dinsdag 4 februari 2025

Kolyma - Verhalen uit de Goelag Archipel – Varlam Sjalamov (boekbespreking door Björn Roose)

Kolyma - Verhalen uit de Goelag Archipel – Varlam Sjalamov (boekbespreking door Björn Roose)

Wie de woorden “Goelag Archipel” in de mond neemt, laat deze negen kansen op tien al snel volgen door ‘Aleksandr Solzjenitsyn’, maar die laatste was uiteraard verre van de enige die gelegenheid had lange tijd in de ‘heropvoedingskampen’ van de Sovjets te verblijven en erkende ridderlijk dat Varlam Sjalamov wat dat betreft zijn meester was. Op de achterflap van Kolyma – Verhalen uit de Goelag Archipel, uitgegeven bij De Arbeiderspers in 1982, staat het volgende dus niet alleen om publicitaire redenen vermeld: “‘De kampervaring van Sjalamov,’ schrijft Solzjenitsyn, ‘was bitterder en langer dan die van mij, en ik erken met respect dat door hem en niet door mij de bodem is bereikt van de verdierlijking en de wanhoop waar het hele kampbestaan ons naar toe trok.’”

Waar en wanneer Solzjenitsyn dit vertelde of schreef, staat er niet bij vermeld, maar hij moest er wellicht niet voor wachten op de eerste uitgave in het ‘westen’. Die kwam er in 1972 – en niet in 1978 zoals op dezelfde achterflap beweerd wordt -, maar Sjalamov was daar niet blij mee. Uitgever Posev zou zijn auteursrechten geschonden hebben en van hem geen toestemming hebben gekregen om de Verhalen in kwestie uit te geven. Dat was althans wat hij via een brief aan de Literaturnaia gazeta liet weten, een brief die ervoor zorgde dat een groot deel van zijn collega-schrijvers de banden met hem verbraken omdat hij volgens hen die Verhalen daarmee afzwoer, wat hem dan weer niet belette zijn protest te herhalen toen in 1978 uitgeverij Overseas Publications de Verhalen weerom publiceerde.

Ging het hem werkelijk om zijn auteursrechten? Wellicht niet. Zwoer hij de Verhalen af? Wellicht ook niet. Maar de man had wel van februari 1929 tot oktober 1931 gevangen gezeten vanwege het feit dat hij betrapt was bij het drukken van pamfletjes die eisten dat ‘Lenins testament’ zou uitgevoerd worden en vervolgens nog eens van januari 1937 tot oktober 1953 vanwege ‘contrarevolutionaire trotskistische activiteiten’ en (vanaf 1943) omdat hij Ivan Boenin de grootste Russische schrijver had genoemd, dus misschien was hij wat voorzichtig geworden. Goed, die (in totaal) bijna twintig jaar zijn er geen tweeëntwintig, zoals ook al op de achterflap wordt beweerd, maar ook wie in plaats van dit boek (wellicht niet makkelijk vast te krijgen) zijn korte biografie leest, zal mogelijk toch begrijpen dat hij ondanks het feit dat Stalin intussen al bijna twintig jaar onder de groene zoden lag geen goesting had om met zijn uiterst wankele gezondheid nóg eens richting Siberië gezonden te worden. Te meer omdat hij, na jaren van slavenarbeid, na zijn vrijlating uiteindelijk aan de slag geraakt was als journalist, boekbespreker, dichter, literator, kortom schrijver, kort tevoren zelfs opgenomen was in de van staatswege erkende ‘schrijversvakbond’, een leven waar hij mogelijk zo’n officieel protest voor over had, zeker wetend dat het er toch niet meer toe deed, al helemaal omdat de verhalen toen al jaren in de Sovjet-Unie circuleerden in het samizdat-circuit.

Kan Sjalamov die klacht vergeven worden? Ach, in mijn hardlinende jongere jaren had ik misschien ‘nee’ gezegd, maar nu, zeker na het lezen van deze Verhalen – u voelde het al komen -, durf ik die vraag met ‘ja’ te beantwoorden. O het nu aan een sterk gestel lag, aan zuiver geluk of aan een krachtige wil om te overleven, Sjalamov keerde terug uit de Goelag Archipel, in tegenstelling tot vele van zijn lotgenoten: “Het Jaroslav-station. Lawaai, de branding van de stad Moskou, de stad die mij het meest vertrouwd was van alle steden op de wereld. De wagon stond stil. Het vertrouwde gezicht van mijn vrouw die mij kwam afhalen, net als vroeger als ik van een van mijn vele reizen terugkwam. Maar deze keer had de reis lang geduurd, bijna zeventien jaar. En wat het belangrijkst was, ik keerde niet terug van een dienstreis. Ik keerde terug uit de hel.” Een mens zou voor minder niet meer terug op “reis” willen en hij schrééf per slot van rekening wel zijn Verhalen. Als die het daglicht nooit gezien hadden, zou dat veel erger geweest zijn dan dat hij zijn handen aftrok van de openlijke publicatie ervan: “Sjalamov geeft op een sobere, haast emotieloze, en daardoor des te aangrijpender manier de ervaringen van de gevangene en de geleidelijke ontmenselijking van zijn bestaan weer”, lees ik ook nog op die achterflap. “In veel van zijn verhalen speelt de natuur een grote rol. Wanneer alle gevoelens de mens verlaten hebben, biedt de natuur een laatste houvast, een laatste hoop”, volgt daarop, maar dat lijkt er, ondanks de kern van waarheid erin, vooral op te wijzen dat de auteur van die achterflap niet veel verder dan het eerste verhaal in deze bundel, Een makkie, is gekomen. “De bergen, wit met een blauwe weerschijn, leken op suikerbroden”, begint dat. “Rond en boomloos lagen zij daar, bedekt met een dunne laag door de wind opgehoopte vaste sneeuw. In de kloven was de sneeuw diep en stevig; daar kon een man op staan; maar op de berghellingen leek het wel of de sneeuw zich opblies tot enorme ballonnen. Dat waren de dwergdennenbosjes die hun takken al voor de eerste sneeuw plat tegen de grond drukten en zo hun winterslaap hielden.” Kort daarna gevolgd door de beschrijving van wat de gedwongen inname van een siroop gekookt van de naalden van de “stlanik”, een “dwergdennetje”, met de dwangarbeiders doet: “Geloof overwint alles, en hoewel tenslotte werd aangetoond dat dit ‘preparaat’ totaal geen effect had tegen scheurbuik en ervan werd afgezien en de ‘vitaminefabriek’ werd gesloten, dronken de mensen in onze tijd dat stinkende goedje; ze kotsten het uit en genazen van scheurbuik. Of ze genazen niet. Of ze dronken het niet en genazen toch. Overal stonden rozenstruiken [rozenbottel staat bekend om z’n effectieve werking tegen scheurbuik, noot van mij], maar daar deed niemand wat mee, daar werd geen anti-scheurbuikmiddel van gemaakt. In de instructie uit Moskou stond niets over de roos.”

Niet dat de natuur, of wat we daaronder verstaan, in de andere vierentwintig verhalen niet aan bod komt, uiteraard, maar het gaat dan toch eerder om de natuur van de mens. En somtijds zijn gevecht daartegen. “Bagretsovs holle, schitterende ogen keken onafgebroken naar de mond van Glebov – niemand had wilskracht genoeg om zijn ogen te kunnen afhouden van voedsel dat in andermans mond verdween”. “Werkelijkheid was alleen de minuut, het uur, de dag van het opstaan tot het eind van het werk, verder maakte hij zich nergens een voorstelling van, en hij had ook de kracht niet om dat te doen. En niemand had die.” Dát zijn slechts een paar passages uit het verhaal dat meteen op Een makkie volgt, ‘s Nachts, en dat handelt over twee lijkenpikkende gevangenen, een verhaal dat eindigt met: “Morgen zouden ze het ondergoed verkopen, het ruilen voor brood en misschien zouden ze zelfs een beetje tabak op de kop kunnen tikken…”

“Mijn verhalen handelen niet méér over de kampen dan die van Saint-Exupéry over de hemel of die van Melville over de zee”, schreef Sjalamov later. “Ze zijn in essentie een advies voor het individu hoe zich te gedragen in een massa… Niet gewoon linkser dan links zijn, maar ook echter dan de realiteit zelf. Bloed moet echt en naamloos zijn.” Ik vertaal het even vrij uit een Engelse vertaling, dus mijn excuses als ik wat zou afwijken van het oorspronkelijke citaat, maar da’s inderdaad het pad omhoog waarop Sjalamov je meeneemt een keer hij je alle diepten heeft getoond (of nog toont). Een keer je langs voedselrantsoenen bent gepasseerd die gebaseerd zijn op statistische gemiddelden, niet op de constitutie van wie ze te eten krijgt (wat in het nadeel van bijvoorbeeld Esten en Letten speelde, die “eenvoudig groter van postuur” waren dan de Russische gevangenen). Een keer je hebt kennis gemaakt met gevangenen die een hogere positie in de ‘hiërarchie’ behouden door hun medegevangenen te verraden. Een keer je het badhuis van binnen hebt gezien waar je zo mogelijk smeriger en in ieder geval nóg armzaliger gekleed naar buiten komt dan je er binnen bent gegaan. Een keer je de opschriften aan de poorten van het kamp hebt gelezen: “‘Arbeid is een erezaak, een roemvolle zaak, een zaak van moed en heroïek.’ Men zegt dat er boven de poort van de Duitse kampen een citaat van Nietzsche stond: ‘Ieder het zijne.’ In zijn poging hem te imiteren overtrof Beria Hitler nog in cynisme.” “Ik had weinig warmte. Er zat niet veel vlees meer op mijn botten. Dat vlees was alleen nog genoeg voor wrok, het laatste menselijke gevoel”, luidt het nog in het begin van Sententie, maar verderop in datzelfde verhaal heet het al: “Liefde kwam niet bij me terug. Ach, wat staat liefde ver van jaloezie, van angst en wrok. Wat hebben mensen liefde toch weinig nodig! Liefde komt pas weer als alle andere menselijke gevoelens zijn teruggekomen. Liefde komt als laatste en keert als laatste terug, en keert ze wel terug? Maar niet alleen onverschilligheid, jaloezie en angst waren de bewijzen van mijn terugkeer naar het leven. Het medelijden met dieren kwam eerder terug dan het medelijden met mensen.” Al komt dat laatste óók terug, zelfs als het om medegevangenen gaat die ooit aan de andere kant van de ‘wet’ hebben gestaan, leden van de geheime dienst bijvoorbeeld (Stalin zuiverde vanaf 1937 zo ongeveer álles weg wat meer dan twee hersencellen had en die ook durfde te gebruiken), of daar nog steeds staan: “De leiding, opzichters, werkleiders, kamphoofden en bewakers waren allemaal door Kolyma beproefd, en op ieder, ieder gezicht had Kolyma haar naam geschreven, haar spoor achtergelaten, extra rimpels gegrift en voor altijd de smet van bevriezing, een onuitwisbaar stempel, een onherstelbaar brandmerk gedrukt!”

Langsheen het verhaal rond De laatste slag van majoor Poegatsjov, over de ontsnapping van een groep voormalige militairen die omwille van het simpele feit dat ze door de Duitsers gevangen waren genomen beschuldigd werden van collaboratie met de nationaal-socialisten, de Grafrede, waarin hij aandacht besteed aan een aantal kameraden die hem doorheen de jaren in de kampen ontvallen zijn (inclusief een Franse en een Nederlandse communist wiens buitenlandse origine in de ogen van Stalin meer gevaar opleverde dan hun liefde voor hem hen bruikbaar maakte), Op de pof (over de criminelen van gemeen recht die in de kampen zo’n beetje de dienst uitmaakten onder de politieke gevangenen, “de op grond van artikel 58 veroordeelden”), en Een stuk vlees (over een onnodige, maar voor een tijdelijke rustpauze zorgende blindedarmoperatie), kom je dan vervolgens bij De slangenbezweerder terecht. Een verhaal waarin ik deze passage zo niet wáár dan toch eenvoudigweg prachtig vond: “Het lijkt er vaak op, en waarschijnlijk is het ook zo, dat de mens zich daarom uit het dierenrijk omhoog heeft gewerkt en mens is geworden, dat wil zeggen een wezen is geworden dat dingen kon bedenken als onze eilanden [waarmee de auteur de schijnbaar los van elkaar opererende kampen in de Goelag Archipel bedoelt, noot van mij] met alle onwaarschijnlijkheden vandien, omdat hij fysiek sterker was dan enig ander dier. Het is niet de hand die de aap tot mens heeft gemaakt, noch de kiem van de hersenen, noch de ziel, er zijn honden en beren die zich verstandiger en behoorlijker gedragen dan de mens. Het is ook niet de onderwerping van de kracht van het vuur, dat gebeurde allemaal na de voltrekking van de belangrijkste conditie voor de transformatie. Bij gelijkblijvende condities bleek de mens taaier, fysiek sterker dan enig ander dier. De mens had net als een kat ‘negen levens’. Eigenlijk is dit gezegde niet juist, je zou beter kunnen zeggen dat een kat ‘negen levens’ heeft net als de mens. Een paard kan nog geen maand van het winterleven hier in de koude stal en het urenlange zware werk in de vrieskou verdragen (…) De mens leeft door. Misschien leeft hij op hoop? Maar hij heeft toch geen enkele hoop. Als hij niet gek is, kan hij niet op hoop leven. Daarom zijn er zoveel zelfmoorden. Maar het gevoel van zelfbehoud, de gehechtheid aan het leven, de fysieke gehechtheid waaraan zijn bewustzijn ondergeschikt is, redt hem. Hij leeft op dezelfde dingen als een steen, een boom, een vogel of een hond. Maar hij is sterker aan het leven gehecht dan zij. En hij verdraagt het beter dan enig dier.”

Een waarheid als een koe, zelfs in tijden waarin zovele miljoenen tonen dat ze daarentegen geenszins gehecht zijn aan het leven van een ander, die ander zelfs geen kans geven het daglicht te aanschouwen. Een waarheid als een koe, zelfs in tijden waarin we via de media het verhaaltje verkocht krijgen van mensen die hun volgende verjaardag niet meer willen meemaken, maar wel nog belang genoeg hechten aan de wereld om met diezelfde media te gaan praten. Een waarheid als een koe, zelfs in tijden waarin mensen bereid zijn het leven van anderen op te offeren aan stompzinnige doeleinden als ‘Ja, maar, dan krijgt Poetin zijn zin’. Stompzinnige doeleinden, inderdaad, want zo goed als geen kat (ik ook niet dus) kent de machinaties achter de schermen van de machten die hun ‘eigen’ mensen zo mogelijk nog meer manipuleren dan de andere. De Verenigde Staten, bijvoorbeeld, die toen Sjalamov in de kampen zat aan het misdadige regime dat die kampen beheerde via de zogenaamde Lend-Lease Act niet alleen militair materieel leverden, maar ook het materiaal dat die kampen, of toch de mensen die er in zaten en daar zaten omdat ze rechten uitoefenden die in de Verenigde Staten vanzelfsprekend waren, toeliet een hogere productie te halen, een fenomeen waaraan Sjalamov het hele verhaal Lend-Lease wijdt en niet alleen aan de absurditeit grenst maar daar simpelweg toe behoort. De tweedehands wollen kostuums, bijvoorbeeld, “werden door de generaalsvrouwen van Magadan ingepikt waarbij ze elkaar bijna in de haren vlogen”, maar waaraan de mensen die ze nodig hadden niet eens een plukje wol overhielden. De worst in blik die de gevangenen “alleen uit de verte te zien [kregen]”. De vaten glycerine die door de bewakers aan de gevangenen verkocht werden als “Amerikaanse honing”. En de tarwe waarvan meel gemaakt werd waarmee “de hoge, smakeloze rantsoenbroden gebakken [werden]. Dit Lend-Lease-brood had een wonderlijke eigenschap: iedereen die van dit brood at, ging niet meer naar de plee; eens in de vijf dagen wierp de maag iets uit dat de naam uitwerpsel eigenlijk niet verdiende. Dit fantastische wittebrood met een bijmengsel van maïs, beendermeel en nog iets – misschien wel gewoon nieuwe hoop – werd door de maag en de darmen van de kampbewoners volkomen verteerd, en het is nog te vroeg om de mensen te tellen, die door dit brood van overzee zijn gered.” Gezonder in ieder geval dan de glycerine en de smeerolie, die de gevangenen aten/dronken alsof het een bizar soort roomboter was. En wellicht ook dan de gassen die vrijkwamen toen met de van de Amerikanen verkregen bulldozers nieuwe massagraven gemaakt werden voor de vanonder de permafrost door de ontbossing vrijgekomen lijken…

Alleen al omwille van dát hoofdstuk is dit boek van Varlam Sjalamov meer dan de moeite van het lezen waard.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !