“Als de naam Krzizjanovski u bekend voorkomt, bent u vermoedelijk
in de minderheid”, schreef Johannes van der Sluis op “literair
weblog” Tzum
toen hij in mei 2017 een blog wijdde aan Het rondzwervende
‘Vreemde’, een ander werk van genoemde auteur Sigizmoend
Krzizjanovski (of, naargelang de bron, Sigizmund Dominikovich
Krzhizhanovsky; ‘t is altijd moeilijk met die Russische namen). Ik
kende de naam in ieder geval niet tot ik voorliggend De terugkeer
van Münchhausen in mijn handen kreeg en – wat een toeval! -,
Van der Sluis vult aan: “(…) het zou kunnen: vorig jaar verscheen
bij Pegasus zijn roman De terugkeer van Münchhausen.”
Recent, relatief onbekend werk uit Rusland dus? Ja en nee. Recent is
het niet: Krzizjanovski is zelfs al bijna vijfenzeventig jaar dood,
het Russischtalige origineel van Het rondzwervende ‘Vreemde’
dateert van 1924, dat van De terugkeer van Münchhausen van
1928. Onbekend dan? Ook ja en nee. Hier te lande wel, nog steeds
allicht, en voor het grootste deel ook nooit bij zijn leven
gepubliceerd (al is het, in tegenstelling met wat bijvoorbeeld Erwin
Penning in 2020 beweerde op weer een andere literaire pagina, Gent leest,
niet zo dat hij géén van zijn werken gedrukt zag), maar met het
einde van de Sovjet-Unie in zicht kwam er in 1989 (intussen toch
vijfendertig jaar geleden) een eerste gevolg aan de ontdekking van
zijn archief, zijnde het uitgeven van een van zijn kortverhalen, al
snel gevolgd door vijf boeken met zijn verzamelde werken, waardoor
Krzizjanovski alsnog een bekende, zij het dode Sovjet-auteur werd.
De vraag is voor mij – en dat is uiteraard, zoals steeds, een
hoogstpersoonlijke mening – of de auteur met het opdelven van zijn
werk uit zijn archieven niet meteen over het spreekwoordelijke paard
is getild. Goed, Krzizjanovski kreeg te maken met de censuur – de
literaire truc met de buitenlander die de Sovjet-Unie bezoekt en
terwijl hij zogezegd de Sovjets verdedigde die toch min of meer te
kakken zette, was nu eenmaal niet echt briljant -, maar de auteur
heeft (niet atypisch voor die tijd) té veel in zijn boek willen
steken, niet de tijd genomen begonnen lijnen ver genoeg uit te werken
(wat, toegegeven, wel te vergoelijken is als je hoofdpersonage de
wederopgestane baron von Münchhausen is), en zich beziggehouden met
zóveel verwijzingen dat een groot deel van de meer dan tachtig
Aantekeningen op het einde van het boek ook werkelijk
noodzakelijk zijn voor een min of meer goed begrip van nogal wat
passages. Misschien was dat laatste niét zo in de tijd dat
Krzizjanovski het boek schreef, waren de steken onder water en de -
al dan niet vriendelijke – bolwassingen, voor iedere potentiële
lezer meteen duidelijk, maar mij stoort het als ik Aantekeningen
werkelijk nodig heb en ik telkens de bladzijde waarop ik ‘zit’
moet verlaten omdat die Aantekeningen niet op die bladzijde
zelf staan.
En dan zitten er tussen die Aantekeningen ook nog echt
volkomen overbodige exemplaren, zoals deze: “Anders dan in de grote
‘continentale’ hoofdsteden (Berlijn, Parijs, Wenen), waar enkele
boeken van Krzizjanovski zich afspelen, is de schrijver nooit in
Londen geweest, hoewel hij wel droomde over die reis en zich er
zorgvuldig op voorbereidde door de geschiedenis, de stadsplanning en
de toponymie ervan gedetailleerd – kennelijk nog in zijn
studententijd aan de hand van boeken – te bestuderen; hij stuurt
zijn Münchhausen naar Londen met een kennelijk genoegen, alsof hij
gebruik maakt van de mogelijkheid om daar samen met zijn personage te
vertoeven.” Da’s een biografische notitie, niet iets waar je
lezers voor naar achteren in het boek moet sturen terwijl ze het
verhaal aan het lezen zijn. Al helemáál niet als je in je Nawoord
van de vertaler volop ingaat op de biografie van de schrijver.
Wat in die tien bladzijden Nawoord niet kon gezegd worden,
hoefde zeker niet in de Aantekeningen te staan.
Nu ja, het weze de vertaler vergeven, hij zal bij momenten al
gevloekt hebben op de vertaling zelf. Alle vlotheid die ik me
herinner van andere Münchhausen-bewerkingen lijkt in deze terugkeer
zoek. Bijvoorbeeld als de baron het heeft over het moment waarop hij
uit de virtuele tijd dondert en weer in de werkelijke terechtkomt:
“Mij tegemoet komen eerst onduidelijke en later zich steeds
helderder door de lucht aftekenende vlakken van de zeeën en
continenten. Ik steek mijn armen uit om steun te zoeken: lucht en
niets dan lucht. Plotseling krijg ik een klap tegen mijn hand, ik
buig mijn vingers en heb een spits in mijn handen, stel je voor, een
ordinaire koepelspits – als een naald boven een vingerhoed. Boven
mijn hoofd, op twee tot drie voet, zit een windhaan. Ik trek me op
met mijn spieren. Door het lichte briesje draait de windhaan van de
ene kant naar de andere en kan ik rustig de zich op twintig tot
dertig meter onder mijn zolen uitstrekkende aarde bekijken: de
straalsgewijs uitgespreide laantjes, de marmeren trappen, de
gesnoeide bomenrijen, de doorzichtige hyperbolen van de spuitende
fonteinen – dat is allemaal als het ware al bekend, zie ik niet
voor het eerst.” Ik zou mezelf een geoefend lezer durven noemen,
maar van dat soort stijfheid (in de vertaling en/of in het origineel)
word ik echt niet enthousiast.
Net zomin als ik het geworden ben over de rest van het boek, helaas.
Ik heb dan ook zelden zo lang over amper honderdveertig bladzijden
gedaan en zo weinig gedenkwaardigs teruggekregen in ruil voor mijn
inspanning. Zelfs een passage als de volgende, waarin de auteur/zijn
personage Immanuel Kant letterlijk neemt, wat op zich zeer grappig
is, verliest kracht door zijn breedvoerigheid: “(…) in de grond
van de zaak hebben onze gedachten meer dan eens parallel gelopen:
toen ik bijvoorbeeld waarnam hoe een peloton soldaten uit Versailles
het geweer richtte op ongewapende communards (dat was bij de muren
van Père-Lachaise) deed dat me denken aan een van de aforismen van
de grijsaard uit Königsberg: “De ene mens is voor de andere een
doel, en mag niets anders zijn dan een doel.”” Of: “‘Ik heb
een notitie gekregen,’ zei de spreker met een glimlach, en wuifde
met het briefje: ‘iemand met een vrouwelijk handschrift vraagt naar
de sociale positie van de vrouw in de Sovjet-Unie, naar haar recht op
liefde en een huwelijk. Ik was niet van plan die problemen aan te
roeren, maar als het publiek erom vraagt, is dit zeer in het kort
mijn mening: de houding ten aanzien van de vrouw is in het voormalige
Rusland radicaal verbeterd: het disharmonische wezen dat “lang haar
had maar een korte geest” heeft het ten slotte voor elkaar gekregen
dat ook haar haar kort is.” Goede vondst (zo zitten er wel meer in
het boek), maar veel te… lang. “(…) de “ewige Wiederkehr”
waarover Nietzsche filosofeerde”, laat de auteur zijn
hoofdpersonage verder in het boek zeggen, “verdient zoal geen
kritiek dan toch een geeuw”: wat De terugkeer van Münchhausen
betreft twijfel ik nog tussen geeuwen en me ergeren, maar kritiek is
het in ieder geval wel. “(…) veel zinnen streepte ik door, maar
toen ik mezelf eenmaal verdacht van waarheidsgetrouwheid, kon ik –
dat begrijpt u – niet meer tot rust komen en meende ik in ieder
woord een ingeslopen waarheid te ontdekken”, voegt de baron (op
zijn retour na zijn terugkeer) daar later aan toe, maar Krzizjanovski
had wel wat meer mogen schrappen in zijn waarheden.
Voor het eerst sinds vrij lang (misschien word ik wel verdraagzamer,
stel je voor) heb ik met De terugkeer van Münchhausen dan ook
een boek gelezen dat ik nu eens niemand zou aanraden. Voor het eerst
sinds nóg langer ga ik zelfs een werk van een Russische auteur
verwijderen uit mijn kasten.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !