“Lavuiten vangen, betekende in mijn jeugd: daar krijg je problemen,
moeilijkheden, narigheden mee, die altijd een beetje onoverzichtelijk
waren voor de andere”, lees ik op de achterflap van dit bij de mij
verder onbekende Uitgeverij Gruuthuuse in 1991 verschenen
zeventig bladzijden dikke boekje. Een boekje van de hand van de mij
ook al onbekende Hugo Van der Cruyssen, die op diezelfde achterflap
omschreven wordt als geboren in Lovendegem in 1936 en auteur van twee
andere boekjes (of boeken - ik heb ze niet in mijn bezit, dus kan ik
over de dikte ervan niet veel zeggen), zijnde Gedachten van Filip
de Pillecyn en een dichtbundel genaamd Habbekrats. Wie mij
een beetje kent, weet dat ik in Moerzeke woon, deelgemeente van
Hamme, de gemeente waar Filip De Pillecyn
(wiens naam zelfs in de titel van genoemd boekje verkeerd gespeld
wordt) zijn Mensen achter de dijk
situeerde en waar hij ook geboortig was, en dat ik een zekere
interesse heb voor ‘s mans werken, dus die Gedachten van Filip
de Pillecyn spreken me wel aan, maar het blijkt, blijkens een aan
het boekje toegevoegde kopie met aan de ene kant reclame voor
Lavuiten vangen en aan de andere kant reclame voor genoemde
Gedachten, om niet meer dan een verzameling van “de meest
zinderende uitspraken” van De Pillecyn te gaan, een “bloemlezing”
waarvan ‘t Pallieterke destijds schreef: “Als ge deze
bloemlezing nog niet zoudt bezitten, schaft ze u dan zonder verwijl
aan. Want dit is een schat.”
Wat ik niet zou durven beweren van Lavuiten vangen, een boekje dat
een fictieve gemeente Zonbergen als achtergrond heeft, een gemeente
waarnaar je niet moet zoeken, want “Je staat er midden in, je
wandelt er door. En daar worden dag aan dag lavuiten gevangen.”
“Lavuiten” waarvan er achttien in deze zeventig bladzijden zijn
opgenomen, zonder dat die evenwel allemaal garant staan voor
“problemen, moeilijkheden, narigheden”, al is het geheel ervan –
zo daarvan al sprake kan zijn – wel degelijk “een beetje
onoverzichtelijk”. Een gedicht, Denkend aan Zonbergen, wordt
gevolgd door een verhaal dat lijkt terug te gaan naar de tijden die
onder andere door Cyriel Buysse
en Ernest Claes
in beeld werden gebracht, maar zonder dat van de immer aanwezige
tristesse van de ene of de al even immer aanwezige vrolijkheid
van de andere sprake is. Er zijn keuterboeren, notabelen, een dooie
baron en diens levende opvolger, maar een keer het spannend wordt,
houdt het verhaal simpelweg op. Volgt een verhaal over een
gemeenteraad, In naam van het volk gedoopt, dat ook al op niks
uitloopt, en een verhaal over een burgemeester, De slaap der
rechtvaardigen, dat dezelfde voornaamste eigenschap heeft. Iets
wat ook geldt voor Hij is weer op stap… en Emiel…,
waarvan de beletseltekens in de titels niks beletten noch garanderen.
Johan Hendrik van Dale achterna is de eerste uitzondering op al dat de
mist in gaan, het eerste stukje ook in het boek dat min of meer de
naam verdient die Pascal Verbeken van Het Nieuwsblad destijds
van toepassing vond voor “de pretentieloze verhalen”:
“kursiefjes”. Maar dat ligt ongetwijfeld ook aan mijn affiniteit
met het onderwerp, de schepper van de naar hem genoemde “Dikke”
en het Sluis van de jaren 1990 en later: “Ik ging naar Sluis. Men
kan dat nu weer rustig zeggen en het wordt aanvaard dat je
inkooptoerist bent. Men ziet niet zo direkt meer een
seksboetiekgluurder in je. Je mag zelfs naar Sluis gaan buiten het
mosselseizoen en zeggen dat je er geweest bent.”
Daarna volgen er helaas weer een aantal prullen als Hartklachten,
Voorlichting en Onbenul, voor er weer een soortement
cursiefje opduikt onder de naam Kwart over zeven, een drie
bladzijden lang verhaal over een man die een contactadvertentie heeft
geplaatst, maar de enige interessante vrouw die heeft gereageerd
uiteindelijk niet ziet opdagen omdat zij hem staat te beloeren van op
een andere plaats. Iets wat allicht niet naar analogie gebeurd is met
Martha, een van de drie tot ver voorbij hun middelbare leeftijd
‘alleen’ gebleven in het Driemeisjeshuis samenhokkende
zusters, die er alsnog in geslaagd is haar maagdelijkheid kwijt te
geraken, maar daarmee de twee anderen niet gelukkig maakt.
Evzones…
doet me dan weer, ondanks dat beletselteken en louter omwille van de
sfeer, een beetje, zonder dat het evenwel de literaire kwaliteiten
van een van beide werken zelfs maar benadert, denken aan Mannen zonder vrouwen
van Ernest Hemingway enerzijds en het gedicht Een soldaat van
Steven Barends anderzijds. En terwijl Met waarborg, over een
man die een papegaai koopt om wat “klappenanse” te hebben nu zijn
vrouw dood is, Na u, over een misschien wel tot het einde
beleefde jongeman, Na de faze, over lullende politici (het
zouden eender welke politici van eender welke partij kunnen zijn
dus), en Skepsis, over de mogelijkheid dat je wel eens té
veel dingen met een korreltje zout kan nemen, weer min of meer in de
cursiefjesrubriek vallen, zij het dat ook hier, net zoals in Kwart
over zeven en Driemeisjeshuis, de schrijver als element
ontbreekt, breekt alleen Tol nog dat stramien. Een ‘lavuit’
van amper anderhalve bladzijde over een niet met naam genoemde
persoon, misschien over iedereen die die niet met naam genoemde
persoon zou kunnen zijn, een verhaaltje dat er enerzijds op gericht
lijkt die niet met naam genoemde persoon wat moed in te spreken, en
anderzijds diegenen die hem niet waarderen een levensles te leren:
“Misschien was het je tol dat niemand oog had voor jou. Je was weer
alleen en je wou nochtans mens zijn onder de mensen, je gewoon
bewegen tussen iedereen met een glimlach op het gelaat en in reserve.
Maar je dag was niet goed. Je voelde je gewrongen. En ook de andere
dagen waren niet goed. Het was een aanbotsen tegen een werkelijkheid,
die jij diep in jou, anders beleefde en waarvan men zei dat het
dromerij was. Je lag overhoop met de onkreukbaarheid van het
standenbesef, omdat jij gewoon ‘mens’ wou zijn, met rechten en
plichten als de andere. In een tijd waarin men voortdurend hamert op
de noodzaak van de dialoog, meende jij die in toepassing te kunnen
brengen. Maar men plaatste jou in een vakje, omdat jij dat
buitenbeentje moest zijn.” Een stukje dat aan dit boek alsnog een
andere dimensie lijkt toe te voegen, ware het niet dat het
uiteindelijk niet meer is dan een korte, vrij eufemistische
samenvatting van het stuk waarmee het boek begon, dat over De
jonge baron.
Als “lavuiten” ook mocht staan voor krabbels, aanzetten van verhalen,
dagboeknotities, dan was dit boekje van de in 1996 overleden Van der
Cruyssen het publiceren waard geweest. Publiceren en gratis weggeven
aan vrienden en familieleden, zou ik durven zeggen.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !