vrijdag 14 mei 2021

Dagboek van een vermoeide egoïst – Herman Brusselmans (boekbespreking door Björn Roose)

Dagboek van een vermoeide egoïst – Herman Brusselmans (boekbespreking door Björn Roose)
Mijn besprekingen van Brusselmans’ werken beginnen zo langzamerhand als het dagboek van een vermoeide recensist te voelen eigenlijk, maar ik ben slecht in opgeven en heb er na dit Dagboek van een vermoeide egoïst maar twee meer te gaan (Vlucht voor mij en Kwantum). En gaan, zal ik ze.

Dagboek van een vermoeide egoïst volgt logisch op Heden ben ik nuchter en Zijn er kanalen in Aalst?, twee boeken die ik eerder besprak (hier en hier). Met dat verschil dat de auteur vanaf nu “gewoon” de auteur is en overgegaan is in zijn sindsdien bijna permanente ik-stijl. Exit Kronenburg-Brusselmans dus, exit echter niet de “avonturen” die Kronenburg-Brusselmans in eerder genoemde “romans” heeft beleefd. Ook in zijn Dagboek van een vermoeide egoïst lult Herman Brusselmans bijgevolg een eind weg over de personages in die eerdere boeken en in het bijzonder over Mabiche. Wat ik daarvan vind, kon u al verschillende keren lezen in de besprekingen van die “romans”, dus dat ga ik niet herhalen.

Wat ik vind van de onderverdeling van Dagboek van een vermoeide egoïst in de hoofdstukken Deel 1 – De halve roman, Deel 2 – De andere halve roman, en Deel 3 – De anderhalve roman mag u daarentegen best weten: goed gevonden (en aangekondigd in Zijn er kanalen in Aalst?). Beter in ieder geval dan de titels die Péter Esterházy gebruikte voor de hoofdstukken van zijn (uiteraard óók al “postmoderne”) roman Stroomafwaarts langs de Donau, waarvan u de bespreking hier vindt.

Wat Herman Brusselmans vond van z’n in Zijn er kanalen in Aalst? geuite voornemens (zie mijn boekbespreking daarover) aangaande zijn schrijversschap, blijkt ook al meteen uit de eerste bladzijde van Dagboek van een vermoeide egoïst: “De beste Vlaamse schrijver van de jaren tachtig (van déze eeuw) worden was niet zo moeilijk”. Ik kan het me niet zo meteen herinneren (de jaren tachtig liggen voor mij intussen ook al veraf), maar misschien was er gewoon niet zo heel veel concurrentie. En als die concurrentie er mogelijk was, in de vorm van Jo Claes bijvoorbeeld, dan serveert hij die af op basis van een fout in diens scenario (een telefoongesprek dat plotseling een live gesprek wordt), terwijl hij zelf ook zo’n fouten maakt (zie weerom mijn bespreking van Zijn er kanalen in Aalst?).

En wat de lezer moet vinden van het al dan niet autobiografische karakter van de werken van Brusselmans blijft ook hier duister: “Het probleem van de schrijver. Hij verwart z’n werkelijkheden met woorden en vice versa en misschien wordt hij, zoals in mijn geval, dank zij die verwarring de beste jonge Vlaamse schrijver sinds eeuwen, maar het is hoe dan ook geen lolletje, neem dat van me aan.”

Intussen zijn die “werkelijkheden” wel al helemaal degene die je ook in zijn latere werken vindt. Behalve drank en vrouwen onder andere zijn moeder. Nog niet dood, op dat moment, maar toch al een halfgod in de ogen van Brusselmans. Het lijkt wel of de lezer, in tegenstelling tot Gloria – “m’n vrouw en niet m’n verdomde psychiater” – voor de schrijver de rol speelt van “een of andere kroegkennis die even naar mijn problemen luistert voor ie over de zijne gaat beginnen te zeiken”. Met dat verschil dat Brusselmans het gezeik niet moet horen (laat staan lezen). Terwijl hij toch zélf schrijft: “Als je le fond des choses gevonden hebt, kan je nadien maar beter voor eeuwig zwijgen. Ik bedoel, hoe meer ik schrijf hoe dichter ik le fond des choses op de hielen zit en dat wordt dus een heel probleem”, want … “moet ik inderdaad niet van het schrijven leven?”

Van het schrijven en schnabbelen wellicht, wat ook blijkt uit het feit dat hij in dit boek collega-schnabbelaars als Tom Lanoye begint op te voeren, terwijl langzamerhand zijn vroegere personages naar de achtergrond beginnen te verdwijnen (zéér langzamerhand) en hijzelf als schrijverdas Leiden des jungen Autors – een steeds belangrijker rol begint te spelen. Kronenburg duikt trouwens toch nog even op, maar dan als boekhouder van de schrijver. En Eduard blijkt dan weer de voornaam te zijn van iemand die Brusselmans vooraf al een “alter ego” heeft genoemd: “De Bezopene”. “De kwestie is (…) dat ik weinig fantasie heb. Ik kom er niet toe om een verhaal uit m’n duim te zuigen”, schrijft hij ergens, maar het is uiteraard ook mogelijk dat hij juist heel véél fantasie heeft (al gebruikt hij die dan op een weinig zinnige manier).

Nah ja, Brusselmans beseft toch wel dat ie niet perfect is: “De beste schrijver van Vlaanderen, maar m’n haar splitst aan de uiteinden.” En dát probleem heb ik ook, zelfs al ben ik dan niét de beste schrijver van Vlaanderen.
Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !