vrijdag 12 juli 2024

Muzikant onder de galg – Herman Sachnowitz (boekbespreking door Björn Roose)

Muzikant onder de galg – Herman Sachnowitz (boekbespreking door Björn Roose)
Muzikant onder de galg, de titel die dit boek heeft meegekregen, kan nog op van alles slaan, maar als ik u de ondertitel ervan meegeef, kent u meteen zo’n beetje de hele inhoud van het boek: Hoe een Joods musicus aan de vernietiging ontkwam. Het soort boek waarvan de toevallige snuisteraar, die zich hier altijd eens kan uitleven, er slechts zeer weinig in mijn collectie zal tegenkomen. Niet omdat de nationaal-socialistische concentratiekampen een realiteit waren die ik probeer te negeren – als het proberen negeren van zekere (al dan niet voormalige) realiteiten een grond zou zijn om boeken niet in mijn collectie op te nemen, dan zou u mij van nog veel meer ‘negaties’ kunnen beschuldigen, gezien er massa’s dingen zijn waarover ik geen boeken heb -, maar omdat ik fantasie genoeg heb om de puntjes in te vullen. Één verslag van wat de Britten de Boeren aandeden in hún concentratiekampen is voldoende om geen andere verslagen nodig te hebben; één verslag van wat de Turken de Armeniërs hebben aangedaan tijdens hún poging tot genocide is genoeg om er geen tweede nodig te hebben; één relaas van de hel waar de Rode Khmer onder Pol Pot hun eigen volksgenoten deden in belanden, volstaat; één boek over de door de communisten ingerichte goelag-archipel geeft me al het inzicht dat ik ter zake nodig heb; één historie uit de doden- en doorgangskampen van de nationaal-socialisten is meer dan toereikend. Sterker nog: één van al die geschiedenissen is genoeg om te weten dat de menselijke soort – zie ook mijn bespreking van Ruimte voor vrijheid van Gerard Bodifée – blijvend in staat is de grootste gruweldaden te verrichten, georganiseerd, op grote schaal, van mensen mákend wat ze zogezegd al waren (te vernietigen ongedierte), en er is geen haar op mijn hoofd dat er zelfs maar aan twijfelt dat wat zich in het verleden heeft voorgedaan zich morgen wéér zou kunnen voordoen. Ik heb gezien hoe mensen vanaf maart 2020 geleidelijk werden uitgesloten, van hun vrijheid beroofd, als tuig werden behandeld, minder rechten kregen dan een ander, huisarrest kregen, in sommige landen zelfs in kampen werden ondergebracht, omdat ze weigerden een medische behandeling te ondergaan die zogezegd volledig vrijwillig was; ik heb voldoende gezien om er helemaal van doordrongen te zijn dat ‘Nie wieder’ volkomen loze woorden zijn.

Maar een goéd geschreven boek over welk onderwerp dan ook lees ik wél graag. Van Het sprookje van de laatste gedachte van Edgar Hilsenrath heb ik van de eerste letter tot de laatste genoten ondanks het feit dat het over de Turkse volkerenmoord op de Armeniërs gaat. Van Muzikant onder de galg hoopte ik op basis van de reeds genoemde ondertitel en een stukje op de achterflap hetzelfde: “Het bezit van zijn trompet, dat hem het navrante voorrecht verschafte zowel de executies van medegevangenen als de bacchanalen der SS-bewakers te mogen opluisteren, speelt in deze overlevingsgeschiedenis een belangrijke rol, tot aan de dag der bevrijding, als het instrument in een laatste krachtinspanning aan de mond wordt gezet en tranen van onzegbaar leed, vermengd met een niet te verwoorden dankbaarheid, de klank smoren.” Ik vermoedde achter die passage namelijk een portie sarcasme, satire misschien, het soort van humor dat mensen ook in andere omstandigheden heeft toegestaan te overleven, datgene wat plantrekkers hun plan doet trekken, datgene wat bijvoorbeeld ook te vinden is in de werken van L.H. Cotvooghel die ik in 2020 besprak (het jaar waarin we allemaal een beetje een vogel in een ‘kot’ werden), maar... áls dat bij Sachnowitz aanwezig was, is dat nauwelijks doorgekomen in dit verhaal. Al ligt dat niet noodzakelijk aan hem.

Herman Sachnowitz, de ‘musicus’ in kwestie, is namelijk wel – zoals de achterflap aangeeft - “ de verteller van dit boek”, maar niet de auteur ervan. Dát is Arnold Jacoby, voornamelijk bekend als auteur van jeugdverhalen, strips en pulp, naast een aantal biografische werken over zijn jeugdvriend Thor Heyerdahl (die van de Kon-Tiki, inderdaad). Muzikant onder de galg werd zijn bekendste werk, maar daarin vertolkt hij dus slechts wat Sachnowitz hem vertelde, waarna het voor de Nederlandse editie (uitgegeven bij de Friese uitgeverij T. Wever) ook nog eens langs vertaler John de Rooy moest passeren, over wie ik verder niks terugvind. Dat laatste zegt uiteraard niks over de kwaliteit van de vertaling, maar als een vertaler in zijn Woord vooraf vermeldt dat een vertaling hem “zelden (…) zwaarder gevallen [is] dan deze” omdat er in het boek namen genoemd worden van mensen die “vroeger deel uit[maakten] van de kennissenkring van (...) [zijn] vader, die ook musicus was en eveneens van Joodse afkomst” en dat hij “een dergelijke confrontatie met het verleden (…) bij het aanvaarden van deze vertaalopdracht uiteraard niet voorzien [had]”, dan kan je je je, ook los van “de afschuw die (…) [de vertaler, noot van mij] voelde bij het kennisnemen van de gruwelen in Auschwitz en Bergen-Belsen”, nog nauwelijks verwachten aan enige humor of zelfs maar relativering (iets wat wél nadrukkelijk aanwezig is in het al eerder genoemde Het sprookje van de laatste gedachte). Tel daarbij dat Sachnowitz “pas dertig jaar later in staat was zijn herinneringen onder woorden te brengen”, het verhaal dus pas in zijn geheel aan Jacoby heeft verteld in de tweede helft van de jaren zeventig, en je weet wel zeker dat er van mogelijke nuances niet meer veel zal overblijven. Na zoveel jaar blijven alleen nog ‘hoogtepunten’ over. Veelal aangevuld met Hineininterpretierung en herinneringen die er helemaal geen zijn.

Wat dat laatste betreft moet me, ondanks het feit dat het doorgaans niet gewaardeerd wordt door wetgevers en degenen die steeds weer genoegen nemen met wat wetgevers vertellen, van het hart dat de cijfers van Sachnowitz niet kloppen. Aan het begin van hoofdstuk 14 vertelt hij “dat Hitler er uiteindelijk toch niet in slaagde de ‘uiteindelijke oplossing van het Jodenvraagstuk’ geheel tot uitvoering te brengen, (…) alleen maar omdat de capaciteit van de gaskamers en crematoria niet toereikend bleek”, maar hij herhaalt wel regelmatig dat “in Auschwitz (…) per etmaal tienduizend mensen via de gaskamers de dood in gejaagd [werden]”, waar je dan “degenen die door andere methoden om het leven kwamen, of door ziekte en uitputting, nog bij [moet] optellen”. Wat nooit kan kloppen. Bij de Anne Frank Stichting kan je bijvoorbeeld lezen dat er in Auschwitz “meer dan 1 miljoen mensen vermoord [zijn]”, op Wikipedia is er (met verwijzing naar verschillende bronnen) sprake van 1,1 miljoen slachtoffers. In acht nemend dat de gaskamers niet actief waren voor 1942 (en Auschwitz tot toen niet voluit de rol van vernietigingskamp speelde) en de leiding van het kamp vanaf november 1944 stopte met het ‘en masse’ vermoorden van de gevangenen (wat ze niet belette nauwelijks waarde aan de levens van die gevangenen te hechten), zouden er zo’n 34 maanden geweest zijn met de vernietigingsinstallaties op volle kracht. Vierendertig maanden ofte 1020 dagen. Duizendentwintig dagen waarop in de gaskamers telkens tienduizend mensen vermoord werden, zou geleid hebben tot een dodental voor Auschwitz alleen al (ook elders waren er gaskamers) van 10,2 miljoen mensen. En dat dus zonder rekening te houden met de mensen die vielen in de jaren voor 1942 en na november 1944. De exacte cijfers zijn uiteraard, behalve voor wie het nodig vindt ter zake wetgeving te formuleren of voor cijferfetisjisten, onbelangrijk (ook als er ‘maar’ duizend joden vermoord waren met de bedoeling hun volk uit te roeien was er van genocide sprake geweest), maar los van het feit dat Sachnowitz er in de jaren waarin hij in het kamp in kwestie zat nooit echt zicht op kan gehad hebben en “tienduizend mensen” gewoon een makkelijk te hanteren getal is, is het vermenigvuldigen van het aantal slachtoffers per dag met een factor tien toch wel een beetje overdreven en had dát ritme mogelijk wel degelijk tot een “uiteindelijke oplossing van het Jodenvraagstuk” geleid.

Maar laat dat een nuance van mijnentwege zijn. Zoals er toch nog wel een páár nuances te vinden zijn in het verhaal van Sachnowitz zelf, bijvoorbeeld waar hij het heeft over de ontscheping van de SS Donau in Stettin: “Een luidspreker blafte in het Duits dat allen die in de eerste wereldoorlog voor Duitsland hadden gevochten zich in een aparte groep moesten opstellen. Er werden een paar namen afgeroepen, waaronder die van professor Epstein, die het ijzeren kruis en andere onderscheidingen had uit de perioden 1914-’18. Ik stond vlakbij toen Epsteins naam werd genoemd en ik zal nooit de uitdrukking in zijn ogen vergeten: een flits van desperate en wantrouwige hoop, op het punt uit te barsten in wilde vreugde. Toen kwam er een nieuw bevel: ‘Eén voor allen en allen voor één! Geen uitzonderingen!’” Dat er in nationaal-socialistische rangen óók in oktober 1942 (Sachnowitz werd in het Noorse Larvik opgepakt op de 26ste van die maand) nog wel eens enige redelijkheid te vinden was, is immers ontegenzeggelijk waar, zelfs al kon die redelijkheid niet op tegen de onredelijkheid. Iets wat ongetwijfeld ook de Duitsers beseften die niks ondernamen, terwijl Sachnowitz hen dat wel kwalijk neemt: “Ik heb horen zeggen, dat het Duitse volk niet wist wat er in de Nacht- und Nebel-kampen gebeurde. Een dergelijke bewering is niets anders dan een vertwijfelde poging om zich aan een collectieve schuld te onttrekken. Duizenden Duitse vakmensen en sympathisanten uit andere landen konden dagelijks van nabij waarnemen hoe gevangenen werden bespot, gepijnigd en vermoord. Maar ze staken geen vinger uit om de ellendigen te helpen.” Een “collectieve schuld” die hij dan weer vergeeft aan de gevangenen: “Iemand die nog nooit in een concentratiekamp heeft gezeten, vormt zich al te gemakkelijk een oppervlakkig beeld van het kampleven en de mentaliteit van de gevangenen. Aan de ene kant ziet hij de S.S.-soldaten, de kapo’s en alle ‘prominenten’ als een eenheid voor zich, een harde, koude kern van slavendrijvers; aan de andere kant staan de gevangenen, een aaneengesloten en loyale groep van broeders in de nood, die altijd bereid waren zich voor elkaar op te offeren. Natuurlijk klopte die voorstelling van zaken wel eens, maar als regel is het een volledige verdraaiing van de werkelijkheid [wat Sachnowitz overigens later weer tegenspreekt door te beweren dat er een “onwrikbare loyaliteit (…) tussen de gevangenen bestond”, “althans tussen die gevangenen die nog niet al hun zelfrespect waren kwijtgeraakt”, noot van mij]. Een slecht milieu, dagelijkse vernederingen en geweld scheppen een verwerpelijke mentaliteit, dat is een bekend gegeven. En ik weiger de gevangene te geloven die, al of niet met de hand op het hart, durft te beweren dat hij tijdens zijn gevangenschap nooit iets slecht heeft gedaan. Want wat geldt in de hel als goed of slecht?” Alsof de goedmenende Duitsers, en dat waren er procentueel net zoveel als er elders goedmenende burgers zijn, niet eveneens al jaren in een “slecht milieu” zaten, alsof ze niet te vrezen hadden, of in ieder geval vreesden, dat loslippigheid over wat ze gezien hadden, hen en hun familie in slechte papieren zou brengen. Alsof er niet in geheel nationaal-socialistisch Duitsland een piramidesysteem was zoals hij dat aan het werk zag toen Hauptsturmführer Schwarz kampcommandant Vinzenz Schöttl (en niet ‘Schöttel’, zoals hij in het boek genoemd wordt) een afstraffing gaf, waarna Schöttl “als een getergde leeuw op zijn ondergeschikten los [ging]”, die weer op hun SS-soldaten, tot, via kapo’s, barakchefs en voormannen, de gevangenen “aan de beurt kwamen”. In een béétje dictatuur, en dat was nationaal-socialistisch Duitsland al lang vóór er concentratiekampen waren, proberen mensen die niet aan het circus mee willen doen hun kop in te trekken als er slagen vallen en houden ze hun kop als anderen slagen krijgen. De meeste mensen verkiezen “collectieve schuld” boven een individueel pak rammel. Wie daaraan twijfelt, wordt vriendelijk verzocht eens terug te denken aan de dwarsliggers die tijdens de ‘covidcrisis’ hun stem lieten horen: zij werden gemuilkorfd, gebroodroofd, in een enkel geval zelfs opgevoerd in een antisemitische karikatuur, en de mensen die het lef hadden hen desondanks te steunen werden simpelweg als gekken afgeschilderd. Het ligt dezer dagen een beetje moeilijk om concentratiekampen op te richten, maar de manier waarop er met dwarsliggers om gegaan wordt, is niet fundamenteel veranderd.

Alhoewel, de zin voor organisatie is dezer dagen misschien wat minder. Wat spijtig is: “Toen ik ‘s avonds van het werk terugkeerde, was hij weg. Ik was er van overtuigd dat hij direct was vergast, totdat ik hem in de herfst van 1945 in Noorwegen tegenkwam. Hij was gered. Niet door Duitse barmhartigheid, maar door de nauwkeurigheid van de Duitsers. Hij was als 51e ingedeeld in een groep die naar de gaskamers moest, maar er was in deze groep slechts plaats voor vijftig man. Dus moest hij wachten tot de volgende vergassing. Intussen werd hij naar het Revier [de ziekenzaal, noot van mij] van het hoofdkamp Auschwitz gestuurd. Ik hoorde niets meer van hem en nam aan dat hij dood was. Uit deze geschiedenis blijkt, dat het mogelijk was de Duitse neiging tot grondigheid uit te buiten. Die wetenschap heeft mij later vele malen het leven gered.” Wat overigens niet belet dat deze historie ook al niet echt klopt met wat we verder lezen: “Ik kan me niet herinneren dat er ooit iemand uit onze ziekenzaal werd ontslagen. De enigen die de zaal uit gingen waren de doden en zij die naar de gaskamers werden gestuurd.” Maar goed, dat dat niet klopte, wist de lezer op dat moment al, want anders had Sachnowitz zelf het verhaal niet meer kunnen navertellen: inderdaad, hij werd uit de ziekenzaal ontslagen. Een paar keer zelfs. Al schoot hij er bij zijn eerste passage wel zijn teennagels bij in.

Wat die organisatie betreft overigens nog dit: die wou wel eens tegenstrijdige richtingen uitgaan. Het ene moment vernietigen, het andere moment zo lang mogelijk gebruiken: “Ik heb een paar veranderingen opgenoemd die rond de jaarwisseling 1943-’44 in ons kamp plaatsvonden. In die periode was het gebrek aan arbeidskrachten ronduit precair geworden. Als aanmoediging voerden de Duitsers de ‘Premienschein’ in, een beloning die je kreeg, als je liet zien dat je bereid was goed je best te doen. Het idee was afkomst van de IG Farbenindustrie en de Duitsers vonden het een geniaal plan. De Premienschein functioneerde zo, dat als iemand opviel door zijn werklust hij een bewijs kreeg uitgereikt waarop hij een extraatje kon gaan halen. De premie werd in de kantine, die nog niet zo lang geleden was ingericht, uitgereikt.” Extra voedsel dus, en daarmee een extra overlevingskans. Een verandering die spoedig werd gevolgd door het asfalteren van grote gedeelten van de wegen in het kamp, het dempen van plassen waaruit ondanks de bordjes “Besmettingsgevaar!” wel eens gedronken werd, en het her en der “verschijnen” van gestikte dekens. Economisch inzicht won het geleidelijk van vernietigingsdrang. Al waren er grenzen: “Eigenlijk had een patiënt het recht niet om langer dan veertien dagen in het Revier te liggen. De IG Farbenindustrie wilde niet voor een grotere periode betalen.”

Enfin, in plaats van hier verder te citeren en u ook nog mee te nemen langs, bijvoorbeeld, het ontbreken van gevoel voor ironie bij de gemiddelde kampbeul (wie hetzelfde wil ervaren kan ook terecht bij de gemiddelde anonieme lawaaimaker op X), Waffen-SS’ers die “nooit ‘Heil Hitler’ roepen, of kwetsende taal tegen iemand gebruiken” en dan maar beschouwd worden als ‘geen typische SS’er’ (in plaats van de mogelijkheid te overwegen dat er misschien geen typische SS’er is), een boksmatch met (op het einde) niets anders dan verliezers, Engelse krijgsgevangenen, zigeuner- en andere orkesten, de dodenmars (“Allen moesten we worden gered. Uit handen van de Russen, zeiden onze slavendrijvers. Als we in handen van de Russen vielen, kon niemand weten welk afschuwelijk lot ons wachtte.”), concentratiekamp Dora (nabij Nordhausen) waar V1’s en V2’s werden gebouwd, en ten slotte concentratiekamp Bergen-Belsen, waar Sachnowitz uiteindelijk - nadat hij ook nog sommige van zijn medegevangenen had zien overgaan tot het eten van mensen - bevrijd werd, beëindig ik deze bespreking graag met een beschouwing van Sachnowitz over schoonheid: “Wat is eigenlijk schoonheid? Met schoonheid is het als met het goede, lijkt me. Het is in de mens zelf, dat waarden tot leven komen en zich ontvouwen. Het is in de hersenen, zegt Oscar Wilde, dat de klaproos rood is, dat de appel geurt en de leeuwerik zingt… Als je wat zich in onze geest afspeelt niet meetelt, wat blijft er dan over? En juist daarom kon schoonheid zich zelfs in het concentratiekamp manifesteren. Een enkele keer maar. En in korte, plotselinge vlagen. De stilte die op een gegeven moment roerloos over het moerasland hing, alsof alle geluid als bij afspraak verstomde in een eerbetoon van twee minuten aan hen die hier het leven lieten. Een heldere, herfstachtige sterrennacht, als de wind in de goede hoek stond, zodat we de neerslag uit de schoorstenen van het crematorium niet bemerkten. Een vlinder die tussen het prikkeldraad fladderde, ongrijpbaar als het kleurenspel in het spectrum. Allemaal momenten van schoonheid die ons boven de modder, het verraad en het robotleven uittilden; die ons ervan doordrongen dat het leven wel degelijk zin had, maar dat de weg door ons innerlijk liep. Zelfs een verwilderde bloem tussen het asfalt groeide niet tevergeefs, hield ik mezelf vaak voor, zelfs al kon ze haar simpele schoonheid nog niet eens weerspiegeld zien in een modderplas. Maar zij bezat haar onbewuste wil, haar hoop, haar doel, wat dat dan ook mocht inhouden. Ze móést bloeien, hoe bescheiden ook, en eens zou ze in een andere vorm als een nieuw wonder uit de modder oprijzen.”

Gewoon omdat er, inderdaad, overal schoonheid te vinden is. Ook in een boek dus als Muzikant onder de galg – Hoe een Joods musicus aan de vernietiging ontkwam van Herman Sachnowitz.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !