dinsdag 16 mei 2023

Oude en nieuwe buitelingen - Godfried Bomans (boekbespreking door Björn Roose)

Oude en nieuwe buitelingen - Godfried Bomans (boekbespreking door Björn Roose)
U weet, of zou moeten weten, dat ik een fan ben van de boeken van Godfried Bomans, en zal er dus wellicht niet van opkijken dat zodra ik er een waarneem die ik nog niet heb, ik het koop. Dat was dus ook het geval met voorliggend Oude en nieuwe buitelingen dat ik pas heel onlangs aantrof in een kringwinkel (mijn vaste boekenjachtgebied).

Oude en nieuwe buitelingen, jawel, terwijl de verhalen geselecteerd uit de eerdere bundels Buitelingen en Nieuwe buitelingen komen. Slechts een van beide in mijn bezit helaas, maar allicht allebei, zoals deze, tsja, bundeling der bundelingen, een verzameling vormend van zeer humoristische en zeer ernstige stukken. Zoals de achterflap immers aangeeft: “Voor Bomans bestaat er geen tegenstelling tussen humor en ernst. Een werkelijk geestige mededeling is altijd serieus.” “Ernstige en luchtige zaken, alledaagsheden en bijzondere gebeurtenissen worden aan zijn speelse fantasie overgeleverd. Vanuit de merkwaardigste gezichtshoek ontdekt en beschouwt Bomans onvermoede facetten aan de meest uiteenlopende zaken en personen, getoetst aan zijn psychologische kennis en gekruid met een mengsel van milde spot, humor en ernst.” Wat in dit geval dan resulteert in zesentwintig teksten gevat onder de tussentitels Vier verhalen, Satyren, Psychologische verkenningen, Onzin, Overpeinzingen, Petite histoire, en Lichamelijke oefeningen.

Tussentitels die je als indeling overigens niet al te serieus moet nemen. Arie Rekelbast, de enige tekst onder Lichamelijke oefeningen, zou bijvoorbeeld net zo goed onder Onzin kunnen vallen. Net zoals Is de vrouw nieuwsgierig? dat onder de tussentitel Vier verhalen terechtkwam. Dat maakt niet zoveel uit, maar het is wel handig dat de serieuzere stukken niet vermengd zijn met de minder serieuze en apart onder de tussentitels Psychologische verkenningen, Overpeinzingen en Petite histoire zijn terechtgekomen, net omdát bij Bomans het verschil tussen serieus en minder serieus niet altijd makkelijk te maken valt, zélfs al zijn ze onder die aparte tussentitels gevat.

Voorál bij de Psychologische verkenningen – bevattende Zielkundige waarneming vanuit een canapé, Kent gij Dionysos?, Mannen onder elkaar, Katterig Nederland, De kunst van het verkopen, en (voor wie Bomans enigszins kent geen verrassend onderwerp) Enige richtlijnen voor bisschoppen (waarbij die bisschoppen uiteraard hulpsinterklazen zijn) - beoefent hij dat genre. Niemand zal Bomans allicht ernstig nemen als hij aan het begin van Zielkundige waarneming vanuit een canapé schrijft dat hij “kort geleden (…) het genoegen [had], te Aerdenhout in een besloten gezelschap een lezing bij te wonen, ik meen over het Batikken op Cuba of over het Glasblazen op Ceylon”, maar velen zullen, even allicht, zelfs meer dan vijftig jaar nadat het boek verschenen is dit herkennen: “De toehoorders wachtten beleefd tot het voorbij was en stortten zich toen opgewekt in de discussie. Er vormden zich aanstonds twee partijen, één, die beweerde, dat de Russen binnen drie maanden Nederland zouden binnenvallen, de ander volhoudend, dat dit nog wel tien jaren duren kon.” En vervolgens – en Twitter, waar ook het grootste deel van de mannelijke populatie zich als een viswijf gedraagt, was toen nog niet uitgevonden: “Dat is nu iets, waar men uren naar luisteren kan. Het ontbreken van een gemeenschappelijk uitgangspunt, het gebruik van enkele glazen wijn en niet het minst het totale onvermogen der vrouwelijke deelnemers om de zijpaden van de hoofdweg te onderscheiden, haar verrukkelijke neiging om beide in blinde geestdrift te bewandelen, dit alles brengt het debat reeds spoedig in een moeras van verwarring en misverstand.” Of, toch ook een type dat iedereen op “sociale” media kent: “(…) een oude dame met een fluwelen bandje om de hals, wier algemeen voorkomen van een onwrikbare naastenliefde getuigde. Men kent dit soort dames. Zij gebruiken des ochtends een vrucht en des middags een snede tarwebrood, zijn lid van de dierenbescherming, slapen met open ramen, geloven in de komst van een zekere Krishna en staan in correspondentie met een verbijsterend aantal Zoekers en Worstelaars, die zij allen volkomen begrijpen en aanvoelen. Zij aanhoren uw opmerkingen met de welwillendheid, waarmee men naar het gesnap van een kind luistert en geven u, juist op het moment, dat ge de politieke situatie van de Balkan tracht uit te leggen, plotseling een kneepje in de wang en delen u met sprankelende ogen mede, dat àl dat getob verdwijnt, als we maar luisteren naar de inwendige Stem.” Of, ten slotte, dít gegeven dat nóóit waar te nemen valt op sociale media om de simpele reden dat mensen zich, zelfs al zitten ze er met miljoenen op, op diezelfde “sociale” media nooit gedragen alsof ze in gezelschap zijn: “Zodra op een avondje een paar heren op een kluitje gaan staan en met verheffing van stem betogen, dat de ander een volslagen idioot is, snellen de vrouwen toe, als witte bloedlichaampjes naar een open wonde. Zij pogen de zaak te sussen. Zij menen, dat er iets mis gaat. Zij trachten tussenbeide te komen. De oorzaak hiervan is uitermate interessant en grondt zich op het onuitroeibaar misverstand, dat deze mannen nu boos op elkaar zijn. Vrouwen zullen nooit iets begrijpen van dat vreemde, onuitgesproken, wat ruwe ding, dat wij kameraadschap noemen. Zodra vrouwen met elkaar gaan debatteren, komt er iets venijnigs, iets scherps, iets bliksemends in haar toon. Ze kennen tussen haar mening en die van de tegenstandster geen speelterrein, geen fluïdum, geen stootkussen. Zij veronderstellen dit niemandsland ook bij de man afwezig.” Waarmee de situatie dan tóch weer lijkt op die op “sociale” media om de eerder genoemde reden: ook het grootste deel van de mannelijke populatie gedraagt zich daar als een viswijf.

Bomans weet dit alles op een grappige manier te brengen, zoals een goeie stand-up comedian van tegenwoordig dat zou kunnen, maar het is er allemaal niet minder wáár om. Net zoals, bijvoorbeeld, ook de types dronkaards waarover hij het heeft in Kent gij Dionysos?, dat zijn: “de Promethische, de Dionysische en de Untergang des Abendlandes-dronkaard”. Terwijl hij toch openlijk toegeeft dat hij die benamingen “zelf bedacht” heeft; over de “Untergang des Abendlandes-dronkaard” schrijft dat “Het voordeel van Duitse uitdrukkingen (...) hierin [bestaat], dat ze niet alleen het begrip zelf omschrijven, maar bovendien nog een tweede betekenis schijnen te verbergen, die boven het bevattingsvermogen van de eenvoudige lezer uitstijgt en hem doet verbleken van eerbied en ontzag”; en over de “Promethische dronkaard”: “Deze soort omvat ongeveer een derde der Westerse mensheid en – het spijt mij dit te moeten zeggen – ruim driekwart onzer vaderlandse bevolking. De neiging uit zich, gelijk het woord reeds uitdrukt, in het afrukken van wandbordjes, gelijk daar zijn: Oost West, Thuis Best, Voeten Vegen, Niets Buitensteken en Gelijk het Klokje thuis tikt, tikt het Nergens. Voorts in het verbrijzelen van glazen, het molesteren van andersdenkenden en het zich onbekommerd vertonen in bretels en overhemd.”

Typeringen die raak zijn dus, maar niet minder humoristisch gebracht worden dan die van de worstelaars in Een sensationele worstelwedstrijd, archeologen in Een schelms verleden herleeft, en de schaakmeesters in Wat denkt een meester er van?, de drie stukken die te vinden zijn onder de tussentitel Onzin, met dat verschil dat Bomans het daar helemaal tot in het absurde doortrekt: “Men moet, om datgene te verkrijgen, wat wij ‘schaakervaring’ noemen, een tijdlang gespeeld hebben. De mate van die ervaring hangt af van de tijdsduur, waarin men gespeeld heeft. Zo zal, om een eenvoudig voorbeeld te noemen, iemand die drie maanden gespeeld heeft, minder ervaring hebben dan iemand die al tien jaren schaakt. Er heerst op dit terrein zo ontzaglijk veel misverstand.” Wat ook niet wil zeggen dat álles in die stukken absurd is: “Euwe at dus, Botwinnik, Smyslov en Keres daarentegen deden niets dan denken. Zij zagen doodsbleek. En geen wonder. Hun spelschema is te Moskou door Stalin persoonlijk vastgesteld. Elke afwijking daarvan vergroot hun kans om naar Siberië gestuurd te worden. Men begrijpe mij goed: zij komen er tòch terecht. Elke Russische schaker eindigt vroeg of laat in Siberië. De vraag is alleen: hoe lang rek ik het nog?”

Maar goed, typeringen dus, types, typische dingen. Die komen ook naar voren in de Vier verhalen: Drie harten: pas (over kaartspelers uiteraard), De club der zwijgers (over de moeilijkheid en de deugd van het zwijgen), Is de vrouw nieuwsgierig? (nee... niet over nieuwsgierige vrouwen, maar over wetenschappers), en Hoebe (de ondertitel Of het epos van een verzekeringsagent zegt genoeg): “Eerst langzamerhand werd het mij duidelijk, dat dit ook de reden was van Hoebe’s bijna bovenmenselijke volharding: hij voelde mijn gestage weigering als een uitdaging, een krenking van zijn beroepstrots, een slag recht in het gelaat van allen, die verzekerd waren. En opeens begon ik van hem te houden. Ik zag hem niet groter dan hij was, o neen. Ik zag alleen, dat hij op een heerlijke wijze was, wat hij was: een verzekeringsagent. Onder mij woonde een absolute geest, in zijn soort volmaakt, gelijk Sappho het was in de hare. Een agent, even volstrekt als Dante een dichter was en Don Quichotte een gek. Een agent, goed, maar als zodanig een standbeeld, een heros. Ons gesprek was niet meer een woordenwisseling tussen iemand, die niet verzekerd was en iemand, die wel verzekerd was; het was de botsing tussen de kosmos der roekelozen en die der geborgenen en de Iepenstraat dreunde van de slag.”

Typeringen ook die we weervinden onder de tussentitel Satyren, maar dan eerder in het type dat de schrijver speelt: in Opzienbarende tentoonstelling dat van de moderne kunstcriticus (één hoop lucht), in – het over de platte-aardetheorie handelende - Oliebol of pannekoek? dat van de wetenschapsjournalist, in Enige bittere waarheden dat van de liefhebber van klassieke muziek (met mijn excuses voor de, zelf gevonden, woordspeling, lichtelijk blasé): “Dit is zo aardig in Soest, dat men de moed heeft de platgetreden paden der muziekbeoefening te verlaten en het risico te nemen om totaal onbekende meesters te verklanken. Zo hoorden wij vanavond de ‘Unvollendete’, ook wel ‘Onvoltooide’ genaamd, van een zekere Schubert. In weerwil van deze misleidende titel was de vertolking àf en wij kunnen deze componist niet genoeg aanmoedigen dit werkje spoedig te voltooien. Ook smaakten wij de sensatie de ‘Eroica’ van Beethoven te beluisteren, benevens de ouverture ‘Egmont’ van dezelfde componist. Verdienstelijke, frisse muziek. Het ware te wensen, dat men elders in den lande dit moedige voorbeeld volgde. Want een stuk als de ‘Hongaarse Rhapsodie’ van Liszt (Franz), waarmee wij na de pauze verrast werden, is het beluisteren dubbel waard, evenals de ‘Kleine nachtmusik’ van Mozart, een componist uit de 18de eeuw. Als ook andere orkesten deze werkjes eens in hun programma opnamen, zou er voor de vernieuwing van ons muziekleven reeds veel bereikt zijn.”

En dan blijven er nog de Overpeinzingen en Petite histoire over. Over het laatste stukje onder de tussentitel Petite histoire, Merkwaardigheden rond de Camera Obscura, ga ik het hier niet hebben, want dat las ik wegens al gelezen in het gelijknamige boek dat ik hier eerder besprak niet nog eens, maar als Bomans het in Charles Dickens en Kerstmis heeft over Charles Dickens, dan voél je de liefde voor de schrijver van elke bladzijde spatten. Als hij Een welgemeende raad geeft Aan alle café-houders in den lande, wie ik dit dringend ter lezing aanbeveel, dan weet je dat hij het exact zo meent als hij het zegt (ik ben zelf een liefhebber van tavernes, niet van het soort cafés dat Bomans graag terug wou zien, maar ik ben dan ook niet echt een kroegloper). Als hij in Curiositeiten over Peter de Grote vertelt over het bezoek van de tsaar aan Nederland, dan krijg je een weloverwogen conclusie: “De vermelding dezer curiositeiten moge echter bij de lezer niet de gedachte doen postvatten, als zou Peter de Grote slechts een zonderling barbaar geweest zijn. Hij was een geniaal man, die met zijn reis naar het Westen het belang van zijn land beoogde. Zijn kuren echter, zijn bandeloosheid, gebrek aan beschaving, ruwe manieren en grenzenloze verlegenheid in gezelschap, hebben schade gedaan aan de zaak, die hij wilde dienen. Het prestige van Rusland, dat door de verovering van Azow [een naam die u wellicht iets zegt vanwege de Oekraïnse nationaal-socialistische militie Azovbrigade, noot van mij] op de Turken aanzienlijk gerezen was, ontving door de persoonlijke kennismaking met zijn vorst een gevoelige slag.” Als hij het in Paul Verlaine’s bezoek aan Nederland heeft over... ja, inderdaad, dan bewonder je de mate waarin hij zich voor een stukje van amper dertien bladzijden gedocumenteerd heeft, het feit dat toen, in 1970, de kennis van andere talen nog in dusdanige mate aanwezig werd geacht bij de lezers dat halve alinea’s in het Frans niét moesten van een vertaling voorzien worden (da’s nu wel anders), en het gegeven dat toen óók al iedere waarnemer een volstrekt ander oordeel kon hebben over wat hij waargenomen had: “Of nu Verlaine een landgenoot in het bijzijn van anderen niet wenste te désavoueren, of dat hij werkelijk belang stelde in de causerie, hij accepteerde, en het lot schenkt ons nu andermaal een opmerkelijk schouwspel: Verlaine bij een lezing van de Sâr. Zij had plaats in een zaaltje van de Haagse ‘Kunstkring’, en handelde volgens Verlaine zelf over La Magie et l’Amour (‘si je ne me trompe pas grossièrement’), volgens [Thorn] Prikker over ‘De volstrekte onbeduidendheid der vrouw’, en volgens de toen levende journalisten over helemaal niets. Mogen wij zelf een gissing wagen, dan neigen wij tot de veronderstelling dat Verlaine de titel op het oog had, Prikker de strekking, en de journalisten de inhoud [wat voor journalisten toch wel uitzonderlijk is, noot van mij], zodat derhalve de mogelijkheid dat alle betrokkenen gelijk hadden, niet nadrukkelijk mag worden uitgesloten.” Als hij het, ten slotte, heeft over het uitzicht en de gedragingen van Johann Wolfgang von Goethe (de lezers van mijn boekbesprekingen bekend van Faust 1 en Faust 2), dan zie je dat verschil in waarnemingen nog maar eens bevestigd: “Goethe, die een vrij sterk besef van zijn eigen belangrijkheid bezat, leende hun allen, ook de onbeduidendste, geduldig zijn Olympiërshoofd ter afbeelding, zodat er ons ruim honderd Goetheportretten, alleen reeds van tijdgenoten, zijn overgeleverd. Het merkwaardige van deze afbeeldingen is wel dit: dat zij geen van allen op elkaar gelijken. Ook de indruk, die Goethe op zijn bezoekers maakte, is totaal verschillend. De een vindt hem een ‘stijf bureaucraat’, de ander gewaagt van ‘ein herzlicher Vater’. Heine ziet een murmelende oude man, doch Wieland dicht, thuisgekomen: ‘So hat sich nie in Gottes Welt / Ein Menschensohn uns dargestellt’”. Waaruit Bomans de niet onterechte conclusie trekt: “De waarheid is deze: dat ieder de Goethe te zien kreeg, die hij verdiende te ontmoeten.”

Geen idee of dat met Godfried Bomans óók zo was, maar het is wél telkens een waar genoegen om een van zijn boeken te lezen.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !