Ik heb al wel vaker boeken besproken van Armand Boni. Troubadour en profeet – Francesco van Assisi
en François Villon, De Feniks en zijn as,
om ze met naam te noemen. In De Man achter Zijn Masker heeft
het hoofdpersonage géén voornaam die met ‘Fr’ begint, al komt
‘Franse koning’ wat dat betreft toch dichtbij, maar ik heb het
desalniettemin uit mijn kasten genomen met het idee dat het dezelfde
weg op zou gaan als de twee eerder genoemde boeken: richting zolder.
De stijl van Boni én de inhoud van beide voorgaande titels vond ik
namelijk maar niks, dus was ik van De Man achter Zijn Masker
hetzelfde verwachtend. Een beetje ten onrechte: de stijl was niet zo
ergerlijk als in het tien jaar eerder verschenen François Villon
en de inhoud niet zo allergieverwekkend als die van het acht jaar
eerder gepubliceerde Troubadour en profeet. Nog steeds
ergerlijk en allergieverwekkend genoeg om het boek alsnog naar de
(ooit te ondernemen) uitverkoop te zenden, maar toch niet zo zwaar
over de rand dat ik het aan iedere lezer zou afraden.
Wat nog steeds een stuk kritischer is dan wat Robin Hannelore, u
bekend van onder meer De diamantslijper en de hop,
over dit genre en deze auteur – in de toen nog steeds vaak
gebruikte ‘progressieve’ spelling - neerpent op de achterflap van
dit in 1980 bij De Roerdomp uitgegeven boek (ik durf aannemen
dat het later niet meer héruitgegeven is): “Slechts zelden worden
in ons taalgebied nog historische romans gepubliceerd. Dat onze
uitgevers skeptisch tegenover dit genre zouden staan, is een dom
verzinsel. En dat er geen geïnteresseerd lezerspubliek meer zou voor
te vinden zijn, is een plompe verdraaiing van de waarheid. De
oorzaken van het bedroevende verschijnsel dienen elders gezocht, en
dan wel in de eerste plaats bij onze auteurs die zich zo vaak
potsierlijk gloriërend vergapen aan modieuze ‘internationaliteiten’,
en in de tweede plaats bij onze kritici die een werk met historische
inslag meestal als een véél te magere kluif voor hun
‘essayistische’ ambities beschouwen. Een derde oorzaak is dan
beslist te onderkennen in de mentaliteit van deze tijd die immers
zweert bij oppervlakkigheid én specializatie. In zo’n tijd wekt
een fenomeen als de eenenzeventigjarige priester Armand Boni een
vreemde en verwarrende indruk. Zijn ontzagwekkend oeuvre is zowat een
ballade van de Westeuropese beschavingsgeschiedenis. Armand, gedreven
door een onblusbare obsessie en een onvoorstelbare werkkracht, heeft
zich gedurende meer dan een halve eeuw verdiept in de getuigenissen
over de grote uitschieters van onze kultuurgeschiedenis; hij is als
het ware telkens in hun huid gekropen om met hun ogen hun tijd én de
drijfveren van hun doen en laten te doorgronden; hij is
tegelijkertijd biograaf en hagiograaf en historicus en avonturier én
kreatief kunstenaar geweest; hij is samen met zijn hoofdpersonages nu
eens getormenteerd, dan weer ludiek, of gespleten, of angeliek, of
demonisch, of gewoon… humaan geweest.”
Boni, van wie Hannelore overigens ook nog zegt dat het een vriend is,
wat dat “Armand” wel kan verklaren, is kortweg een soort heilige
(verder dan priester-redemptorist heeft hij het in werkelijkheid
nooit gebracht) en het ligt aan anderen als ze geen waardering voor
zijn werk kunnen opbrengen. Shots fired en taken, zou
ik zeggen, maar de werkelijkheid is iéts genuanceerder. Ik behoor
namelijk niét tot de mensen die een hekel hebben aan historische
romans. In tegendeel, er is een tijd geweest – mijn tienerjaren -
waarin ik die graag las, zoals ik nu nog graag wat dan heet
‘populariserende’ geschiedenisboeken lees. Maar het is een kunst
om die genres toch ook een beetje uit elkaar te houden (niemand wil
in een historische roman het naaldje en het draadje lezen) en je niet
zodanig, laat ons het dan maar zo noemen, in te leven, dat je even
onbegrijpelijk, langdradig, vervelend, wat dan ook, als je personages
wordt. Een kunst die Boni kennelijk nooit echt beheerst heeft.
Onbekende man komt in de gevangenis terecht, wordt daar ook onbekend
gehouden, en sterft er na een aantal decennia zonder dat daar
verandering in is gekomen: als je weet dat de werkelijkheid achter De
Man achter Zijn Masker ongeveer zo samen te vatten valt, dan weet
je ook dat honderdzeventig bladzijden daarover – in tegenstelling
tot wat doorgaans het geval is met historische romans – wel
verschrikkelijk lang is.
Dat Boni deze keer de zaak heeft aangepakt vanuit twee standpunten,
dat van de gevangene en de bewaker, heeft het lezen draaglijker
gemaakt, maar uiteindelijk is de historische stoffering van de roman
wel zeer beperkt. Die valt immers alleen maar af te leiden uit de
correspondentie die zijn bewaker heeft gevoerd met zijn Parijse
meerderen en beperkt zich tot: 1) de aflevering op last van toenmalig
minister Louvois van een gemaskerde gevangene bij de gevangenis van
Pinerolo (ofte Pignerol, toen nog deel van Frankrijk) in 1669 en het
daarmee toevertrouwen van deze gevangene, aangeduid als Eustache
Dauger, gearresteerd in Duinkerken, aan de zorgen van de “gouverneur”
van de gevangenis, Bénigne Dauvergne de Saint-Mars; 2) het totaal
afzonderen van deze gevangene, de opdracht hem niet te laten spreken
over andere dan alledaagse zaken; en 3) het rechtstreeks onder de
hoede van genaamde “gouverneur” stellen van het bezorgen van
voedsel en andere levensnoodzakelijkheden aan de gevangene. Aan de
afzondering, dat weten we ook, werd niet altijd strikt de hand
gehouden – de gevangene mocht een tijdje als bediende optreden van
de eveneens gevangen voormalige minister van financiën Nicolas
Fouquet -; en de gevangene verhuisde mét “gouverneur” de
Saint-Mars van Pinerolo na een aantal jaren naar het fort van Exilles
(inmiddels ook Italiaans grondgebied), vervolgens het eiland
Sainte-Marguerite (voor de kust van Cannes), en ten slotte de
Bastille (Parijs). Maar of het ook die gevangene was die op 19
november 1703 stierf en onder de naam Marchioly begraven werd, is
geen vaststaand feit, en zelfs met betrekking tot het masker waarvan
sprake in de titel zijn er twijfels: wellicht droeg hij dat masker
alleen als hij van gevangenis naar gevangenis werd verhuisd of als er
gasten in de gevangenis waren, maar ‘de legende’ maakte daarvan
dat hij het masker voortdurend droeg.
‘De legende’ zijnde het verhaal dat uit die weinige historische
feiten werd gesponnen door diverse auteurs en wel voornamelijk met
betrekking tot, uiteraard, de identiteit van de gemaskerde. Was hij
Richard Cromwell, François de Vendôme, iemand die betrokken was in
het Fenwick-complot tegen Willem III van Oranje, Ercole Antonio
Mattioli, een crossover tussen die Mattioli en een
gevangengenomen bediende die echt Eustache Dauger heette, de Armeense
patriarch Avedick, Molière, de hertog van Monmouth (een
buitenechtelijke zoon van Charles II), James de la Cloche (een andere
buitenechtelijke zoon van Charles II), of een van de voorvaders van…
Napoleon Bonaparte? We zullen het wellicht nooit weten, maar die
laatste theorie, in 1801 verspreid door aanhangers van de toen nog
‘eerste consul’, heeft in ieder geval het voordeel dat ze
voortborduurde op een eerdere theorie: dat de man die op last van
Lodewijk XIV werd vastgezet de échte Lodewijk XIV was. Een theorie
die in het leven geroepen werd door Voltaire, die beweerde dat de
gemaskerde een zoon was van kardinaal Mazarin en Anna van Oostenrijk
en daarmee een buitenechtelijke oudere halfbroer van de latere
Lodewijk XIV. Een theorie die op haar beurt nog wat geromantiseerd
werd door Alexandre Dumas, van wie ik eerder De drie musketiers
besprak, die van de gemaskerde in zijn boek Vicomte de Bragelonne
de eerstgeboren tweelingsbroer van Lodewijk XIV maakte, een versie
waardoor de gemaskerde legaal de werkelijke Lodewijk XIV zou zijn
geweest en die zo’n beetje de inspiratie zorgde voor alles wat
daarna nog aan fictie over het onderwerp verscheen, inclusief
voorliggend De Man achter Zijn Masker.
Hoe veel of hoe weinig Boni afgeweken is van de versie van Dumas kan
ik niet zeggen (ik heb Vicomte de Bragelonne niet gelezen),
maar het ideetje van het ijzeren masker, opgeworpen door Voltaire,
dat Dauger voortdurend zou gedragen hebben, heeft Boni niet
overgenomen: een voortdurend op- en afzetten van een stoffen
(“zwartveloeren”) masker was zijn alternatief. Een alternatief
dat zo onwaarschijnlijk lijkt dat je als lezer blij bent dat hij geen
moeite heeft gedaan om de verwijzingen naar de musketiers, via
d’Artagnan en de eerder genoemde Fouquet (die vier jaar onder
bewaking van d’Artagnan stond) met het verhaal rond de gemaskerde
verbonden, te gaan aanpassen. Alhoewel… “Met d’Artagnan
begonnen de dingen avontuurlijk. Nachtelijke ritten, geheime
opdrachten, spek voor mijn bek, nooit ter plaatse rust. Soms wel een
verzetje, een lokvogel in het hooi, frondeurs onder frondeurs, maar
steeds koningsgetrouw”. Koningsgetrouw verzet tegen de eerste
minister van de koning dus. En hoe dan ook in het kader van dit
verhaal een detail (al strooit Boni veelvuldig met de term “fronde”),
net zoals Vlaanderen en de Nederlanden in het algemeen dat voor de
gevangene moeten geweest zijn, terwijl Boni toch een aantal keren de
behoefte voelt het daarover te hebben. Omdat de zonen van Saint-Mars
er gestorven zijn (al dan niet in werkelijkheid) of om wat voor
andere reden dan ook, bijvoorbeeld – ik bedenk maar wat – zijn
Vlaamse publiek toch een beetje de indruk geven dat het geen
geschiedenis leest waarmee het geen enkel uitstaans heeft. Iets
waarover Boni zich dan weer totaal geen zorgen lijkt te maken als hij
in zijn ‘historische roman’ bladzijden lang ingaat op geschriften
die de gevangene zou geschreven hebben “om de nagedachtenis van
meester Nicolas Fouquet wakker te houden”, geschriften “over de
drie geestelijke stromingen, die het thuisfront Frankrijk
verscheurden, toen onze legers, sic Saint-Mars, de roem van Louis le
Grand in het buitenland uitbazuinden”. Ik bespaar u de details,
maar gun u toch één paragraaf: “De eerste geestelijke stroming
die heel waarschijnlijk in de geschiedenis van de Frans-gallicaanse
kerk zal geblokletterd staan als een ‘petit histoire’ van het
jansenisme binnen de grenzen van het chauvinistische kerkelijke
leven, heropleving of decadentie, kreeg als schouwtoneel de
monialenwereld van het Parijse Port-Royalklooster en het Port-Royal
des Champs tussen Versailles en Chevreuse. De acteurs waren de drie
grote Arnauld’s, Blaise Pascal, de jezuïeten, Bossuet en andere
markante figuren als mère Angélique.”
Eat that, lezer van ‘historische romans’, en plaats het
naast de ongetwijfeld weinig historische gedachten van de gemaskerde
over zijn bewaker: “Ook zijn leven was een bundel stripverhalen
waard.” Voor wie niet vies is van een té geschiedkundige maar
ongeschiedkundige aanpak dus, dit boek. Voor wie zijn romans graag
doorspekt ziet met verhandelingen en niet vies is van een
anachronisme. Voor wie niet verweten wil worden dat hij de
‘historische roman’ uitspuwt omdat die niet past in zijn
“‘essayistische’ ambities”.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !