.

‘De legende’ zijnde het verhaal dat uit die weinige historische feiten werd gesponnen door diverse auteurs en wel voornamelijk met betrekking tot, uiteraard, de identiteit van de gemaskerde. Was hij Richard Cromwell, François de Vendôme, iemand die betrokken was in het Fenwick-complot tegen Willem III van Oranje, Ercole Antonio Mattioli, een crossover tussen die Mattioli en een gevangengenomen bediende die echt Eustache Dauger heette, de Armeense patriarch Avedick, Molière, de hertog van Monmouth (een buitenechtelijke zoon van Charles II), James de la Cloche (een andere buitenechtelijke zoon van Charles II), of een van de voorvaders van… Napoleon Bonaparte? We zullen het wellicht nooit weten, maar die laatste theorie, in 1801 verspreid door aanhangers van de toen nog ‘eerste consul’, heeft in ieder geval het voordeel dat ze voortborduurde op een eerdere theorie: dat de man die op last van Lodewijk XIV werd vastgezet de échte Lodewijk XIV was. Een theorie die in het leven geroepen werd door Voltaire, die beweerde dat de gemaskerde een zoon was van kardinaal Mazarin en Anna van Oostenrijk en daarmee een buitenechtelijke oudere halfbroer van de latere Lodewijk XIV. Een theorie die op haar beurt nog wat geromantiseerd werd door Alexandre Dumas, van wie ik eerder De drie musketiers besprak, die van de gemaskerde in zijn boek Vicomte de Bragelonne de eerstgeboren tweelingsbroer van Lodewijk XIV maakte, een versie waardoor de gemaskerde legaal de werkelijke Lodewijk XIV zou zijn geweest en die zo’n beetje de inspiratie zorgde voor alles wat daarna nog aan fictie over het onderwerp verscheen, inclusief voorliggend De Man achter Zijn Masker.

Hoe veel of hoe weinig Boni afgeweken is van de versie van Dumas kan ik niet zeggen (ik heb Vicomte de Bragelonne niet gelezen), maar het ideetje van het ijzeren masker, opgeworpen door Voltaire, dat Dauger voortdurend zou gedragen hebben, heeft Boni niet overgenomen: een voortdurend op- en afzetten van een stoffen (“zwartveloeren”) masker was zijn alternatief. Een alternatief dat zo onwaarschijnlijk lijkt dat je als lezer blij bent dat hij geen moeite heeft gedaan om de verwijzingen naar de musketiers, via d’Artagnan en de eerder genoemde Fouquet (die vier jaar onder bewaking van d’Artagnan stond) met het verhaal rond de gemaskerde verbonden, te gaan aanpassen. Alhoewel… “Met d’Artagnan begonnen de dingen avontuurlijk. Nachtelijke ritten, geheime opdrachten, spek voor mijn bek, nooit ter plaatse rust. Soms wel een verzetje, een lokvogel in het hooi, frondeurs onder frondeurs, maar steeds koningsgetrouw”. Koningsgetrouw verzet tegen de eerste minister van de koning dus. En hoe dan ook in het kader van dit verhaal een detail (al strooit Boni veelvuldig met de term “fronde”), net zoals Vlaanderen en de Nederlanden in het algemeen dat voor de gevangene moeten geweest zijn, terwijl Boni toch een aantal keren de behoefte voelt het daarover te hebben. Omdat de zonen van Saint-Mars er gestorven zijn (al dan niet in werkelijkheid) of om wat voor andere reden dan ook, bijvoorbeeld – ik bedenk maar wat – zijn Vlaamse publiek toch een beetje de indruk geven dat het geen geschiedenis leest waarmee het geen enkel uitstaans heeft. Iets waarover Boni zich dan weer totaal geen zorgen lijkt te maken als hij in zijn ‘historische roman’ bladzijden lang ingaat op geschriften die de gevangene zou geschreven hebben “om de nagedachtenis van meester Nicolas Fouquet wakker te houden”, geschriften “over de drie geestelijke stromingen, die het thuisfront Frankrijk verscheurden, toen onze legers, sic Saint-Mars, de roem van Louis le Grand in het buitenland uitbazuinden”. Ik bespaar u de details, maar gun u toch één paragraaf: “De eerste geestelijke stroming die heel waarschijnlijk in de geschiedenis van de Frans-gallicaanse kerk zal geblokletterd staan als een ‘petit histoire’ van het jansenisme binnen de grenzen van het chauvinistische kerkelijke leven, heropleving of decadentie, kreeg als schouwtoneel de monialenwereld van het Parijse Port-Royalklooster en het Port-Royal des Champs tussen Versailles en Chevreuse. De acteurs waren de drie grote Arnauld’s, Blaise Pascal, de jezuïeten, Bossuet en andere markante figuren als mère Angélique.”

Eat that, lezer van ‘historische romans’, en plaats het naast de ongetwijfeld weinig historische gedachten van de gemaskerde over zijn bewaker: “Ook zijn leven was een bundel stripverhalen waard.” Voor wie niet vies is van een té geschiedkundige maar ongeschiedkundige aanpak dus, dit boek. Voor wie zijn romans graag doorspekt ziet met verhandelingen en niet vies is van een anachronisme. Voor wie niet verweten wil worden dat hij de ‘historische roman’ uitspuwt omdat die niet past in zijn “‘essayistische’ ambities”.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !