dinsdag 19 november 2024

Buiten de tijd – Larry Niven (boekbespreking door Björn Roose)

Buiten de tijd – Larry Niven (boekbespreking door Björn Roose)

“Larry Niven, een van de jongere science-fiction auteurs, heeft in Nederland langzamerhand grote bekendheid gekregen. Hij won reeds enkele malen belangrijke sf-prijzen, zoals de Nebula en Hugo Award.” Dat staat althans op de achterflap en dat laatste, dat van die “Nebula en Hugo Award”, is ook voldoende om een science-fictionliefhebber (en dat ben ik wel een beetje, al uit zich dat niet door de grote hoeveelheden science fiction in mijn bibliotheek) te overhalen om een boek te kopen.

Zelfs al dateert dat boek intussen uit het verre verleden (het werd in 1977 uitgegeven bij Elsevier en verscheen een jaar eerder onder de titel A World out of Time in het Engels), de Nebula Awards worden nog altijd ieder jaar uitgereikt door de Science Fiction and Fantasy Writers of America voor de naar hun mening beste science-fiction- of fantasyboeken die in het voorgaande jaar werden uitgegeven in het Engels in de Verenigde Staten (ook vertaald werk kan kandidaat zijn). En wie weet dat daar tussen 1966 (het jaar van oprichting van de organisatie) en 1980 (na die jaren duiken er – eerlijk is eerlijk – voor mij vooral onbekende auteurs op in de lijstjes) alleen al in de categorie Best Novel (er zijn onder andere ook prijzen voor Best Novella en Best Novelette, want er worden in het genre zéér veel korte verhalen uitgebracht) prijzen zijn gegaan naar auteurs als Frank Herbert (Dune), Samuel R. Delany, Robert Silverberg, Isaac Asimov (u toch ongetwijfeld bekend), Joe Haldeman (wiens The Forever War tekenaar Marvano in de jaren tachtig schitterend verstripte), Frederik Pohl, en Arthur C. Clarke (u sowieso bekend van A Space Odyssee), weet ook dat die prijs een keurmerk is (of minstens in die jaren was). Het feit dat Larry Niven, toen al 76 jaar oud, in 2014 benoemd werd tot Grand Master van de organisatie, de hoogste eer die je bij de Nebula Awards te beurt kan vallen, kan alleen maar getuigen van het feit dat hij ook ná die jaren een belangrijk auteur in het genre bleef, overigens.

En wat geldt voor de Nebula Awards geldt bij uitbreiding voor de Hugo Awards. Die prijzen (van de oorspronkelijke zeven categorieën doorheen de jaren weliswaar uitgebreid tot zo maar even zeventien) worden al uitgereikt sinds 1953 door de World Science Fiction Society op haar jaarlijkse World Science Fiction Convention, en gingen – waarbij ik me weerom beperk tot de categorie Best Novel – onder andere naar Robert A. Heinlein (die in Het getal van het beest zijn personages zelfs op zo’n conventie laat terechtkomen), Philip K. Dick, Clifford D. Simak, Frank Herbert (weerom voor Dune), Roger Zelazny, Isaac Asimov (ja, hallo, natuurlijk), en in recentere jaren bijvoorbeeld ook J.K. Rowling (wiens Harry Potter toch minstens als fantasy kan beschouwd worden) en met terugwerkende kracht (de zogenaamde Retro-Hugo’s) ook aan ten onrechte in vroegere jaren overgeslagen auteurs als A.E. van Vogt en Ray Bradbury. Larry Niven werd in genoemde categorie acht keer genomineerd en won één keer, zijnde in 1970, voor de eerste episode van zijn Ringworld-serie, maar werd ook verschillende keren genomineerd in de categorieën Best Novella, Best Novelette (waarin hij met The Borderland of Sol de prijs kreeg in 1976), en Best Short Story (die hij zowel in 1967, 1972, als in 1975 won), waarbij de Hugo Awards dus zeker niet moesten onderdoen voor de Nebula Awards: daar werd Niven vier keer genomineerd in de categorie Best Novel en won hij die één keer (in 1971, ook al met Ringworld), één keer in de categorie Best Novelette, en drie keer in de categorie Best Short Story, zonder evenwel iets te winnen in die laatste twee categorieën.

Enfin, dat doet er eigenlijk allemaal niet toe: zelfs al had de auteur de Nobelprijs voor de Literatuur gewonnen (iets wat een science-fictionschrijver nooit overkomen is, tenzij je William Goldings Heer der vliegen als dusdanig zou beschouwen – een kwestie waarover klaarblijkelijk science-fictionauteurs Kingsley Amis, Brian Aldiss en C.S. Lewis ooit discussieerden), dan zou ik me nog niet gedwongen voelen Buiten de tijd positiever te benaderen dan als het een volkomen onbekend boek van een dito auteur zou zijn. Als ik dus zeg dat Buiten de tijd behalve een geslaagd science-fictionwerk ook een zeer grappig verhaal is, dan meen ik dat ten zeerste. Als ik zeg dat Niven daarmee excelleert in een genre dat bijvoorbeeld ook de Vlaming John Vermeulen heeft beproefd in zijn De binaire joker, dan is dat oprecht. En dat ik de link tussen Niven en Vermeulen nu pas – bij het schrijven van deze bespreking dus – leg, is eigenaardig want het gevecht dat hoofdpersonage Corbell moet leveren met zijn boordcomputer heeft toch wel wat weg van het gevecht dat Vermeulens hoofdpersonage moet leveren met zijn boordcomputer. Met dat verschil dat dat gevecht bij Niven slechts één van de thema’s is, dat de boordcomputer in een groot deel van het verhaal nergens te bespeuren is (wat wel zo handig is, want die boordcomputer wordt anders, zoals bij Vermeulen, iets te veel een deus in machina), en dat in Buiten de tijd dan wel sprake is van een verplaatsing door de ruimte (zoals in De binaire joker), maar voornamelijk van een enorme verplaatsing door de tijd. Met alle, al dan niet human induced, gevolgen voor planeet Aarde en omgeving en het verdere leven van Corbell.

Het verdere leven of het volgende leven, want dat valt bij Corbell moeilijk te zeggen. Het boek begint dan ook met een naar sprookjes refererende zin die je tegelijkertijd nooit in een sprookje zal lezen: “Er was eens een dode.” Met daar meteen achteraan: “Tweehonderd jaar lang lag hij al te wachten in een doodskist met een bijpassend etiket erop, gevat in een laag vloeibare stikstof. Overal in zijn bevroren lichaam bevonden zich bevroren kankerhaarden. Hij was er beroerd aan toe geweest. Hij wachtte tot de medische wetenschap een manier zou vinden om hem te genezen. Hij wachtte tevergeefs. De meeste soorten kanker konden nu wel genezen worden, maar er bestond geen remedie tegen de miljarden celwanden die waren doorboord door uitzettende ijssplinters. Hij had geweten wat voor risico hij liep. Hij had toch maar gegokt. Waarom ook niet? Hij was stervende geweest. In de gewelven lagen meer dan een miljoen bevroren lichamen. Waarom ook niet? Ze waren stervende geweest.” Corbell is dus een soort van Buck Rogers, alleen heeft hij (zoals de oorspronkelijke Buck Rogers overigens) nooit de Aarde verlaten en valt hij, in tegenstelling tot die laatste, niet zonder kleerscheuren uit zijn diepvries te halen. Een nieuwe Corbell, althans zijn ‘persoonlijkheid’, het enige wat uit dat verhakkelde lijf nog wél te halen valt, krijgt daarom een nieuw lijf, dat van een misdadiger wiens ‘persoonlijkheid’ daar ergens in de toekomst gewist is, en ‘mag’ als dank daarvoor op z’n eentje, volgens een traject dat daartoe voorzien is door de (naamloze maar alles en iedereen overheersende) Staat, op zijn beurt naburige planeten gaan terravormen (met behulp van een zogenaamde “Bussard-stuwschep”), een klus die hem de rest van zijn nieuwe leven gaat bezighouden (“Corbell zou in scheepstijd maar tweehonderd jaar achter de rug hebben – maar dat betekende wel dat ze een soort koelslaaptechniek zouden toepassen”, een koelkast dus in plaats van een diepvries) en waar ze in die toekomst liever de toch al doden voor inzetten dan hun eigen mensen. Een klus waarover ik niet ga uitweiden, want die gaat – anders zou het maar een lullig verhaal worden – simpelweg niet door: Corbell heeft z’n eigen plannen, wil graag nog levend de Aarde terugzien, slaagt daar ondanks aanvankelijke tegenwerking van zijn ‘gehackte’ boordcomputer ook nog in (na tachtig bladzijden is hij weer ‘thuis’, een gegeven dat voor hem eigenlijk al niet meer bestaat van toen hij uit zijn diepvries kwam: “Corbell was overal thuis geweest – maar hier niet, en dat zou hij ook nooit zijn”), maar komt daarmee – terwijl hij toch al een aardig tochtje door de ruimte heeft gemaakt en daarbij ‘boldly’ is gegaan ‘where no one has gone before’ – pas helemaal in de problemen én de verre toekomst terecht. Zo ver dat mensen er verder geëvolueerd zijn, net zoals de planeet zelf en de omringende hemellichamen, al is dat bij die mensen nu ook weer niet zó ver dat ze fundamenteel veranderd zijn: als iets ze in de weg zit, en met iets dat van miljoenen jaren uit het verleden plotseling opduikt en de rust begint te verstoren is dat gewoon zo, dan aarzelen ze nauwelijks om het, nadat ze het bestudeerd hebben, om zeep te helpen. Én ze willen ook nog steeds neuken. De vraag die Corbell zich vóór zijn landing stelt, “Wat zou er drie miljoen jaar na nu op Aarde wonen?”, is wat dat betreft dus al snel beantwoord, en behalve van humor en science-fiction staat dit boek dus ook bol van achtervolgingen, terwijl de fysieke relaties dan wel eigenaardig zijn, maar ook hun plaats hebben in dit verhaal. Dat laatste ondanks de door het hoofdpersonage op een zeker moment vastgestelde feiten: “Zijn persoonlijke bezittingen waren geslonken tot een oud, verschrompeld lichaam (gestolen) en één plastic kredietschijf (ook gestolen). Hij ging er drie trappen mee af en toen naar buiten.” Iets wat ik nu ook ga doen – ‘t is mooi weer op het moment dat ik deze boekbespreking schrijf -, maar niet voor dat ik u aangeraden heb dit boek, mocht u het ergens op de kop kunnen tikken, zeker mee te nemen. Lichte lectuur – ondanks dat begin -, maar ook in staat je de tijd even te doen vergeten, dit Buiten de tijd.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !