Alweer van 1 april geleden dat ik nog een boekbespreking heb gepubliceerd klaarblijkelijk, maar dat lag dan ook in de lijn der verwachtingen. Toegegeven, ik ben sinds twee dagen in een ander boek bezig, maar ongeveer veertien dagen was de leestijd die ik had ingeschat voor deze Decamerone van Giovanni Boccaccio. En, eerlijk gezegd, ik heb even gedacht dat het méér zou worden en dat dit weer zo'n boek zou worden waarvan ik af en toe een stuk zou lezen tussen andere boeken door. Kwestie dat de opbouw - losse verhalen binnen een rudimentair kader - het toelaat en dat ik de verhalen van het eerste deel, de eerste van de tien dagen dus, nogal sterk op mekaar vond lijken.
Maar dat bleek wel mee te vallen. Net zoals volgend stukje uit de inleiding: "Het is redelijk, dat iedereen tracht zijn leven te behouden en zich voor besmetting te vrijwaren. Als we de kerk uitkomen, zien we niets dan doden die naar het graf worden gedragen en over niets anders zullen we horen dan over doden en stervenden. Naar mijn mening moeten wij dus, zoals zovele anderen, de stad verlaten en naar buiten gaan. Daar zingen de vogels, de korenvelden golven als de zee, daar groenen de heuvels en vlakten. Daarom geloof ik dat we er goed aan zouden doen vandaag nog met onze dienaressen naar mijn buitenverblijf te vertrekken."
Inderdaad, het raamverhaal van de Decamerone speelt zich af tegen de achtergrond van de door Europa warende pest. Een merkwaardige gelijklopendheid met onze tijd met dat verschil dan dat de pest uiteraard véél dodelijker was en mensen desondanks wél naar hun buitenverblijf mochten en tijd doorbrengen in een groot gezelschap van vrienden ...
Wat te vertellen over de tweeënzeventig vertellingen in dit boek? Wel, vooreerst dat het er dus geen honderd zijn, terwijl het raamverhaal toch spreekt van tien vrienden die elkaar elk tien verhalen vertellen in tien dagen tijd. Dat verklaarde Boccaccio destijds zélf zo: "Weet evenwel nu reeds, dat de omvang van dit boekdeel niet toestaat de tien verhalen van elk der tien dagen hier alle, in hun geheel, een voor een, op te nemen, maar dat daaruit de schoonste en geestigste gekozen zijn." Een niet geringe belofte, natuurlijk, maar het dient gezegd dat op een enkele flauwiteit na en ondanks het feit dat er een aantal stokpaardjes bereden worden - neukende nonnen, woelige weduwen, poepende paters (voor het Nederlandse publiek: "poepend" zoals dat in Vlaanderen begrepen wordt), vettige venten - de kwaliteit van de verhalen meer dan behoorlijk is. Ze zijn ook nooit lang genoeg (72 vertellingen op 315 bladzijden en daar zijn in mijn editie nogal wat illustraties bij) om de tijd te krijgen zwaar te gaan tegensteken.
Ik kan ook niet meteen oordelen of de vertaling beter is dan andere (die vertaling is het werk van ene C.J. Kelk) en of ze adequaat is (ik studeer tegenwoordig Italiaans, maar dat zal nog héél lang onvoldoende blijven om een boek als de Decamerone te kunnen lezen), maar vondsten als "daar zij niet eerder geweten had met wat voor horens de mannen stoten" zijn toch wel fijn. Net zoals dit stuk uit de vijfendertigste vertelling: "Nu droeg Messire Geri een van zijn bedienden op, naar Cisti te gaan om een fles wijn te gaan halen, waarvan hij bij het eerste gerecht zijn gasten een half glas wilde schenken. De bediende, die het nog maar steeds niet verkroppen kon, dat hij nooit van die bizondere wijn had mogen proeven, nam een heel grote fles mee. Toen Cisti dit zag, zei hij: 'Mijn zoon, messire Geri zendt je niet naar mij.' Meer dan eens betoogde de knecht dat het heus wel zo was en dat Messire Geri hem wel degelijk naar de bakker had gestuurd. Alles tevergeefs, zodat hij onverrichterzake naar zijn meester terug moest keren om het hem te vertellen. Messire Geri zei toen: 'Ga er nog eens heen en vraag Cisti, naar wie ik je dan heb gestuurd.' Dat deed de knecht, hij ging er weer heen en toen Cisti weer zei: 'Mijn zoon, messire Geri zendt je niet naar mij,' antwoordde de knecht: 'Naar wie stuurt hij me dan?' Waarop Cisti ten antwoord gaf: 'Naar de Arno.'" Of het stuk uit de zesendertigste vertelling waarin een gulzige kok zijn baas tracht wijs te maken dat kraanvogels maar één poot hebben: "Zij waren de rivier al genaderd, toen hij aan de oever meer dan twaalf kraanvogels zag staan, alle op één poot, zoals hun gewoonte is als ze slapen. Hij weest ze Currado dadelijk aan en zei: 'Nu kunt u zelf duidelijk zien, messire, dat ik gisterenavond gelijk had. kraanvogels hebben maar één dij en één poot. Kijk maar zelf.' - 'Wacht maar,' zei Currado, 'k zal je gauw laten zien dat ze er twee hebben.' Hij reed dichter op ze toe en riep luid: 'Hu!' Op dit geschreeuw zetten de kraanvogels ook hun andere poot op de grond neer en vlogen na enkele passen weg. Currado wendde zich tot Chichibio en vroeg hem smalend: 'En, schurk die je bent, zeg op, hebben ze er één of twee?' In zijn doodsangst antwoordde Chichibio en begreep zelf niet waar hij de woorden vandaan haalde: 'Ja, Messire, maar tegen die van gisteren hebt u geen hu!hu! geroepen. Als u dat wel had gedaan, dan zou hij ook wel zijn andere poot hebben uitgestoken, net als deze hier.'"
Enfin, ik kan nog wel een tijdje doorgaan met citeren, maar u kan uiteraard het boek zélf beter lezen. Hoofdstukken die zich speciaal onderscheidden, waren voor mij de Geschiedenis van drie bedden door vijf mensen beslapen, de Geschiedenis van de man, die zijn geliefde een gebraden valk als maal voorzet, de Geschiedenis van een man die zijn vrouw in een merrie wil veranderen en de Geschiedenis van Caterina en Ricciardo, na het lezen waarvan een "nachtegaal" nooit meer "zomaar" een vogel zal zijn ...
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !