vrijdag 28 februari 2025

De laatste koning van Schotland – Giles Foden (boekbespreking door Björn Roose)

De laatste koning van Schotland – Giles Foden (boekbespreking door Björn Roose)

“De Schotse Nicholas Garrigan werkt als tropenarts in de binnenlanden van Oeganda. Op een dag wordt zijn hulp ingeroepen als dictator Idi Amin bij een werkbezoek een ongelukje heeft gehad. De onschuldige kwetsuur is snel verholpen, maar enkele maanden later ontvangt Garrigan een officieel schrijven: hij is aangesteld als lijfarts van Zijne Excellentie. De laatste koning van Schotland is Garrigans getuigenis van de gruwelijke bloei en dramatische ondergang van Amins schrikbewind – en van zijn redenen om ondanks alles in dienst van Zijne Excellentie te blijven: de angst, de fascinatie, en de perverse genegenheid die hemzelf nog het meest bevreemdt. Waarom werd juist hij Amins geneesheer en voetveeg, vertrouweling en slaaf? Waarom bleef hij zijn artseneed trouw terwijl hij als geen ander de kans had om het monster te doden? Met De laatste koning van Schotland – een van de vele eretitels die Idi Amin zichzelf gaf – schreef Giles Foden een adembenemend romandebuut op basis van historische feiten.”

Met dat uitgebreid citaat uit de achterflap van het daarin genoemde boek, in Nederlandse vertaling verschenen bij Uitgeverij Bert Bakker in 1998, begin ik graag deze bespreking. En na dat begin laat ik graag volgen dat de adder, een hele dikke, in de laatste zin zit. Meer nog, in de laatste vijf woorden: “op basis van historische feiten”. Een hele dikke adder omdat het boek zodanig is geschreven dat je werkelijk de indruk krijgt een ooggetuigenverslag te lezen, niet alleen van de jaren van genoemde Nicholas Garrigan als “slaaf” van Amin, maar ook van de prelude op en het naspel bij die jaren, een prelude en een naspel die minstens zo belangrijk zijn. Een hele dikke adder vooral omdat dat helemaal niet waar is. Dat “romandebuut” staat daar niet voor niks, net zomin als het woord “roman” op de voorflap, of iets verder op de achterflap.

Wat niet belet dat een mens die de achterflap niet (of maar half) heeft gelezen dan ‘denkt’ dat die “historische feiten” toch wel de in het, op een zekere plaats zelfs ‘letterlijk’ aangehaalde, dagboek van Garrigan opgenomen zaken zullen zijn. Quod non. Als er al ooit een Nicholas Garrigan is geweest, dan was hij nooit lijfarts van Idi Amin Dada. Hij was nooit arts in een ziekenhuis in Mbarara. Hij was nooit op weg naar de grens met Rwanda en Congo, op de vlucht uit hoofdstad Kampala. Hij kwam nooit bij een nog in het woud levende stam terecht. Hij ontmoette nooit een kindsoldaat. Hij trok nooit, ook niet enigszins onvrijwillig, met het Tanzaniaanse leger op tégen de Oegandese dictator. Hij moest de pers nooit, onder begeleiding van een crisiscommunicator, te woord staan over wat hij uitgevreten had daar in een wel heel duister Afrika. Giles Foden was dus geen soort ghost writer, maar de echte schrijver van dit verhaal en deed voor dat verhaal beroep op z’n eigen twintig jaar ervaring (zeg maar leven) in Afrika, vraaggesprekken met mensen die Amins opgang en ondergang waarnamen of er een aandeel in hadden, en z’n eigen journalistieke werk. Da’s een toegelaten handelswijze uiteraard, maar voor wie tot het einde toe – of toch bijna tot het einde toe, want kort voor dat einde komen er een paar hoofdstukken waarvan je meteen gaat denken dat het toch allemaal wel een béétje te veel van het ‘goede’ is (al heb je dat in het begin ook al even als blijkt dat Garrigan in Oeganda aankomt zo ongeveer de dag voor Idi Amin de zaak overneemt van Milton Obote en zijn bepaalde scènes zo overdreven in hun gedetailleerdheid dat ze nooit uit achteraf genoteerde dagboekfragmenten kunnen komen, terwijl je je ook zit af te vragen of Garrigan dan tóch vlot Swahili of Luganda spreekt, ondanks de herhaalde stelling dat hij dat niet doet) – in de overtuiging leeft dat de “historische feiten” op z’n minst uit Garrigan zelf en zijn dagboek bestaan, een teleurstellende.

Niet zozeer omwille van die “historische feiten” – ik durf aannemen dat Foden wel degelijk zijn feiten bij elkaar heeft (wat ik zelf zo meteen kon checken of al wist, bijvoorbeeld over het door Duitse en Palestijnse terroristen gekaapte Franse vliegtuig dat in 1976 landde in Entebbe, wat leidde tot een Israëlische operatie waarbij 102 van de 106 gegijzelden werden bevrijd zónder heel Oeganda plat te gooien, klopte in ieder geval) al zijn zijn hoofdpersonage en zijn handelingen dan verzonnen -, maar omwille van net datgene wat ook op de achterflap al vermeld wordt: “de angst, de fascinatie, de perverse genegenheid”. Waarom een arts zijn eed trouw blijft, is voor mij geen echte vraag, al zijn velen dan in deze tijden die eed niét meer trouw (de echte vraag is dus waarom zíj dat niet meer zijn), maar voor die angst, die fascinatie, die “perverse genegenheid” (alsof de genegenheid de operettegeneraal betrof en niet de man in het uniform) beroep doen op fantasie, op bij mekaar geraapte getuigenissen van mensen die niét zo dicht tegen Amin stonden, maakt van de emoties in deze “overweldigende en hartverscheurende roman” net iets te veel een potentiële kopie van wat Foden gelezen heeft over en eventueel van andere mensen in de buurt van andere dictators. Al dan niet fictioneel overigens, want Foden beweerde naar aanleiding van het aanpassen van zijn boek (dat trouwens ook verfilmd werd) naar een toneelstuk dat het boek eigenlijk een aanpassing van William Shakespeare’s Macbeth (die van generaal tot koning en vervolgens tot tiran evolueerde) naar een derde-werelddictator was.

Los van dat alles, en voor de lezer die deze bespreking zou gezien hebben vóór hij het boek leest, is De laatste koning van Schotland wel een knap geschreven boek. De opbouw bijvoorbeeld, waarvan ik wél al meteen dacht dat Foden hem aangepast had aan wat verhaalsmatig interessanter was, met als begin de eerste dag van Garrigan als lijfarts van Amin, vervolgens een hoofdstuk waarin je terug gaat naar de jeugd van de arts in Schotland, en dan, vanaf het volgende hoofdstuk, pas zijn reis en verblijf in Oeganda, gevolgd door zijn terugkeer naar Schotland, is zeer sterk. Het neerzetten van Garrigan als arts, met een aantal ‘medische’ passages over parasieten, open wonden, en tutti quanti, vergroot de ‘waarachtigheid’ van de zogenaamde getuigenis, ook al heeft de gemiddelde lezer (een categorie waartoe ik zeker in dit geval ook mezelf reken) er inhoudelijk niks aan. De details, waarmee Foden op andere plaatsen allicht kennis gemaakt heeft, aangaande planten, dieren, eten, enzovoort, maken het verhaal alleen maar realistischer: “De hors d’oeuvres werden voor ons neergezet; een keuze uit drie: filet van nijlbaars, dikke gumbo-soep van okra en rivierkreeft, en ten derde, tot ontsteltenis van de Europeanen (wat vrijwel zeker Idi’s opzet was), een schaal met dudu-varié: bijenlarven, grote groene boskrekels, cicaden en vliegende mieren, knapperig bruin gebakken met wat olie en zout. Een lekkernij, heus. Net jonge sprot.” En de humor, natuurlijk. Somtijds verbonden aan wat je typisch Afrikaans zou kunnen noemen en wat we allemaal wel eens in een film of documentaire hebben gezien: “Langharige geiten, pluimvee, en wel dertig menselijke lichamen in een ruimte bestemd voor tien – de matatu leek in niets op een bus voor openbaar vervoer. De voorruit was bruin bestoft en zat vol barsten, een van de spatborden ontbrak, alsook de deurkrukken, en de algehele broosheid was her en der onder stukken hout of plaatstaal weggemoffeld. Nee, dit leek eerder een prehistorisch artefact dan een vervoermiddel; iets om in gebed voor neer te knielen, of in een museum tentoon te stellen.” Somtijds ook duidelijk gezocht door Foden: “Ze draaide aan een knop en er spoelde een ruisgolf door de kamer. Daarop, of erachter, of waar dat soort radiodingen zich ook afspelen, ontwaarde ik een spookachtig elektronisch gehinnik en een lage, zompige stem die in een vreemde taal steeds weer dezelfde serie woorden of cijfers opdreunde. Al bij al was het alsof de voetbaluitslagen werden voorgelezen door een profeet. In een sneeuwstorm. Op een losgebroken paard.” Somtijds zeer Brits, zeer tongue in cheek: “Panga’s waren de grote kapmessen die men gebruikte voor allerlei bezigheden op de akker, en voor het beslechten van ruzies.” Somtijds rechtstreeks met de, op een manier inderdaad ongetwijfeld genegenheid opwekkende, dictator verbonden: “‘Dokter Nicholas!’ schreeuwde hij. ‘U doet me pijn!’ Ik gaf een laatste ruk. En dan de allerlaatste. En trok de knuppel weg. ‘Sta op!’ beval ik. Hij kwam wankelend overeind, waarbij zijn klamme dijen met een scheurend geluid van de zitting loslieten. Alsof je ergens plakband aftrok. ‘Wat was dat allemaal?’ Hij wreef over zijn opgezette buik en keek me aan alsof ik een gevaarlijke gek was. ‘Waarom drukt u mij?’ ‘Het is nog niet klaar,’ zei ik. ‘Vertrouw me maar. Nu wil ik dat u uw tenen aanraakt.’ En weer gehoorzaamde hij. President voor Het Leven Veldmaarschalk Al Hadj Dokter Idi Amin Dada, drager van het Victorian Cross, de Distinguished Service Order, het Military Cross, Heer Van Alle Dieren Van Het Land En Vissen Van De Zee, Koning Der Schotten En Overwinnaar Van Het Britse Rijk In Afrika In Het Algemeen En Oeganda In Het Bijzonder raakte zijn tenen aan, en liet een wind die in luidruchtigheid recht deed aan zijn kolossale gestalte.”

Enfin, ik sta enigszins ambivalent tegenover dit boek. Als fictie is het goed geschreven (even de totale onwaarschijnlijkheid van een aantal gebeurtenissen in de laatste hoofdstukken ter zijde gelaten), maar het pretendeert meer dan dat te zijn (al is Foden in zijn Woord van dank zo slim om van “voor zover dit boek als een historisch verslag kan worden gezien” te spreken). En wat zogenaamde ‘historische fictie’ betreft ben ik, getuige ook mijn besprekingen van de boeken van Armand Boni, nogal kritisch, zelfs al levert die bij momenten grappige scènes op (iets wat bij Boni dan weer zo niet geheel dan toch quasi onbestaand is). Tijdens het lezen dacht ik er nog over na dit boek, dat eerst in mijn kasten met fictie terechtgekomen was, te verhuizen naar de kasten met (auto)biografieën of geschiedkundige werken, maar nu heb ik besloten het aan de dozen toe te vertrouwen die ik op zolder heb staan. De laatste koning van Schotland is wat mij betreft een beetje té veel mossel noch vis. “Dit is de wereld, wezenlijk krankzinnig maar o zo reëel, waarin ik het leeuwendeel van het voorbije decennium heb doorgebracht”, schrijft hoofdpersonage Garrigan ergens tussendoor als samenvatting van zijn avonturen in Oeganda, maar net wat het reële interessanter zou maken dan weer eens een opsomming van de feiten, de psychologische achtergrond dus, blijkt irreëel te zijn. Jammer.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !