zaterdag 11 januari 2025

Zonsverduistering – György Konrád (boekbespreking door Björn Roose)

Zonsverduistering - György Konrád (boekbespreking door Björn Roose)

In mei 2022 – toch nog maar zo lang geleden, ik had de indruk dat ik al langer niks meer van hem gelezen had – publiceerde ik mijn bespreking van György Konráds ook al met één woord betitelde boek, Tuinfeest. Vandaag krijgt u van mij die van Zonsverduistering. Twee boeken die in mekaars lijn zitten, twee boeken die voor een deel ook overlappen, want beide zeer autobiografisch. Al week Konrád van dat autobiografische vaker af in Tuinfeest , dat nog wél kan beschouwd worden als een roman, dan hij dat in Zonsverduistering doet. Zie daarvoor de eerder genoemde bespreking, waarin u ook uitgebreid zijn – tot een paar paragrafen ingekorte - levensloop van me meekreeg.

Konrád leefde nog tot zestien jaar na het publiceren van Zonsverduistering – hij stierf in 2019, dit boek verscheen onder zijn Hongaarse titel Fenn a hegyen napfogyatkozáskor (de vertaling bij De Bezige Bij in 2004) -, en schreef in de vijf jaren na Zonsverduistering ook nog twee boeken, Kakasok bánata (Het verdriet van de hanen) dat verscheen in 2005 en Inga (Slingerbeweging) dat het licht zag in 2008, maar Zonsverduistering voelt aan als een eindverslag. Niet als het ‘testament van een jeugd’, wat Tuinfeest wel grotendeels was, maar als de vertelling van een grootvader (of een oude vader; Konrád was beide) aan zijn (klein)kinderen. Als datgene wat iemand die net een hartaanval heeft gehad - iets wat Konrád aan het einde van de vorige eeuw inderdaad overkwam en wat als gebeurtenis zo ongeveer het laatste is dat in het boek voorkomt – nog kwijt wil aan de volgende generatie(s). Niet echt ter lering, want je krijgt nergens de indruk (in tegendeel) dat Konrád zijn visie probeert op te dringen aan een ander, maar ter verklaring van wat zijn leven heeft ingehouden. Als afsluiting van een eeuw ook, een eeuw die Konrád niet helemaal heeft meegemaakt (hij werd geboren in 1933), maar waarvan hij toch voldoénde heeft gezien om hem niet per se nog eens te willen uitzitten en – vooral - via het doorzicht in zijn vader, het begrip voor hem, het geleidelijk opduikende besef (zonder dat hij dat zo formuleert) dat hij wel heel erg op hem lijkt, ook de jaren voorafgaand aan zijn geboorte kan invullen. Een eeuw die hij, net zoals de huidige, wel zeer treffend omschrijft in dat paragraafje bijna helemaal op het einde van dit boek: “Binnenkort schrijven we 2000. Ik vind het jammer om al die negens, die slanke wezens met hun grote hoofden, om te ruilen voor die dikke nullen. De negen lijkt met zijn terugblikkende hoofd zo intelligent, en die drie nullen zijn een zelfvoldaan in vervulling gaan.” Intelligent lijken en zelfvoldaan zijn, vormen daarbij naar mijn oordeel de kernwoorden.

Maar Konrád doet, los van het feit dat hij niet meer uitgebreid ingaat op wat hij en zijn zus Éva meemaakten tijdens de Tweede Wereldoorlog, ‘avonturen’ waarover hij uitgebreid schreef in Tuinfeest, intussen geen moeite om volledigheid na te streven. Ook daarin lijkt dit boek de vertelling van een grootvader: bepaalde delen van zijn leven (bijvoorbeeld de Hongaarse Opstand van 1956 – “Het zou sterk overdreven zijn te beweren dat ik iets van een vastberaden vrijheidsstrijder ben geweest” - en de wordingsgeschiedenis van sommige van zijn boeken, waaronder Az értelmiség útja az osztályhatalomhoz, De intelligentsia op weg naar de klassenmacht, uit 1978) zijn beter blijven hangen, tot in details eigenlijk, dan andere, of vindt hij gewoonweg belangrijker om door te geven. “Uit het bijna oneindige, uit de bergstorting van de vergetelheid raap ik af en toe een steentje op. Door het raam zie ik eenden en konijnen door de afgevallen bladeren lopen”, schrijft hij daarover zelf in die typische stijl waarin – dat streefde hij ook na – bijna elke zin op zich kan gelezen worden, terwijl ik me (stout als ik ben en in het blijvende besef dat Konrád tot 1990 in een land woonde waar een communistische dictatuur het voor het zeggen had en hij zijn werken minstens in het binnenland niet vrij mocht publiceren) dan afvraag waarom hij bepaalde periodes in het duister houdt (al nam de staatsveiligheid bij een van haar bezoeken aan Konrád ook een aantal van zijn dagboeken mee, wat uiteraard ook tot gaten kan leiden, zeker gezien hele passages uit dit boek duidelijk nauwelijks omgewerkte dagboekfragmenten zijn), maar misschien heeft hij over die periodes nog geschreven in Het verdriet van de hanen of Inga (die ik helaas geen van beide staan heb) en misschien gleden die periodes ook gewoon voorbij zonder dat er iets gebeurde in zijn persoonlijke leven dat de moeite van het navertellen waard was, althans voor een schrijver, want die moet er toch ook een beetje voor zorgen dat zijn publiek niet wegloopt. Iets wat voor een man die er vooral naar streefde met rust gelaten te worden, een man zonder grote ambities, sowieso, met wat geluk, toch tot de mogelijkheden moet behoord hebben, zélfs (en dat is natuurlijk de hele kunst) onder een communistische dictatuur: “Dankbaar denk ik terug aan al die plaatsen waar ze me met rust lieten, de meeste plaatsen waren zo. Ik deed mijn best om elke dag te zorgen voor het dagelijks brood van mijn gezin. Laat ik zorgen dat iets heb om te geven. Dat heb ik van mijn grootvader geleerd en dat zal ik ook tegen mijn kleinkinderen zeggen, waarbij ik eraan toevoeg dat hun betovergrootvader slechts ‘s morgens van negen tot twaalf werkte, daarna kwamen er alleen nog maar het gezin, een boek, het café en de schouwburg. Als van de universiteit gestuurde student kon ik ook de macht onderzoeken, als werkloze freelancer, als voogdijambtenaar, als stadsonderzoeker, als dissident, als zwerver, als buiten staande innerlijke emigrant, als liberaal lid van de partijraad [iets waar hij het verder op geen enkel moment over heeft, trouwens, wat lijkt te duiden op de relatieve onbelangrijkheid ervan in zijn leven, noot van mij], als voorzitter van de internationale PEN-club, als initiatiefnemer van een civiele beweging, van de Democratische Charta en nu als president van de Berlijnse Academie voor Kunsten. Ik heb nooit ergens naar gesolliciteerd, ze hebben me gevraagd, ik ben erop ingegaan, ik luisterde naar de influisteringen van het toeval en ben er, als de tijd gekomen was, mee opgehouden.”

Een goede samenvatting van Konráds levensloop, inderdaad, én van de manier waarop die tot stand kwam. In vele gevallen leek hij maar wat zijn neus te volgen – en had hij geluk dat die neus hem niet in al te grote problemen bracht (“Als lijden een wedstrijditem is, word ik geen kampioen.”) -, ook als anderen druk aan het overwegen waren wat ze gingen doen en waarom precies. En dat zowel in zijn privéleven als in zijn professionele leven, in zoverre die voor dat deel van zijn leven dat zich onder communistisch regime afspeelde enigszins uit mekaar te houden waren. En duidelijk af en toe in tegenspraak met die “negen tot twaalf” die zijn grootvader voldoende vond om aan werk te besteden. Tenzij je, pakweg, zijn voorzitterschap van de Berlijnse Academie voor Kunsten, dat hem per slot van rekening noopte zéér veel van huis te zijn om “het dagelijks brood” voor zijn gezin en zichzelf te verdienen, niet onder de categorie ‘werken’ zou rekenen, natuurlijk. Terwijl het, als hij het er over heeft, toch wel écht als werken klinkt: “Ik moet presidentiële speeches schrijven en ze moeten allemaal nog origineel zijn ook. Nu moet ik minstens honderd belangrijke mensen de hand drukken, die me zullen herkennen. Ik herken er ook veel, maar nog meer niet.” Terwijl het ook, als hij het anderzijds over schrijven heeft, niét klinkt als werken: “In het gezin ben ik niet mijnheer de president, ik zit braaf te grijnzen in het rumoer aan de keukentafel. Wie weet hoe een getrouwe weergave van de gebeurtenissen datgene is wat ik vertel? Als ik over haar schrijf, is mijn moeder een product van de fantasie, als ik over mezelf schrijf ben ik dat ook. Wat uit woorden bestaat is geen werkelijkheid, maar een verhaal.”

Zoals die woorden voor mij af en toe een extra verhaal worden. Want hoewel ik de jongste jaren niet meer op reis gegaan ben naar Hongarije – wegens echt wel heel het land bezocht, van bij de grens met Oostenrijk tot bij die met Oekraïne, en van bij de grens met Slovakije tot bij die met Kroatië, om het maar niet uitgebreid te hebben over close calls met de grenzen van Servië, Roemenië en Slovenië -, gaat er geen jaar voorbij waarin ik niet denk dat als ik meer tijd en geld had ik de verkenning van andere landen toch weer zou afwisselen met verblijven in Boedapest en toeren door de rest van dat prachtige land, en onvermijdelijk doen ook Konráds verhalen over het Bakonygebergte, “het Balaton” (al is het aan de stranden inderdaad op vele plaatsen “waden door de lichamen heen”, de vulkanische omgeving is er wel van een grote schoonheid), Boedapest zelf (inclusief zijn “typische Boedapester binnenplaats met galerij”, het soort binnenplaatsen waarrond we verschillende keren een appartementje huurden, plus het parlementsgebouw waarvan intussen de rode ster niet alleen meer verbleekt is maar ook van het dak gehaald), en uiteraard zijn Berettyóújfalu (u vindt het op de kaart ongeveer halverwege tussen de universiteitssteden Debrecen – waar hotel Arany Bika, mij in eerste instantie bekend vanuit mijn lessen Hongaars, kennelijk ook al in de jeugd van Konrád bestond - en Nagyvárad, al wordt die laatste stad sinds enige decennia Oradea genoemd) me daarnaar terug verlangen. En ik voel aan mijn water dat ik als ik er langer zou blijven niét zoiets zou hebben als Konrád zelf in andere landen: “In veel steden kan ik warmlopen voor de plaats en mezelf voor altijd met gezin en al daar voorstellen. De eerste dag. De tweede al minder. De derde wil ik al graag naar huis.”

En zelfs al was terug “naar huis” ook terug naar wat niet anders dan een halve gevangenis kan genoemd worden (een hele misschien zelfs), Konrád wist er – op den duur weliswaar vooral door zijn inkomsten uit buitenlandse auteursrechten – op zijn manier vrij te blijven: “Toen ik eruit getrapt werd, stak een collega met dikke wenkbrauwen zijn hoofd naar binnen en fluisterde: Je bederft alles voor jezelf. Ik walgde bij voorbaat van de gedachten die me te binnen zouden schieten als ik zou vragen weer terug te mogen achter de omheining. Een toegestane normaliteit heeft alle kenmerken in zich van een neurose. Gezond is wie vrij is. Ziek is wie afhankelijk is. De gezonde bestiert zichzelf, de zieke wordt door anderen bestierd. De zieke kan niet voor zichzelf zorgen, hij kan niet op eigen benen staan, kan geen beslissingen nemen en ziet niet wat er is, maar wat hij graag zou willen zien of waar hij bang voor is.” Zowaar iets om over na te denken voor al die o zo vrije mensen in het ‘vrije Westen’ van vandaag. Zeker en vast ook voor die studenten waar Konrád op het einde van de twintigste eeuw nog jaloers op was, “want er komt geen politiek te staan tussen hen en de kennis, want zij hoeven al die onzinnige obstakels die zich brutaal in onze leven binnengedrongen hebben, niet te ervaren.”

Daarmee, en niet met een van de talloze andere citaten die ik verder nog aangeduid had, onder andere over de wonderbare ontsnapping van Konráds ouders aan een einde in Auschwitz, de mogelijkheid tot emigratie naar Israël, over het schrijven en verspreiden van samizdat, de afluisterapparatuur, de medewerkers van de staatsveiligheid die Konrád en andere schrijvers voortdurend in de gaten hielden, over een staat die mensen niet wou toestaan naar het buitenland te vertrekken maar hen soms ook duidelijk maakte dat hun vertrek zou gewaardeerd worden, over de al eerder genoemde Opstand van 1956, enzovoort, wil ik deze bespreking eindigen. Omdat vrijheid effectief kan bestaan uit van de nood een deugd maken, uit je eigen weg gaan omdat het moét, niet noodzakelijk omdat het kán: “Ik wenste noch te winnen, noch te verliezen, ik wilde hier blijven zolang dat kon en God verhoede dat ik de drager zou worden van iets van een eerste persoon meervoud. Dat was mijn hartstocht, ertussenuit knijpen, me terugtrekken in een geheime werkplaats en de zo begeerde hoogten vermijden.”

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !