Ik geloof niet dat ik al eerder een boekbespreking begonnen ben met
het te hebben over de foto van de auteur (al zou het me nu ook weer
niet totáál verbazen dat ik dat ergens in een van die honderden
boekbesprekingen wél gedaan heb), maar in het geval van Buiten
bereik – Reis naar het einde van Rusland van Lotte Lola Vermeer
wil ik dat dus doen.
Het is een foto genomen in een of ander mini-themapark dat ze in
Rusland bezocht, dus verbonden aan het verhaal in het boek, maar los
van de achtergrond had het er ook een kunnen zijn die genomen was in
haar habitat, een habitat die niet echt samenhangt met een gemeente
(Schijndel, haar geboorteplaats) of één stad (als ik het goed heb,
hangt ze nu in Antwerpen rond, maar ze verkast regelmatig), maar
zonder twijfel bestaat uit wat dan ‘hippe buurten’ heet, van die
wijken waar alleen maar jonge mensen (en af en toe een oude hippie)
wonen, waar koffie nooit gewoon koffie heet, waar mannen ‘s morgens
even lang aan de wastafel staan als vrouwen (laaaaaaang), waar hele
verhalen van liefde en welkom op vensters van drankgelegenheden
geschreven worden (maar de prijzen niet kunnen betaald worden door
wie ‘gewoon’ gaat werken), waar letterbakmensen overal thuis zijn
en wij standaarduitvoeringen eigenlijk geacht worden ons minstens een
beetje te schamen voor ons bestaan, waar een of andere fancy
ziekte (pakweg de ‘fibromyalgie’ van de auteur) in de plaats
gekomen is van de eeuwenoude kwalen waar werkmensen doorgaans aan
leiden, en van waar de inwoners hun positieve vibes de wereld
over sturen om die zo elke dag wat beter te maken. Enfin, u
kent het type: mannen met Leopold-II-baarden, tatoeages, veel te veel
tijd voor fitnesscentra, en ‘manbags’ (of, zoals mijn
moeder die veertig jaar geleden al noemde, jeanettezakskes),
en kindvrouwtjes in bloemenjurken, een mond die te breed is voor het
gezicht (iemand noemt haar in dit boek dan ook een “breedbekkikker”),
het haar woest opgestoken (want ondanks die uren voor de spiegel toch
‘geen tijd’ om er meer werk van te maken), ‘wit’ als hun
privilege en zoals al hun buren (op die Indiër van het
‘multiculturele’ restaurant na), en links zonder daarbij de eigen
weelde aan de kant te zetten of zonder er eens serieus over na te
denken. Dansaertstraatlinks. The Beautiful People van onze
politiek-correcte tijden. Ik kan er naast zitten, maar ik vermoed van
niet. De auteur is, aldus nog de achterflap, immers behalve schrijver
ook nog “theatermaker en scenarist. Ze is stichtend lid van het
makerscollectief Radicale Gezelligheid en verbonden aan het literaire
productiehuis VONK & Zonen. Daarnaast werkt ze aan performances,
podcasts, digitale interventies en andere soorten poëzie”, genre –
ik citeer maar even uit het boek: “de zomer is zoals gelei /
paradijs thuisland opent je / de storm begint”.
De auteur heeft echter behalve een aantal moderne afwijkingen – de
wereld verkennen via een scherm, om de voornaamste maar te noemen
(maar bijvoorbeeld ook naakte Russinnen op het internet zoeken) –
ook grotere kloten dan veel mannelijke hipsters (en dat bedoel ik –
in deze tijden moet zulks verduidelijkt worden – niét letterlijk)
en heeft op een zeker moment in 2018 besloten in de werkelijkheid te
gaan bekijken wat digitaal eindigde: “Op een dag zoomde ik ver uit
om het poppetje [van Google street view, noot van mij] op een
willekeurige plek de kaart op te zwieren. Toen viel me iets
bijzonders op aan street view in Rusland. Europa is bijna volledig
dooraderd, maar in Rusland lijken lange lijnen uitgezet die plots
ergens stoppen: wat gebeurt daar? Rusland is een plek waar ze wel
zijn begonnen met digitaliseren, maar er is ook heel veel onontgonnen
gebied. In de Benelux zijn intussen bar weinig plekken niet
gedigitaliseerd. Onzichtbare plekken lijken hier alleen nog maar
ondergronds of binnenhuis te zijn. Voor digitale eindes moest ik in
Rusland zijn. Waarom stopt street view daar? Wat hield de cartograaf
tegen? Was de rest niet de moeite om te digitaliseren? Ik haal mijn
schouders niet op bij vragen die moeilijk te beantwoorden zijn. Ik
wil ze tot op de bodem uitzoeken.” Wat ze dus deed: ze trok naar
Rusland zonder Russisch te kennen, alléén (wat ze naar eigen zeggen
nog nooit eerder had gedaan), met gebruikmaking van Couchsurfing
(een website waarlangs je contact kan nemen met ‘locals’
waarbij je op de bank – of op een slaapmatje – kan maffen) en
haar (uiteraard) roze ‘backpack’ op haar rug, en legde een
reis af van Moskou naar Kolomna, van daar naar Rjazan en verder naar
Voronezj (intussen overigens volgens de auteur vrijwel volledig
‘gedigitaliseerd’), en dan ten slotte naar Sotsji en het daar in
de buurt gelegen skioord Krasnaja Poljana. Aardrijkskundig in een
heel beperkte zin het einde van Rusland, omdat dat laatste vlakbij de
grens met Abchazië ligt, maar ook weer niet aan wat van hieruit het
logische fysieke einde van Rusland lijkt, het
Tsjoektsjenschiereiland. Met Google street view geraak je
namelijk, voor zover ik zie, niet verder dan in Strelka (oblast
Magadan) en dan zit je nog zo’n tweeduizend kilometer in
vogelvlucht westelijk van daar, terwijl Sotsji op zijn beurt nog eens
zo’n achtduizendvijfhonderd kilometer (weerom in vogelvlucht)
verder naar het westen ligt. Zover van dát einde zit ze zelfs af dat
op de gestileerde kaart vooraan in het boek dat einde niet eens te
zien is: de kaart wordt achter Irkoetsk afgekapt, ongeveer halverwege
tussen Vermeers “einde van Rusland” en het meest oostelijke punt
ervan, van bij ons gezien dus het werkelijke einde van Rusland. Meer
dan zwaar overdreven dus, die titel, maar ongetwijfeld een leuk
lokkertje voor de onoplettende lezer (ik had het wél gezien), en
toch een soort end of the road, althans wat Google street
view betreft.
Een hele trip in ieder geval voor iemand die aan het begin van het
boek nog schrijft dat de grens tussen belgië en Nederland “niet
altijd soepel geweest [is]. Zelf heb ik nooit boter gesmokkeld, maar
in covidtijden kwam je zelfs in grensdorpen ‘de grens’ niet
over.” Wat toch wel een zeer lokaal fenomeen moet geweest zijn,
want ik ben tijdens die “covidtijden” voortdurend de grens met
Nederland, Frankrijk en Duitsland overgestoken. Met de auto, met de
fiets en te voet. Soms met een zekere angst tegen een controle aan te
lopen (ik ben nog steeds geen enkele keer “gevaccineerd” tegen
die onzin), maar zonder er ooit effectief een tegen te komen, laat
staan zonder ooit “de grens” niet over te geraken.
Wat niet belet dat er ook een keer je een grens over bent wel eens
‘ambetante’ dingen zijn: het fijne van een metrostelsel leren
kennen, bijvoorbeeld. Van dat in Brussel heb ik als student een
aantal jaren vrij intensief gebruik gemaakt, maar dat in Praag was
toch weer heel anders (vooral omdat we wel eens zat waren als we dat
gebruikten), dat in Boedapest ook, dat in Londen eveneens, en zelfs
toen ik afgelopen lente in Wenen was, was het weer even wennen. Zoals
voor Vermeer het geval was in Moskou: “Als je een vrouwenstem de
haltes hoort omroepen, ga je van het centrum weg. Als je een
mannenstem hoort, ga je naar het centrum toe (…) De stem is een
manier om te achterhalen of je de juiste richting uit gaat. Ik kon
dat gegeven moeilijk verifiëren in de metro, omdat ik vooral rondjes
rondom het centrum bleef rijden, want die stations zijn het meest indrukwekkend.”
‘Ambetante’ en, soms tegelijkertijd, leerzame dingen: “Bij het
woord kremlin denken mensen doorgaans aan het Kremlin: de plek waar
Poetin zit. Het Kremlin is eigenlijk het kremlin van Moskou. Er zijn
veel meer kremlins in Rusland. Het Kremlin is dus het kremlin der
kremlins en in Moskou de plek waar de regering zetelt. ‘Kremlin’
is een term die gehanteerd wordt voor de Russische regering, het
regeringsgebouw, het keizerlijk paleis en/of een versterkte
stadskern. Na het Kremlin in Moskou zou ik nog tal van andere
kremlins bezoeken. Het staat voor zover ik weet garant voor bijzonder
mooie, oude gebouwen.”
Leerzame, maar ook verwachte dingen. Ik ga namelijk zélf geen
gebieden bezoeken aan de hand van Google street view, maar ik
struin wel Google Maps af op zoek naar interessante punten die
een aanvulling kunnen vormen op wat ik via toeristische gidsen,
brochures, websites, enzovoort al gevonden heb. En sinds ik een paar
keer ondervonden heb dat het niet is omdat een punt te vinden is op
Google Maps én op Waze (met dat laatste navigeer ik
namelijk), dat het punt op Waze ook exact hetzelfde is als dat
op Google Maps, durf ik al wel eens Google street view
te openen om een keer ik interesse heb voor een bepaald punt even
visueel de omgeving in me op te nemen. Dat die techniek je
bijvoorbeeld niét zal brengen tot op een kerkhof – iets wat
ik, net zoals Vermeer klaarblijkelijk, graag bezoek - , althans niet
digitaal, is duidelijk, maar je kan wel proberen om aldus de ingang
ervan te lokaliseren: “Digitaal had ik me al meermaals langs alle
buitenmuren van de begraafplaats en het klooster gemanoeuvreerd in de
hoop een opening te vinden. Hier kostte het geen moeite, Gina kende
de ingang in de echte wereld.”
Waarna je, wat me op kerkhoven, maar ook in steden als geheel wel
eens overkomen is, voor een volgende verrassing kan komen te staan:
“De begraafplaats was veel groter en voller dan ik me digitaal had
kunnen voorstellen. Een plattegrond erbij nemen zou gepast zijn, maar
wij verkozen te wandelen en zien wat er op ons pad kwam.”, schrijft
Vermeer, maar ik moet toegeven dat zelfs de rudimentaire instructies
die ik genoteerd had voor ons bezoek aan het Zentralfriedhof
in Wenen ons uiteindelijk niet hielpen om het grafmonument van Falco
te vinden. “Ik wist van tevoren wel dat de graven van Tsjechov,
Gogol en Majakovski zich hier bevonden”, voegt Vermeer nog toe, en
ík wist dat op het Zentralfriedhof dat van Arnold Schönberg,
Bruno Kreisky, Franz Schubert, Franz von Suppé, de gebroeders
Ligeti, Hedy Lamarr, Hugo Wolf, verschillende Johann en andere
Straussen, Johannes Brahms, Ludwig van Beethoven (toch een kopie van
zijn grafmonument), Udo Jürgens, en een Sovjet-begraafplaats te
vinden waren, maar dat belette niet dat we ons uiteindelijk bijna suf
liepen omdat Falco niet lag waar ik hem verwacht had. “Afstanden op
andere plekken voelen altijd anders aan”, schrijft Vermeer verder.
Terwijl het moeilijk maken toch in niemands bedoeling lag (net zomin
als er richtingsaanwijzers zetten, neem ik aan). Wat klaarblijkelijk
soms wél voorkomt als mensen weten dat er zo’n auto van Google
street view gaat rondrijden: “Het rijden in de auto’s met
camera wordt doorgaans aan een extern bureau uitbesteed. Het is een
geheim wanneer de auto’s zullen rijden en waar ze de wereld zullen
vastleggen. Want voor je het weet, staan er allemaal mensen de
digitale werkelijkheid te fotograferen met duivenmaskers (zoals op
Sakuradori Ave in West-Tokio in 2013). Ik smul van de linkjes en
artikels waarin wordt getoond dat mensen de digitale werkelijkheid
een andere wending geven. Liever nog dat iemand per ongeluk op iets
stuit en vervolgens in verwarring is over een mogelijk fictief
element dat werd geïmplementeerd.”
Wat – en dan bedoeling ik het digitaal vervalsen van de
werkelijkheid – dan allicht weer niet de bedoeling is van wie een
‘recensie’ schrijft van plaatsen, punten, gebouwen, enzovoort
(ja, ook dát wordt gedaan en ik lees ze wel vaker): “Op het
internet had ik op voorhand gelezen: ‘wisselende treurige staat van
de gebouwen, verspilde tijd’. Niets daarvan is waar; in dit
labyrint kun je hele levens spenderen terwijl die van anderen aan je
voorbijtrekken. Ik zou mijn hele oeuvre over deze plek kunnen
schrijven.” Recensies zeggen, mijns inziens, (en dat geldt ook voor
boekbesprekingen) simpelweg minstens evenveel over de waarnemer als
over het waargenomene. De ene gaat iets bekijken om die reden, vanuit
die verwachting, de andere om een andere reden, zonder of met totaal
andere verwachtingen, en aan de hand van de match tussen reden
en verwachting enerzijds en tijdelijke werkelijkheid anderzijds (het
kan regenen, er kunnen massa’s bezoekers zijn, je kan niet verder
dan een hek komen, je kan een pissige dag hebben) worden die
recensies dan geschreven. Ikzelf ga dan ook voornamelijk op foto’s
af (al kom ik ondanks mijn ervaring met het beoordelen daarvan óók
nog wel eens tot de conclusie dat alle bezoekers hun ogen in hun
zakken hadden of dat ik een bezoek net zo goed had kunnen overslaan),
maar dat ligt dan waarschijnlijk weer aan het feit dat ik zélf heel
erg ingesteld ben op het nemen van foto’s. En dat alles los van het
feit dat tijd op het internet onbestaande is:”Ik weet niet wat de
toekomst van deze plek is. Ik weet niet wat de aard van deze plek is.
Ik weet nu wat de staat was op 6 juli 2018. Ik weet niet wie en wat
er in die zes jaar tussen de twee punten op de tijdlijn ligt.” Een
fenomeen dat mij in 2022 nog tot bij een industriële ruïne in een
Tsjechisch bos bracht waarvan ik nog in 2021 op Google Maps
geplaatste foto’s gezien had, maar er nu niet meer bleek te zijn.
Van de restanten van de steengroeve waarbij ze stond, was er nog wel
wat over, ik raapte er zelfs een stevig stuk marmer op, maar de ruïne
– overigens helemaal aan de rand van het bos gelegen en niet er
echt in, een indruk die de foto’s wel verwekten – was foetsjie.
Misschien waren de foto’s al ouder dan het jaar waarin ze geplaatst
werden, misschien zat ik toch niet helemaal op de juiste plaats,
misschien lagen de restanten van de steengroeve en de ruïne verder
uit mekaar (ik kon geen enkele aanduiding verder het bos in vinden),
geen idee, maar de digitale waarneming en de werkelijkheid lagen daar
voor ons in ieder geval wél ver uit mekaar, wat niet te verwijten
viel aan wie de waarneming gedaan had, maar aan wie er geloof aan
gehecht had. “Op Google Maps had ik de plek proberen aan te
stippen, proberen op te slaan als plek om te bezoeken. Ik schrijf
‘proberen’, want ik volgde de route naar dat punt, maar
het was niet de plek (…) Opnieuw probeerde ik naar de plek te
navigeren (…) Het moest hier ergens zijn.” Soms moet je op zo’n
niet gevonden plek (of toch op de plek waar je dan wél bent) gewoon
je boterhammen en je koffie bovenhalen en er picknicken. Wie weet wat
ontdek je nog terwijl je er even je tijd voor neemt.
Dat er niet overál infoborden zijn, bijvoorbeeld. Dat je echt niks
kan maken van de taal (wat ik onder andere met Tsjechisch heb). Dat
mensen soms blijven uitleg geven ook al moeten ze op den duur toch
wel sterk onder de indruk zijn van je to-taal-e barbaarsheid: “De
Russische treindienst communiceerde via elk medium met mij in het
Russisch. Ik ontving zelfs Russische sms’jes waar de vertaalmachine
ook geen raad mee wist. Gelukkig zijn cijfers minder
multi-interpretabel. De treinrit tussen Rjazan en Voronezj zou ruim
vier uur duren. Ik toonde mijn ticket aan een treinbegeleider die mij
in het Russisch toesprak en geen andere talen op zak had. Ze
probeerde mij rustig in het Russisch van uitleg te voorzien. Toen ik
vragend voor haar bleef staan, stapte ze met me mee de trein in om
mijn plek aan te wijzen.” Slechts één ding is erger: wel een paar
woorden van een taal spreken en dat ook domweg te kennen geven. Dat
is namelijk voor veel mensen niet het signaal dat je in hun taal het
IQ van een lavabo hebt, maar dat je stiekem álles wel zal verstaan
en dus ratelen ze maar verder, elke vorm van lichaamstaal negerend,
terwijl jij hoofdpijn krijgt.
Zoals dat ook in winkelcentra met mij gebeurt, in ieder geval als ik
de pech heb voorbij een parfumerie te lopen (een van de weinige
dingen waar ik overgevoelig op reageer zijn chemische geuren,
vandaar), waardoor ik op mijn reizen ook zelden een winkelcentrum
binnenduik of het moest zijn dat daar de supermarkt gevestigd is waar
ik mijn dagdagelijkse boodschappen wil doen. Winkelcentra zijn ook
gewoon niet interessant, ze “dienen overal ter wereld hetzelfde
doel, daarvoor hoef je niet naar Rusland”, schrijft Vermeer.
“Waarom was ik niet wat rond blijven hangen bij de kathedraal? (…)
Bij winkelcentra weet ik dat ik er doorgaans slechter uitrol dan ik
er binnenga, maar dat besef ik meestal te laat. Ik voel me altijd
hyperbewust als ik iets moet aanschaffen. Als ik geen lijstje maak
voor ik een supermarkt instap, kan ik er zo uren spenderen, gang na
gang op zoek naar iets wat ik vergeten ben of zou kunnen vergeten.
Als ik een mythe zou mogen schrijven in lijn van Sisyphys en andere
kwellingen, dan zou het zijn: zonder boodschappenlijstje een
bodemloos winkelwagentje voortduwen in een eindeloos grote
supermarkt. Een winkelcentrum, de hel van Dante.” Kan ik inkomen,
zelfs als ik in mijn eigen buurt een winkelcentrum binnenloop, ga ik
altijd recht op (Wat dacht u?) de boekhandel(s) af, maar Vermeer
bezoekt wel méér dingen in Rusland (over het algemeen, voor zover
ik begrepen heb, niét altijd voorbij het einde van Google street
view) waaraan ik nog geen half uur zou spenderen op welke reis
dan ook. Genoemde themaparken, bijvoorbeeld, of andere parken met
niets anders dan oorlogsmonument nummer zoveel en een speeltuintje,
of pleinen zonder interessante randen, of grijze woonwijken.
Misschien interessant genoeg om er een boek over te schrijven (dat ik
overigens geleend heb in de bibliotheek, niet gekocht), maar toch
niet zo interessant om er uren van je leven aan te verspillen? Zoals
aan hakkelende gesprekken in slecht Engels met mensen bij wie je
logeert, zou ik daar aan toevoegen, maar goed, dat lijkt eigen aan
‘couchsurfing’, wat ik nooit zou doen omdat het
gegarandeerd voor sociale situaties zou zorgen waar ik nooit in
terecht wil komen. “Dit was verveling”, schrijft ze als ze in
Voronezj op haar eentje rondloopt, maar alles wat niet ergerlijk is
aan haar reis (ze komt onderweg ook in een bedreigende situatie
terecht, louter omdat ze er van uitgaat dat meegaan met een koppel
wel okee zal zijn), lijkt mij vervelend. Er is werkelijk niks aan
haar beschrijvingen dat mij doet denken dat ik daar wel eens zou
willen komen of dat wel eens zou willen meemaken (al heb ik, zoals
Vermeer, ook wel van het soort smaak- of geurherinneringen die me bij
het opnieuw opduiken van die smaak of geur onmiddellijk terug
‘katapulteren’ naar een bepaalde plaats of tijd, een koolzaadveld
in de Gaume op het heetste van een warme zomerdag of een
strandpaviljoen in Friesland waar ik met mijn lief een ‘mexican
coffee’ dronk), zelfs niet als ze het heeft over dingen die me
wél interesseren (met uitzondering van die dolmens nabij Sotsji),
zoals voornoemde begraafplaats of de ruïne van een sanatorium in
datzelfde Sotsji; het enige dat me wél af en toe deed denken dat ik
er eens een blik moest op werpen waren haar beschrijvingen van dingen
die ze… op het internet had aangetroffen (Zjdoen of de Russian
Village Boys, bijvoorbeeld, al heb ik dáár nu hoofdpijn van).
In zoverre ik die dingen al niet gezien had: “Een man met ontbloot
bovenlijf hangt aan een omgebogen boom in een besneeuwd bos. Voor hem
staat een man in ontblote torso, een zwarte bontmuts en groene
bokshandschoenen. Ritmisch slaat hij op de buikspieren van de
hangende man. De boksende man bukt, de man aan de boomtak zwiept zijn
benen over de man heen. Dit herhalen ze steeds, terwijl de omgebogen
boom steeds meer beweegt. Twee meter achter hen staat een beer die
met zijn volle gewicht op de dikke tak duwt, die verbonden is met de
omgebogen boom. De beer doet push-ups terwijl hij naar de trainende
mannen kijkt.”
Soit, als u van dit boek niét verwacht dat het een toeristische gids
is, een misjmasj tussen verhalen uit de virtuele wereld en de
werkelijke wereld wel kan waarderen, zoals ik wel enige raakpunten
heeft met die van de auteur (in mijn geval voornamelijk wat het
voorbereiden van reizen betreft), of simpelweg tussendoor eens wat
lichter leesvoer tot u wil nemen (de driehonderd bladzijden lezen
zeer vlot weg), dan zou ik dit boek niet laten liggen als ik het
tegenkwam in de bibliotheek.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !