dinsdag 23 mei 2023

Capitán Maria – Herman Vos (boekbespreking door Björn Roose)

Capitán Maria – Herman Vos (boekbespreking door Björn Roose)
Van Herman Vos, auteur van voorliggend Capitán Maria, heb ik wel een en ander in mijn kasten liggen, maar er nooit wat van gekocht. Achterhalen hoe dat “een en ander” dan wel in mijn kasten terechtgekomen is, is echter niet moeilijk, want de uitgever is steevast De Clauwaert in Leuven, dus komen de boeken van de milde schenker Willy die me lang geleden ooit eens een paar honderd exemplaren aan de hand deed.

Willy had wellicht ooit geliefhebberd in de boeken van De Clauwaert, want er waren er bij die schenking héél veel van die uitgeverij, ikzelf ben er nooit zo’n liefhebber van geweest. Meestal dunne boekjes, dat wel, en dus op een drafje leesbaar, maar het genre – doorgaans gaan ze over mensen die, zoals Doe Maar het ooit zong, “net een stuk in dertien delen [zijn], aan ‘t einde zijn we allemaal de klos” – ligt me niet echt. Dus zijn er veel van die boekjes bijna linea recta op zolder terechtgekomen, met een aantal uitzonderingen waarvan ik op basis van de achterflap of de auteursnaam dacht: “Die moet ik toch eens lezen”. Zo ook die van Herman Vos dus.

Vos die op zijn eenentwintigste zijn ouders achterna reisde naar Argentinië, een land waar onder de regering van Juan Péron (tegenwoordig vooral bekend vanwege zijn Evita) voormalige “collaborateurs”, en dus ook zijn vader, van harte welkom waren en waar Vos meewerkte aan het blad van Leo Poppe, De Schakel-El Lazo, dat de band tussen die diaspora en het thuisfront moest onderhouden. Een land echter ook waar Vos aan de slag ging als – en ik citeer Wikipedia – “dijkwerker, timmerman, magazijnmeester, expert in gasleidingen en mecanicien van dieselmotoren”, wat toch wel een hele stap was van de job als hulpboekhouder die hij in Laken beoefend had, maar ook zijn weerslag heeft in dit boek, met name in het verhaal Proefdraaien, waarin het hoofdpersonage… een mecanicien van dieselmotoren is.

Vos keerde halverwege de jaren 1950 al terug naar Vlaanderen, ging wonen bij Valère Depauw (van wie ik eerder Triptiek van heimwee en berusting en Opdracht in Guernica besprak), werkte als installateur van centrale verwarmingen, ging er – door bemiddeling van Depauw - ook aan de slag als medewerker van de Tijdschriften Uitgevers Maatschappij, waarvoor hij onder andere schreef in Panorama en Libelle, en werd in december 1966 uiteindelijk benoemd tot rijksinspecteur bij de openbare bibliotheken van de arrondissementen Turnhout, Mechelen, Dendermonde en Halle-Vilvoorde (een functie die onder andere Hubert Lampo vóór hem uitoefende), maar bleef ook wat dan heet, dixit nogmaals Wikipedia, “een onvermoeibaar reiziger”. Van de verhalen in Capitán Maria, gepubliceerd in 1992, krijg je de indruk dat ze geschreven zijn door iemand die langere tijd in Zuid-Amerika verbleef, want de verteller erin “passeert” niet zomaar, maar ter gelijker tijd door iemand die er nooit écht deel van gaan uitmaken is of dat kon, want diezelfde verteller blijft steeds de gringo. En als hij het niet blijft, dan zijn z’n hoofdpersonages het wel, zélfs als ze – zoals die in het titelverhaal – (ook) een inlandse naam mee krijgen: “Hij was tenslotte niets meer dan een luizige gringo onder luizige Argentijnen.” Of de nationaliteit, zoals in Las Palmas: “Ik kan dan de Argentijnse nationaliteit hebben, een zoon des vaderlands zijn geworden, ik blijf een stille buitenlander (…)”. En zelfs wanneer ze het zich beklagen een gringo te zijn, zoals de mecanicien in Proefdraaien: “Wij hebben het verleerd gelukkig te zijn met een hartige hap gebraden vlees en een banaal, zerp wijntje. Konden wij maar terug op sandalen lopen, of helemaal zonder. Moest ik maar kunnen genieten van jullie maté, en van die hemelse rust op het siësta-uur. De goeie, simpele dingen hebben wij verleerd te waarderen. Wij zijn onverzadigbare schrokkers geworden (…)”.

Ik ben dan geneigd te zeggen “Spreek voor jezelf!”, maar goed, wereldverbeteraars doen dat nu eenmaal niet, en hebben ook niet de neiging pakweg hun eigen familie mee te nemen in hun overwegingen. Zeggen dat iemand, zoals Vos doet in het verhaal Het ‘Saubiest’, een Duitse ex-officier is louter op basis van het gegeven dat ie in bloedheet Argentinië een lange leren mantel draagt, is al gewaagd (per slot van rekening kan iemand die, zoals het hoofdpersonage in de film Der Hauptmann bewijst, ook gewoon ingepikt hebben), maar zeggen dat hij “op zijn eentje (…) de debâcle van het Duizendjarige Reich [stond] te illustreren” als je vader wegens datzelfde “debâcle” (als leenwoord in het Nederlands overigens niet alleen zonder accent op de ‘e’ maar ook zonder accent op de ‘a’ geschreven) de wijk heeft moeten nemen naar de andere kant van de wereld (toch ook niet meteen kwestie van geslaagd zijn, me dunkt), is er toch wel vér over. Net zoals beweren dat die mantel “ontdaan [was] van alle in zweet en bloed verdiende ‘sieraden’”: die sieraden werden namelijk voor zover ik weet niét op de ‘Ledermantel’ bevestigd. Nah ja, die Duitser zal voor het verhaal een lange leren mantel moéten dragen hebben, want anders was ie natuurlijk niet helemaal echt.

En “echt” is voor de auteur duidelijk belangrijker dan het voorzien van enige diepgang. Ja, Het vliegtuig is een leuk verhaaltje voor tussendoor, maar meer dan een verkort vertelde roman, iets als het genre wat je vroeger (en dan heb ik het over de jaren tachtig van de vorige eeuw, toen ik die boekjes van mijn moeder af en toe ter hand nam) in Reader’s Digest aantrof, is het niet. El ingeniero neigt lichtelijk naar film noir, maar de auteur kiest het hazenpad van zodra het dat werkelijk zou kunnen worden. De zilveren spoor zoú een rodeo-verhaal kunnen worden, maar nog voor het ergens ter hoogte van de enkels van De onoverwinlijken van Ernest Hemingway is gekomen (zie mijn bespreking van diens Mannen zonder vrouwen), is het al verzand in een einde à la De Vijf van Enid Blyton. Van Chicas de miel, het langste verhaal uit de bundel, blijf je hopen dat het ofwel horror ofwel moord-en-doodslag zal worden, maar het blijft, ook als de honing al lang van het toneel verdwenen is, miel-ig. Warm als in Bethlehem druipt van de melancholie, maar gaat uiteindelijk ook al nergens naartoe (noch naar Vlaanderen noch naar Argentinië). Las Palmas is geen erg geslaagde poging om een mysterie op te bouwen in een briefwisseling. En het verhaal van De vervloekte minnaar is, ondanks het feit dat het veertien bladzijden lang is, al verteld na zes inleidende regels: “Je had de begrafenis van Poepzat moeten zien. Met slierten jankende vrouwen achter de kist. Met op de gezichten van de mannen zo’n bizarre mengeling van verdriet om de dode vriend, en de geruststelling tevens, dat hij voortaan de rokken van Las Flores met rust zou laten. Dat waren de hoorndragers op hun best. Kijkend naar de tippen van hun laarzen. Of naar de hemel, of naar de hel misschien, waar zij Poepzat zagen kronkelen van de pijn.”


De enige verhalen in deze bundeling die, hoewel ook dié vooral aan mekaar hangen van melancholie en spuug, voor mij het drukken van dit boek rechtvaardigen, zijn het titelverhaal Capitán Maria en het daaropvolgende De strandloopster. Een verlopen cafébaas die een opstand van guerillero’s verhindert, maar er wel voor zorgt dat hun leidster vrijuit gaat door min of meer datgene te doen wat zij hem wijsgemaakt heeft dat hij met haar zou kunnen doen, is per slot van rekening een leuk gegeven, ook omdat er op een manier naartoe gewerkt wordt die niet meteen van in het begin weggegeven wordt. En met de stroom van de vrouw die zichzelf terugvindt op een eiland in de rivier, maar daarmee beangstigend geworden is voor haar man, kan je ook zélf meedrijven.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !