Ik kan intussen al halve boekbesprekingen “vullen” met het opnoemen van de titels uitgegeven door The Phoebus Foundation die ik eerder besprak. Laat ik dat deze keer dus maar niét doen en u gewoon verwijzen naar één pagina op mijn aan boekbesprekingen gewijde blog waar u al die besprekingen kan vinden: deze. Goed, daar staan ze (om redenen die mij ontgaan) niet in de volgorde waarin ze geschreven zijn, maar dat is ook niet echt belangrijk (de data staan er trouwens boven). Kwestie is dat u weet dat ik nog steeds bij iedere uitgave van het tijdschrift OKV-magazine als “extraatje” een boekje uitgegeven in de Phoebus Focus-reeks ontvang en dat zulks ook na intussen 8 exemplaren nog steeds bevalt.
Zelfs … al ben ik niet echt een liefhebber van de barok. Ik weet dat dat (vaak letterlijk) een beetje vloeken in de kerk is in het land van, onder andere, Rubens en Van Dyck, maar het is niet anders. En het verhindert niet dat ik ook dit nummer VIII in de serie, Apollo op de zonnewagen – Een barok meesterwerk van Jan Boeckhorst (1604-1668), weer zeer leerzaam en interessant heb gevonden. Auteur Hans Vlieghe heeft immers aan het werk (dat u overigens kan zien bovenaan op de publicaties-pagina van The Phoebus Foundation), behalve informatie over het schilderij, de schilder en de mensen in zijn omgeving, ook teksten gekoppeld over de Val van Antwerpen, de reformatie, kartons en wandtapijten, Apollo zelve, en de Metamorphosen van Publius Ovidius Naso, en net die “bijkomstige” gegevens maken de werkjes verschenen in deze serie vaak zo lezenswaardig.
Edoch, de tekst van Hans Vlieghe is wel zéér beperkt. Illustraties zijn in werken over kunst uiteraard van sterk belang en altijd in grote mate aanwezig in deze reeks (in dit geval 55 bladzijden tegenover 23 bladzijden tekst), maar je kan er niet naast kijken dat er wel héél veel witruimte is op de bladzijden met tekst, zelfs op die waarop de gebruikelijke inleiding van Katharina Van Cauteren, “stafchef van de kanselarij van The Phoebus Foundation”, staat. Die is verspreid over twee pagina’s, terwijl ze zonder ernstige problemen op één pagina kon gezet zijn. Van Cauteren heeft het in die inleiding over het feit dat Vlieghe een van haar professoren was tijdens haar opleiding tot kunsthistorica en dat ze zich “nog steeds enigszins in de arm [moet] knijpen om (…) [zich] ervan te vergewissen dat voorliggend boekje echt bestaat” en dat “de man die in mijn doctoraatsjury zetelde, (…) de Phoebus Focus-reeks [vereerde] met een bijdrage over een kunstenaar die hij kent als geen ander: Jan Boeckhorst”, maar ik krijg eerlijk gezegd de indruk dat Vlieghe hiermee een plezier werd gedaan. Nu ja, Hans Vlieghe was ook al tachtig jaar oud toen hij dit boekje schreef en zo te zien al een paar jaar niet meer echt actief aan het publiceren (dit boekje staat zelfs niet eens op zijn lijst van publicaties). Misschien is deze tekst een bewerking van een aantal eerdere teksten? Zou, gezien er in de Eindnoten een aantal van die werken vermeld worden, zomaar kunnen.
Maar goed, in de 21 bladzijden tekst (inclusief witruimte) van Vlieghe leer je dan wel dat Boeckhorst afkomstig was uit Münster, zich vestigde in Antwerpen, daar in de leer ging bij Jordaens en mogelijk Rubens (met wie hij in ieder geval verschillende keren samenwerkte), na wiens dood hij zich meer ging oriënteren op de werken en de stijl van Antoon Van Dyck. Je leert ook dat “een van de meest opmerkelijke opdrachten die Boeckhorst kreeg, (…) het maken [was] van acht geschilderde ontwerpen – zogeheten modelli – voor een tapijtenreeks die was gewijd aan de Griekse god Apollo” en wel vanwege “de befaamde kunstverzamelaar en kunstkenner Antonio Van Leijen (1628-1686), die meerdere malen als schepen in het Antwerpse bestuurscollege zat” (vandaar dus de uitleg “over kartons en wandtapijten”, waarvan eerder sprake). En ten slotte leer je ook nog heel wat – dat was voor mij het interessantste deel, een mogelijke aanzet tot het vroeg of laat nóg eens ter hand nemen van een of ander boek over Griekse goden, iets wat ik met Mythos en Helden van Stephen Fry (zie deze boekbespreking) een kleine twee jaar geleden ook al eens deed – over Apollo ofte Phoebus Apollo.
De “tapijtensuite” waarvan sprake omvat uiteraard slechts een aantal momentopnames uit leven en werken van genaamde, maar met Latona en de Lycische boeren (Latona being Apollo’s moeder), Apollo en Daphne, Apollo die Python verslaat, Oordeel van Midas (die met zijn ezelsoren), Apollo en Diana vermoorden de kinderen van Niobe, Apollo als beschermgod van Delphi, Apollo en de Muzen, en ten slotte Apollo op de zonnewagen heb je toch al even de handen vol qua vertellingen. En qua bij mekaar zoeken, klaarblijkelijk, want hoewel het – als ik het goed begrepen heb – verre van zeker is dat de inmiddels ontdekte tapijten “die zichtbaar teruggaan op Boeckhorsts ontwerpen”, “maar daar anderzijds toch niet direct naar geweven lijken te zijn” effectief die van Van Leijen zijn geweest, zijn de schilderijen en pentekeningen wel sterk verspreid geraakt: Apollo op de zonnewagen (olieverf op doek) bij The Phoebus Foundation in Antwerpen, Apollo en de Python (olieverf op paneel) in het Museum voor Schone Kunsten in Gent, Apollo en Diana doden de kinderen van Niobe (olieverf op doek) in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen, Apollo als beschermengel van Delphi (olieverf op doek) in het Stadtmuseum van Münster, Apollo en de Muzen (pen- en penseeltekening op papier) bij het Ashmolean Museum in Oxford en een andere versie bij het Stedelijk Prentenkabinet in Antwerpen, Latona en de Lycische boeren in het Musée du Mont-de-Piété in Sint-Winoksbergen (Frans-Vlaanderen), enzovoort. Al moet het gezegd dat laatstgenoemd museum, dat van Sint-Winoksbergen, wel een serieuze collectie van de pentekeningen in bezit heeft weten te krijgen: behalve Latona en de Lycische boeren worden in dit boekje ook nog getoond/genoemd Apollo die Python verslaat, Apollo en Daphne, Oordeel van Midas, Apollo en Diana vermoorden de kinderen van Niobe (verschillende versies zelfs), Apollo op de zonnewagen, en Apollo als beschermgod van Delphi. Alleen de Muzen ontbreken in dat rijtje, maar mogelijk zijn die (of toch een versie ervan) ook te vinden in het kleine stadje dat helaas sinds de Vrede van Aken van 1668 “definitief” in Frankrijk is komen te liggen (al leert De Vlaamse Leeuw ons dat alleen een volk nooit vergaat).
En dan besteedt Hans Vlieghe ook nog enige aandacht aan de bronnen die Jan Boeckhorst (en anderen met hem) aansprak voor zijn werken rond Apollo: Publius Ovidius Naso, burger van de Romeinse Republiek, en een aantal mensen die ook al in “de laars” geboren werden, maar veel later, zijnde Andrea Camassei, Giovanni-Battista Pasqualini en Guido Reni. Die laatste drie worden tegenwoordig gemakshalve aangeduid als Italianen (ze waren het uiteraard niet, want Italië zou pas zo’n tweehonderd jaar na hun dood ontstaan), waren grafische artiesten en deden voor hun werk eveneens beroep op Publius Ovidius Naso. Boeckhorst ging leentjebuur spelen bij de “Italianen” wat betreft de composities van zijn werken, maar allen beriepen zich op Publius Ovidius Naso wat de inspiratie betrof: de Metamorphosen, “een vijftiendelig gedicht van net geen 12,000 Latijnse verzen”, “een ketting (…) van spannende en vaak dramatische verhalen over tal van personae uit de Griekse en Romeinse mythologie: goden, stervelingen, nimfen en saters”, waarbij “veel aandacht gaat naar de transformatie (of gedaanteverwisseling) die ze aan het eind ondergaan”. En waarbij ik deemoedig moet erkennen dat ik er in slaagde me af te vragen of de naam van de auteur niet Lucius moest zijn. Neen, dus. Ik bleek de auteur van de “schilders-bijbel” (zo genoemd omdat het werk een “schier onuitputtelijke inspiratie (…) vormde voor contemporaine schilders”, maar ook voor “de Europese letterkunde, beeldhouwkunst en muziek (…) tot op vandaag”) te verwarren met die van een ander Metamorphosen genaamd boek, Lucius Apuleius Madaurensis. Die laatste werd óók (zij het een stuk later) geboren in het Romeinse keizerrijk, maar dan aan de andere kant van de Mare Nostrum, in het toenmalige Numidië, en zijn Metamorphosen werd beter bekend onder de naam De Gouden Ezel. Die Gouden Ezel is de enige Latijnse roman die in zijn geheel is blijven bestaan. Een zogenaamde “schelmenroman” dan nog, waarin verhaald wordt over ene Lucius die zichzelf per ongeluk in een ezel verandert, maar wel met de hersens van een mens blijft zitten, zo allerlei eigenaardigheden van dichtbij kan waarnemen en uiteindelijk toch nog gered wordt. En die roman ken ik eigenlijk alleen in de visuele vertaling die striptekenaar Milo Manara er aan gaf. Waarmee we ook wat dié Metamorphosen betreft toch weer bij de beeldende kunsten zijn aangekomen en waaruit we de conclusie kunnen trekken dat ik dan wel veel lees en al gelezen heb, maar nog steeds zo goed als niets. Maar óók dat zelfs een boekje met maar 23 bladzijden tekst je aan kan zetten tot het leggen van verbanden die je voordien nooit gezien had, tot het lezen van teksten die je voorheen niet kende, en tot het weerom uitzien naar het volgende boekje in deze serie.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !