Ik zal allicht nooit meer een boek over een epidemie kunnen lezen
zonder aan het compleet van de pot gerukte ‘beleid’ terug te
denken dat bijna wereldwijd rond covid-19 werd gevoerd, een
beleid dat ik – dat zeg ik met trots – zoveel mogelijk
gesaboteerd en waar dat niet mogelijk genegeerd heb, een feit waaraan
niemand in mijn nabije of verdere omgeving dood is gegaan, maar In
quarantaine is ondanks de titel géén boek over een epidemie.
“De Aziatische of Indische cholera” waarvan in het inleidende
uittreksel uit “Het encyclopedisch woordenboek van F.A. Brockhaus
en I.A. Jefron” sprake is, eist voor zover ik weet geen enkel
slachtoffer aan boord van de trein waarin en waarrond zich dit boek
afspeelt, maar is slechts de setting die de auteur heeft toegelaten
een raamvertelling op te zetten waarbinnen zich een hele hoop andere
verhalen afspelen. Een beetje zoals de Decamerone
van Giovanni Boccacio dus, met dit verschil dat die hele hoop andere
verhalen niet altijd verteld worden, maar ook soms meegemaakt door de
passagiers van de vanaf de eerste pagina van het verhaal stilstaande trein.
Een hele hoop andere verhalen die losjes aaneengerijgd worden door het
koppel bestaande uit de ik-figuur uit het eerste hoofdstuk, Boris, en
Maria, een koppel dat op zijn beurt, net zoals de mensen rond het
koppel, weer aaneengerijgd wordt door Ivan Ivanovitsj, een figuur die
je nog het best kan omschrijven als een magiër, zij het een die niet
loopt te pronken met zijn kunsten, maar alleen geïnteresseerd is in
het eindresultaat ervan: “Wie is die man van onbestemde leeftijd,
met dat onbestemde uiterlijk, die mij zo agressief maakt? Je zou hem
voor een succesvolle lector kunnen houden, voor een zakenman of zelfs
voor een middelmatige filmregisseur en pas als je hem aandachtig
opneemt, begin je te begrijpen dat hij niets van dat alles is”,
denkt Boris ergens in het tweede hoofdstuk, maar misschien is
“filmregisseur” nog niet zo’n slechte benaming. Een
“filmregisseur” die als een deus ex machina de personages
toelaat te ontsnappen aan de dagdagelijkse werkelijkheid van het
communisme, zelfs al doen de meesten van hen geen moeite om ver weg
te geraken van de stilstaande trein die – mijn gedachten daarover
zijn zoveel waard als die van een ander – mogelijk symbool staat
voor datzelfde communisme dat even, gevangen in een (bad pun
intended) cordon sanitaire, niet verder kan denderen. Een
situatie die zelfs toelaat dat Boris zich verplaatst doorheen z’n
bloedlijn vanaf de kerstening van Rusland tot bij zijn vader en zo
terug tot bij zichzelf. Een kerstening die op haar manier dan weer
doet denken aan de ‘bekering’ tot het communisme: “Ilja kon en
wilde zich niet verzoenen met het idee dat men om zo iets onzinnigs
als de eed van de vorst bij Korsoen in gemoede het geloof van zijn
vaderen kon verzaken dat Rusland zo lange jaren had behoed voor
rampspoed en invallen. Weliswaar had reeds voordien Vladimirs
grootmoeder Olga zich omringd met profeten uit den vreemde, en
zwakken en onverstandigen met het kruis en gebeden bewerkt, maar haar
ijveren had geen noemenswaardige vruchten afgeworpen. Het gewone volk
bleef zijn eeuwenlang beproefde toeverlaten trouw. Maar nu werden de
afgoden daadwerkelijk bedreigd met een spoedige, onafwendbare
ondergang (…)”. Een kerstening die begint met het absolute
voornemen van genoemde Ilja om zich niet van het juiste pad te laten
afbrengen, maar eindigt met zijn opname in de lijn van de Chramovs
(zoiets als ‘Vanderkerke’) en het voortbrengen van nazaten die
trouw de kerk en/of het regime dienen, waar ze kunnen zelfs een
stevig duwtje in de rug geven.
Ook Ivan Ivanovitsj heeft bij momenten iets priesterlijks over zich,
overigens, maar laat duidelijk zijn dat de in 1930 in Moskou geboren
en in 1995 in Parijs (waar hij na de gebruikelijke opsluiting in een
psychiatrische instelling heen mogen emigreren was) overleden
dissident Maximow in dit oorspronkelijk in 1973 verschenen In
quarantaine, ondanks een duidelijke voorliefde voor christelijke
idealen geen onafgebroken pleidooi voor het échte christendom houdt.
Met het personage Gersjenzon komt hij bijvoorbeeld al in het vijfde
hoofdstuk in de typisch joods-russische subcultuur terecht, een
subcultuur die ook bekend is van pakweg Fiddler on the roof,
of toch van de verhalen van Solomon Naumovich Rabinovich waarop die
musical gebaseerd was. En bij de daarbij horende humor: “Hebt u de
film Chauffeurs van de duivel gezien? Zal ik u zeggen dat
vergeleken met ons hun rit gewoon de Dans van de kleine zwaantjes
was uit de opera de Notenkraker van de componisten Rimskij en
Korsakov.” Als ik u moet wijzen op de fouten in die laatste zin,
dan is die humor wellicht niet aan u besteed, maar neemt u dan in
ieder geval van mij aan dat hij er wel degelijk is, net zoals de
acteurs Oleg Jeltsov en Jeanne Kroetinskaja in de volgende wagon, of
de oplichter Ljova Balykin in het daar weer op volgende hoofdstuk.
Balykin, zijnde een oplichter die zich, ondanks zijn arrestaties en
kampbelevenissen (“twee maanden later hielp ik reeds de staat het
socialisme opbouwen in de bossen van Archangelsk”), thuis voelt in
communistisch Rusland: “Zoals u misschien weet, geachte
toehoorders, koestert ons grootse volk, onze opmerkelijke
sovjetneushoorn, een uitzonderlijke hartstocht voor allerlei plannen
en projecten. De Stille Oceaan leegpompen in de Atlantische of
bijvoorbeeld gladiolen kweken binnen de poolcirkel, dat is eten en
drinken voor hem, daaraan werkt hij met inzet van al zijn krachten.
Niet het resultaat, maar het grandioze van het idee, de grootsheid
van zijn taak brengt hem in vervoering. Terwijl er daar niet eens
gras wil groeien! Gewoon werken is niets voor hem. Dat werk aan de
basis vindt hij vervelend en langdradig. Hij tracht meteen, in één
klap alles te krijgen. Daarom staat de loterij hier ook zo in
aanzien. Voor zakelijke berekeningen is hij niet te porren, al dat
gecijfer hangt hem de keel uit. Maar suiker uit zaagsel of diamant
uit samengeperste koeiemest, ja dat is het! Daarin wil hij huilend
van vreugde zijn bloedeigen geld steken en je dan nog bedanken voor
het in hem gestelde vertrouwen. Hierop, op die kinderlijke poëzie
van hem, had ik mijn berekeningen gebaseerd.”
Maar er is zoveel meer. Of beter: er zijn er zoveel meer. Personages, that
is, maar ook wijze lessen. Over ervaring bijvoorbeeld: “Kennelijk
is de bittere ervaring van één volk niet voldoende voor de
mensheid. Laat iedereen in zijn geest zelf de herinnering aan zijn
eigen slaafwording optekenen opdat niemand meer hetzij zelf in
verleiding komt, hetzij zijn nakomelingen de wet wil voorschrijven.”
Of over het belang van woorden: “(…) als corrector op de redactie
zag ik een zetfout over het hoofd in een commentaar bij de
redevoering van de leider op het 19e partijcongres. In
plaats van: ‘Zijn rede klonk als een dreigende waarschuwing aan
de ophitsers van een nieuwe oorlog’ stond er ‘van de
ophitsers’. Dit ene voorzetseltje heeft me heel wat jaren van mijn
leven gekost.” Of, ten slotte, een les die revolutionaire zeloten
nooit schijnen te leren: “Mensen als u zijn nodig zolang de strijd
om de macht aan de gang is. Na de omwenteling bent u niet meer nodig,
uw verleden zal de nieuwe bazen aan hun verplichtingen herinneren, en
welke machthebber is zijn schuldeisers welgezind?”
Ik haal er slechts hier en daar wat uit, uit deze meer dan driehonderd
bladzijden lange reis tussen “droom en werkelijkheid”, “delirium
en realiteit” die Boris en Maria meemaken, een reis die hen beiden
niet alleen door de trein, maar ook door de geschiedenis van Rusland
brengt en ten slotte weer bij mekaar, maar dat belet niet dat het
boek ook als geheel zeker de moeite van het lezen waard is.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !