Deze zomer stond na een tweetal keren de (vaak ook letterlijk) hogere
gedeelten van Bohemen bezocht te hebben uiteindelijk ook een
uitgebreid bezoek aan de Tsjechische hoofdstad Praag op onze agenda.
En als we een stad van enig formaat (soms zelfs een dorp van geen
formaat) bezoeken, dan zit de kans er in dat we ook langs de
begraafplaats passeren. Langs een ‘historische’ begraafplaats dan
toch. Omwille van die bijzondere sfeer die op een oud kerkhof heerst,
omwille van de concentratie van monumenten, en soms ook omwille van
‘bekende’ graven. In Wenen, dat we met Pasen aandeden, waren er
van die laatste een hele hoop te vinden op het Zentralfriedhof;
in Praag had ik niet zo bijzonder veel ‘bekenden’ op het oog.
Maar toch een paar: Franz Kafka, gestorven in Kierling nabij Wenen
maar begraven op de Nieuwe Joodse Begraafplaats in Praag (in
1890 opgericht omdat de Oude Joodse Begraafplaats, het decor
voor Umberto Eco’s De begraafplaats van Praag,
méér dan stampvol lag), en Václav Havel, laatste president van het
postcommunistische Tsjecho-Slovakije en eerste van het dito Tsjechië,
op de daar vlakbij gelegen Vinohrady-begraafplaats gecremeerd en van
een passend monument voorzien.
Passender dan voorliggend, in 1992 in het Nederlands (en in 1991 in
het Tsjechisch) verschenen, Zomeroverpeinzingen in ieder
geval. Niet omdat dit boekje (honderdzestig bladzijden), uitgegeven
door De Prom, slecht geschreven zou zijn, verre van, maar
omdat het – wellicht meer dan Havel zelf voorzien had (hij schreef
zelfs dat het géén “politicologisch handboek” was, maar “niet
meer dan een serie spontaan neergeschreven observaties over hoe ik
dit land en zijn problemen heden zie, hoe ik zijn toekomst zie en
voor welke zaken ik me wil inzetten” – een politiek ‘dingetje’
geworden is. Een razendsnel voorbijgestreefd ‘dingetje’ dan nog,
want terwijl de toen aan het einde van zijn tweede korte termijn als
president toegekomen auteur in dit boekje nog uitgebreid zijn redenen
uiteen zette waarom het zo fout zou zijn om Tsjecho-Slovakije weer op
te splitsen in zijn samenstellende delen, was die opsplitsing nog
geen jaar later al een feit: op 17 juli 1992 verklaarde Slowakije
zich onafhankelijk, tegen 1 januari 1993 werd het dat, net zoals
Tsjechië, ook wettelijk, en zonder dat zulks maar half de ramp werd
die Havel er van verwachtte (of toch voorspelde). Terwijl hij toch
wél, in tegenstelling tot veel van zijn Tsjechische volksgenoten,
besefte dat de Slowaakse drang naar onafhankelijkheid groot én
terecht was: “Uit alles blijkt overduidelijk dat de meerderheid van
de Tsjechen er geen flauwe notie van heeft, hoe sterk de hang van de
Slowaken naar zelfstandigheid en naar de staatsrechtelijke
uitdrukking ervan is (…) Gedurende de hele bestaansperiode van de
Tsjechoslowaakse staat tot op heden werden de Slowaken de facto
vanuit Praag geregeerd – en dat zijn ze zich meer dan wat ook
bewust. Voor velen is of men hen goed of slecht regeert, of zij ja
dan nee aan de regering deelnemen, of er rekening wordt gehouden met
hun belangen of niet, veel minder belangrijk dan het naakte feit dat
zij van elders uit worden geregeerd (…) Ik ben zelfs bang dat deze
diepgewortelde verbittering niet eens zou verminderen als een deel
van de federale instellingen naar Bratislava [de hoofdstad van
Slowakije, én van 1563 tot 1848 ook van Hongarije, al heet de stad
in het Hongaars Pozsony, noot van mij] zou verhuizen; het zou worden
opgevat als een loze Praagse geste en een zoethoudertje voor de
Slowaken dat in de grond van de zaak niets verandert aan de dominante
positie van Praag.”
Iets waarin hij ongetwijfeld gelijk had, wat hem niet belette er een
nogal – laat ons eerlijk zijn – neerbuigende houding ten opzicht
van de nationale aspiraties van de Slowaken op na te houden. Die
hadden immers volgens hem alleen maar last van kinderlijke nukken:
“Alle naties moeten de fase van eigen nationaal zelfbewustzijn en
de daarmee verbonden strijd voor de eigen staat doormaken en moeten
hun nationale soevereiniteit proeven, slikken en verteren, alvorens
tot het besef te komen dat deelnemen aan supranationale verbanden,
gegrondvest op het burgerprincipe, niet alleen de eigen nationale
identiteit en soevereiniteit geenszins onderdrukt, maar die tot op
zekere hoogte zelfs vergroot, versterkt en cultiveert.” Als de
Slowaken maar even luisterden naar papa Havel, dan konden ze zich wel
de moeite besparen, en zouden ze zich, “zowel in hun eigen als in
het algemeen belang” snel kunnen aansluiten bij “de landen met
een gelukkiger historisch lot”, zijnde dus landen zoals Tsjechië.
Al dat nationalisme was trouwens voor niks goed, dat was maar een
“eendimensionaal staatsconcept”: “Een staat daarentegen die
gegrondvest is op het burgerdom en de mens en diens natuurlijke
leefwereld in al zijn facetten en zijn vertaktheid respecteert, is
vanuit zijn eigen wezen een vredelievende en menselijke staat.”
Zoiets als het Frankrijk dat bij de revolutie van 1789 ontstond dus
en ‘vreedzaam’ van alles over de kling joeg dat niet meteen paste
in dat “burgerdom”, vervolgens ook degenen die het over de kling
jagen gedaan hadden, en ten slotte, onder Napoleon, half Europa onder
de voet liep om er de “vredelievende en menselijke staat” te gaan
verspreiden, quoi. En dat allemaal terwijl vadertje Havel van
oordeel was dat de onafhankelijkheid Slowakije niets goeds zou
brengen: “(…) de toestand van historische euforie over de
verworven onafhankelijkheid en de gevoelens van trots op de eigen
staat zouden niet erg lang aanhouden; ze zouden bijzonder snel worden
afgelost – als gevolg van de harde realiteit die onafhankelijkheid
met zich meebrengt – door een grote ontnuchtering”. Een
ontnuchtering die kennelijk groter zou zijn dan de historische die
hij zelf beschreef: “Het samenleven van Tsjechen en Slowaken is in
de geschiedenis al menigmaal gefundeerd geweest op bepaalde
geschreven stukken of althans op mondelinge afspraken van politieke
vertegenwoordigingen – en die afspraken zijn steeds weer opnieuw
geschonden of niet nageleefd door de Tsjechische kant.”
Met zo’n argumenten tégen separatisme heb je toch geen argumenten
vóór meer nodig? Althans, dat denk ik dan, en kennelijk dachten dus
ook de Slowaken dat. Ondanks het idee van Havel “dat de revolutie
me aan het hoofd van de staat zette”, hem, “een instrument van de
tijd”, besloten de Slowaken hún deel van de staat weer onder dat
hoofd vandaan te halen. Wat overigens niet wil zeggen dat Havel op
andere vlakken géén gelijk had: “Nergens, waar er een politiek
systeem is dat te zeer aan de partijen onderworpen of ervan
afhankelijk is – waardoor ook de staat als zodanig aan
partijpolitiek ondergeschikt is gemaakt -, gaat het echt goed (…)
Een te sterke nadruk op de politieke partijen voert tot veel kwalijke
zaken. Bijvoorbeeld: over politieke carrières beslist de loyaliteit
jegens de partijleiding of zelfs het partijapparaat, veeleer dan de
wil van de kiezers en de bekwaamheid van de politici. Zo creëren de
partijstructuren een soort schaduwstaat in de staat. Kiezersbinding
of stunts met het oog op de verkiezingen worden dan belangrijker dan
het de facto vaststelbare belang van de maatschappij. Er komt zo te
veel ruimte voor machtsbeluste lieden die zich onder bepaalde
omstandigheden, dankzij hun partijboekje en hun serviliteit jegens de
partijleiders die een snel opklimmen binnen de partij mogelijk maakt,
gedekt door de vlag van de partij, een positie en invloed kunnen
verwerven die absoluut niet overeenkomen met hun kwaliteiten. Zo kan
het gemakkelijk gebeuren, dat tenslotte de kiezers worden geregeerd
door mensen die absoluut niet door hen zijn gekozen: het volstaat dat
een populaire partij of een partij met een populair programma hen op
de kandidatenlijst zet, geenszins vanwege hun kwaliteiten, maar als
beloning voor hun zogezegd specifieke diensten. De maatschappij leeft
dan de facto alleen maar van verkiezing naar verkiezing; de hele
politieke besluitvorming is volledig het speelterrein van
partijpolitieke manoeuvres en calculaties geworden; niemand denkt aan
meer dan de positie van zijn partij bij de volgende verkiezingen.”
Voeg er nog wat familiebanden aan toe en je hebt belgië, zou ik
zeggen: “Waarvoor zouden de verkiezingen goed zijn, als de kiezer
om welke reden dan ook alleen tussen de kleinste en de grootste
vlegel kan kiezen? Waarvoor dat hele bonte spectrum van partijen, als
het geen van hen gaat om het algemeen belang?”
Zoals het ook in belgië niet aanvaard wordt dat iemand in de
politiek zichzelf, als een ander dat al niet voor hem heeft gedaan,
als links of rechts wenst te beschouwen: “Ik weiger en heb ook
altijd geweigerd mezelf bij rechts of links in te delen; ik sta
buiten die politiek-ideologische fronten en ben onafhankelijk
daarvan; ik bewaak mijn vrijheid in zoverre dat ik over alles juist
die mening kan hebben waartoe ik mezelf aanspoor, en niet gebonden
aan enige voorafgaande indeling van mezelf. Ik kan me voorstellen dat
mijn ene mening links kan overkomen en mijn andere juist rechts, ik
kan me zelfs voorstellen dat een en dezelfde mening de een rechts kan
toeschijnen en de ander links – en mij is dat, eerlijk gezegd,
absoluut om het even. Het allermeest heb ik er nog een hekel aan om
van mezelf te beweren dat ik ‘in het centrum’ sta. Zulke
topografische bepalingen lijken me absoluut absurd (te meer, omdat
zo’n veronderstelde centristische opstelling zonder meer
afhankelijk is van het gezichtspunt dat men inneemt).”
Een onafhankelijkheid in zijn denken die ook terug komt in het voor
de rest oninteressant geworden hoofdstuk Buitenlandse politiek
overigens: “(…) dat we wel degelijk een zekere tegemoetkoming
jegens de Sudetenduitsers zullen voorstellen, dat verheel ik niet.
Het is in ons eigen belang om te erkennen dat de verbanning – en
vooral de manier waarop die werd uitgevoerd [de Tsjechen
organiseerden regelrechte dodenmarsen, noot van mij] – een
alleszins foutief antwoord was op de misdaden van het nazisme en van
de Henleinaanhangers. Als we zo’n stap zetten, zal dat natuurlijk
niet op kosten van onze burgers zijn, die niet verantwoordelijk zijn
voor de beslissingen en de daden van hun voorouders; onrecht mag
nooit met nieuw onrecht worden vergolden.” Of: “Hoewel ik, zoals
gezegd, dus geen zoeker van een andere ‘derde weg’ ben, ben ik
tegelijkertijd een tegenstander van blinde navolging, vooral als die
zich in ideologie verandert. En wel om een heel eenvoudige reden: het
is tegen de natuur en tegen het leven. We zullen uit Tsjechoslowakije
nooit een Bondsrepubliek Duitsland of Frankrijk of Zweden of
Verenigde Staten maken en ik snap eigenlijk niet, waarom we daar
moeite voor zouden moeten doen. Dan zou natuurlijk ook de vraag
opkomen, waarom we eigenlijk een zelfstandige staat zouden moeten
zijn en op school zo’n onbelangrijke taal als het Tsjechisch en het
Slowaaks moeten leren, en waarom we ons niet direct tot de
eenenvijftigste staat van de VS uitroepen.”
In detail ingaan op Václavs versie van I had a dream, het
hoofdstuk Hoe ziet de toekomst eruit?, lijkt me weinig zinnig,
vooral omdat hij die “toekomst” in 1991 niet meer dan een jaar of
tien in de toekomst zag en die dus al snel door de realiteit
ingehaald werd en nog steeds ingehaald is. Wie in de steden en
gemeenten van het land is geweest, wéét dat er – net zomin als
bij ons – niet “in elke straat (…) ten minste twee bakkerijen,
twee banketbakkers, twee cafés en vele andere winkeltjes zijn”, al
zijn diegene die er wel zijn inmiddels ongetwijfeld wél voor het
overgrote deel in privébezit (of van een soort coöperatieve, die
uiteindelijk ook gebaseerd is op privébezit). Wie er het platteland
(en in Tsjechië is het voor niet onaanzienlijke delen inderdaad
behoorlijk plat) heeft aangedaan, weet dat dat er nog steeds niet
bijzonder florissant uitziet. Wie het land wat bereisd heeft, weet
dat er erg mooie hoeken aan zijn, met mooie landschappen en mooie
dorpen, maar dat er aan de steden doorgaans nog veel werk is en dat
de opgelopen achterstand (een halve eeuw communistische bezetting
gaat je niet in de koude kleren zitten) nog niet is ingelopen, wat
misschien ook maar beter is. De “voorsprong” die wij hebben, wil
je als nakomer niet per se ongedaan maken. Zonder dat dat overigens
noodzakelijk wat dan ook te maken heeft met het misbruiken van de
vrijheden die aan het begin van de jaren negentig plotseling
ontstonden, al zal dat zeker in de jaren na de omwenteling een rol
hebben gespeeld: “De meest verschillende problematische of op z’n
minst twijfelachtige menselijke neigingen zijn jarenlang onopvallend
in de maatschappij gekweekt en eveneens onopvallend verspreid in de
diensten van het dagelijks leven van het totalitaire systeem. Nu
werden ze opeens bevrijd uit dat dwangbuis en kregen ze daarmee
eindelijk de vrijheid zich volledig te doen gelden en te ontplooien.
De zekere ordening – als je dat zo kunt noemen – hun door het
autoritaire systeem opgelegd (waarmee ze tegelijkertijd
‘gelegaliseerd’ werden) is nu vernietigd, maar de nieuwe
ordening, die juist geen gebruik zal maken van zulke gewoontes maar
ze zal beperken, namelijk de ordening van de vrij op zich genomen
verantwoordelijkheid voor alles en jegens allen, is nog niet
opgebouwd en kan dat ook nog niet zijn, omdat zo’n ordening pas
ontstaat en gecultiveerd wordt in een periode van vele jaren.”
Samengevat: er zitten zeker – dat heeft u gemerkt – een aantal
citerenswaardige stukken in dit boekje, maar het geheel is, nogal
snel, gedateerd geraakt. Meer filosofie en minder politieke
actualiteit hadden het ook zo’n vijfendertig jaar na datum wellicht
nog leesbaarder gemaakt.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !