Vermoedelijk het boek met de langste titel dat ik ooit besproken heb. Het is dan ook genoegzaam bekend onder zijn kortere titel: Pieter Bas. En de titel op zichzelf is natuurlijk al een voorschot op dat fijne gevoel voor humor dat Godfried Bomans zo kenmerkte.
Bomans haalde helaas niet eens de zestig, maar met deze Memoires of gedenkschriften van minister Pieter Bas bijeengezameld en geordend door Godfried Bomans schoot hij al meteen van bij zijn eerste publicatie (1936 – hij was toen 23) raak. Goed, hij debuteerde eigenlijk in 1932, onder het pseudoniem Bernard Majorick met Drijfjacht en Gebed voor Nederland, gevolgd door het toneelstuk Bloed en Liefde, maar zijn officiële eerstgeborene zou later onder andere terechtkomen in educatieve series als de Moderne Nederlandse Auteurs – Nederlandse Lectuur voor middelbaar, normaal en technisch onderwijs, wat in tijden dat kunnen schrijven nog meer betekende voor het belang van een schrijver dan de juiste lulkoek verkopen op het juiste podium toch inhield dat je boek niet onverdienstelijk was.
Dat oordeel zou ook nu nog terecht zijn. Bomans was een “heerlijk” schrijver, wiens boeken in mijn kasten een broederlijke strijd leveren met die van Simon Carmiggelt. Twee grote namen aan het firmament van de Nederlandse literatuur wat mij betreft, al was Carmiggelt zo goed als louter een cursiefjes-schrijver terwijl Bomans alles aandurfde: ernstige stukken, sprookjes, toneelstukken, cursiefjes, strips (Pa Pinkelman en Tante Pollewop), vertaalwerk (hij legde zich op verschillende fronten sterk toe op Charles Dickens) en bijvoorbeeld deze verzonnen memoires van een minister. Bomans wint het hoe dan ook qua stijl, ook in deze Pieter Bas, geïllustreerd door Harry Prenen, met wie hij in het jaar van publicatie ook de zogenaamde Rijnlandsche Academie zou oprichten, een gewichtig maar volkomen gewichtloos genootschap dat tot enig doel had de aangekondigde demping van de Haarlemse Bakenessergracht te voorkomen, iets waarin het ook slaagde.
Zoals Pieter Bas er in slaagde minister te worden en uiteindelijk zelfs zijn memoires te schrijven. In de fantasie van Bomans, maar ook weer niet geheel daarin. Pieter Bas is immers vrijelijk geënt op wat de schrijver leerde over het milieu van zijn vader, Johannes Bernardus, kortweg Jan, advocaat en procureur te Haarlem, en actief in de Roomsch-Katholieke Staatspartij, waarvoor hij achtereenvolgens gemeenteraadslid, wethouder (schepen), lid van de Tweede Kamer, lid van de Provinciale Staten en de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland was, waarna hij in het eerste jaar van de Tweede Wereldoorlog ten slotte Commissaris van de Koningin (zoiets als gouverneur) werd. Zoon Godfried volgde niet in zijn voetsporen al politicus, maar wel als schrijver. Bij Jan Bomans bleef het schrijverschap beperkt tot de Jan Herbert Mac Donald-cyclus (wellicht enigszins ten onrechte verguisd, al kan ik dat niet vanuit eigen lezing bevestigen), bij Godfried Bomans resulteerde het in een zestigtal stuk voor stuk lezenswaardige boeken, waarvan deze zogenaamde memoires dus het eerste officiële was.
Verwacht u bij het lezen van deze memoires aan alles behalve serieuze politieke geschriften. Verder dan een totaal uit de hand lopende politieke meeting komt het in dit boek niet. Voor de rest: Geboorte en eerste levensjaren, Vroegste herinneringen, de voorbijgaande school- en studentenjaren, de ontmoeting met zijn toekomstige ega, en zijn intrede als burgemeester. Fictieve anekdotes dus, ingeleid door “den verzamelaar dezer memoires” met een stukje “om den gepasten toorn des lezers af te wenden en zijne welwillendheid in te roepen”. Een stukje dat eindigt met deze paragraaf: “Heb ik eigenlijk wel goed gedaan met de memoires uit te geven? Misschien zullen zij den ouden Bas uitlachen, zij zullen hem een simpelen ouden gek noemen – neen, voorwaar, dat moogt ge niet doen! Al zijt ge misschien driemaal geleerder, bezadigder en verstandiger, af en toe moet het woord eens gelaten worden aan iemand die niet geleerd, niet bezadigd en ook eigenlijk niet helemaal verstandig was.” Waarna de minister de lezers aanspreekt met “Mijn lieve lezers!” en aldus verdergaat: “Tien jaren lang heb ik weerstand geboden aan de verzoeken mijner vrienden om mijne gedenkschriften uit te geven. Zij wezen mij erop hoe heilzaam de stem eens tachtigjarigen in deze haastige tijden kon werken. Zij gebruikten zelfs het beeld van olie op de kokende golven, al was dit wat laat op den avond. Het ware onverantwoordelijk, aldus hun gedachtengang, indien iemand die alle rangen in Nederland doorlopen heeft, die heeft kunnen schouwen in de onpeilbare diepten van het Burgerlijk Wetboek, evengoed als in de fijnzinnige Verhandelingen der Staten Generaal, indien zo iemand zijn bevindingen het vaderland zou onthouden. Zij hebben gelijk. Ik mag niet langer zwijgen. Ziehier dan mijn boek, het eerste wat ik ooit geschreven heb. Het zal ook, naar ik uit het steeds ernstiger gezicht van mijn huisarts afleid, het laatste zijn.”
En daarmee is de gemaakt ernstige, en daardoor extra humoristische toon gezet voor de rest van het boek. Maar ik wil u, omdat zo één stukje als illustratie van die stelling nogal weinig is, een paar andere voorbeelden niet onthouden. Dit bijvoorbeeld: “Wij bezaten, ik weet het nog goed, zestig loden soldaatjes, waarvan er één geen hoofd had, zodat wij hem generaal maakten.” Of dit: “Doch dit is geen reden U de zienswijze te onthouden van mijn broeder Prick, die een klas hoger zat. Hij werd later journalist, doch zijn fantasie was reeds toen buitengewoon levendig.” Of ten slotte dit: “(…) tijdens het gevecht was hij in de acherhoede, ‘om een oogje in het zeil te houden’; was de slag geleverd, dan bevond hij zich in de voorste liniën, ‘om er wat orde in te brengen’. Sloegen wij op de vlucht, dan was hij zo goed om vooruit te lopen teneinde de richting aan te geven. Kortom, hij was een geboren strateeg (…)”.
Voor wie iets minder martiaal ingesteld is, is dít misschien wél herkenbaar: “(…) het behang, dat oppervlakkig beschouwd uit rozeknopjes bestond, bleek bij het groeien van den avond uit duizenden rode hoofdjes te bestaan, die U ieder apart aankeken tot ge bevend onder de dekens kroopt”. Ik weet niet of u zo’n behang op uw kinderkamer had, maar ik had wel degelijk een behang waarin in de schemering allerlei dingen te herkennen waren die er niet op zichtbaar waren bij klaarlichte dag.
Of voor de mannen en vrouwen die zich wel eens ingezet hebben tijdens een of andere “verkiezingsslag”, in tijden dat die nog niet voornamelijk uitgevochten werden op Twitter en iedereen er nog van kon meegenieten: “Men onderscheidt ‘plakkers’ en ‘kalkers’. De ‘plakker’ plakt uw naam en alles wat gij belooft op schuttingen en muren. Dit mag, en geschiedt des daags. De ‘kalker’ schildert uwe verdiensten met witte kalk op het plaveisel. Dit mag niet en geschiedt des nachts. Beide soorten zijn uiteraard zeldzaam, en worden bijeengehouden in ‘Propaganda-Verenigingen’ of ‘Verenigingen van propagandisten’ met een eigen kas. Is er na den verkiezingsstrijd nog wat over, dan heet dit de ‘pot’, waardoor dan een ‘dagje’ uit of ‘uitje’ mogelijk is.” En verder: “Huisbezoekers: dit is de zeldzaamste soort onder de propagandisten. Huisbezoekers bezoeken de kiezers persoonlijk in hunne huizen. Sommigen dringen tot in de keuken door. Zij worden gewoonlijk niet oud.”
En om toch maar helemáál in de politiek te eindigen een paar stukjes uit het “Getrouw verslag der politieke vergadering te Brielle”:
“En hier viel duidelijk het grote voordeel der democratie in het oog. Er waren landen, hij wilde ze niet noemen, waar het parlement slechts een wassen neus was, aangebracht op het gelaat van den waren machthebber. Er waren zelfs landen, waar in het geheel geen parlement was; waar de inwoners overgeleverd waren aan de macht en de willekeur van den enkeling. Hij wilde geen namen noemen. Doch niet alzo was het in ons gezegend vaderland. Zeker, het vaderland had ook gebreken. Hij kon daar nu niet nader op ingaan. Doch het had het algemeen kiesstelsel. Het was hier, zo hij een wat kloek doch aan de streek aangepast beeld mocht gebruiken, gelijk het op de veemarkt van Gorkum was. Er stonden daar vele runderen. Men koos het beste.”
“Naar men weet werd Bas door het kiesdistrict ‘Brielle en Omstreken’ met een kleine meerderheid gekozen, en verwarmde hij gedurende 4 jaren een kamerzetel, ten profijte van zijn gezin, tot nut van het vaderland, en tot onsterfelijken roem voor zichzelf.”
Er is sindsdien weinig veranderd, al moeten volksvertegenwoordigers, met corona als excuus, tegenwoordig zelfs hun zetel niet meer gaan verwarmen …
Bomans haalde helaas niet eens de zestig, maar met deze Memoires of gedenkschriften van minister Pieter Bas bijeengezameld en geordend door Godfried Bomans schoot hij al meteen van bij zijn eerste publicatie (1936 – hij was toen 23) raak. Goed, hij debuteerde eigenlijk in 1932, onder het pseudoniem Bernard Majorick met Drijfjacht en Gebed voor Nederland, gevolgd door het toneelstuk Bloed en Liefde, maar zijn officiële eerstgeborene zou later onder andere terechtkomen in educatieve series als de Moderne Nederlandse Auteurs – Nederlandse Lectuur voor middelbaar, normaal en technisch onderwijs, wat in tijden dat kunnen schrijven nog meer betekende voor het belang van een schrijver dan de juiste lulkoek verkopen op het juiste podium toch inhield dat je boek niet onverdienstelijk was.
Dat oordeel zou ook nu nog terecht zijn. Bomans was een “heerlijk” schrijver, wiens boeken in mijn kasten een broederlijke strijd leveren met die van Simon Carmiggelt. Twee grote namen aan het firmament van de Nederlandse literatuur wat mij betreft, al was Carmiggelt zo goed als louter een cursiefjes-schrijver terwijl Bomans alles aandurfde: ernstige stukken, sprookjes, toneelstukken, cursiefjes, strips (Pa Pinkelman en Tante Pollewop), vertaalwerk (hij legde zich op verschillende fronten sterk toe op Charles Dickens) en bijvoorbeeld deze verzonnen memoires van een minister. Bomans wint het hoe dan ook qua stijl, ook in deze Pieter Bas, geïllustreerd door Harry Prenen, met wie hij in het jaar van publicatie ook de zogenaamde Rijnlandsche Academie zou oprichten, een gewichtig maar volkomen gewichtloos genootschap dat tot enig doel had de aangekondigde demping van de Haarlemse Bakenessergracht te voorkomen, iets waarin het ook slaagde.
Zoals Pieter Bas er in slaagde minister te worden en uiteindelijk zelfs zijn memoires te schrijven. In de fantasie van Bomans, maar ook weer niet geheel daarin. Pieter Bas is immers vrijelijk geënt op wat de schrijver leerde over het milieu van zijn vader, Johannes Bernardus, kortweg Jan, advocaat en procureur te Haarlem, en actief in de Roomsch-Katholieke Staatspartij, waarvoor hij achtereenvolgens gemeenteraadslid, wethouder (schepen), lid van de Tweede Kamer, lid van de Provinciale Staten en de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland was, waarna hij in het eerste jaar van de Tweede Wereldoorlog ten slotte Commissaris van de Koningin (zoiets als gouverneur) werd. Zoon Godfried volgde niet in zijn voetsporen al politicus, maar wel als schrijver. Bij Jan Bomans bleef het schrijverschap beperkt tot de Jan Herbert Mac Donald-cyclus (wellicht enigszins ten onrechte verguisd, al kan ik dat niet vanuit eigen lezing bevestigen), bij Godfried Bomans resulteerde het in een zestigtal stuk voor stuk lezenswaardige boeken, waarvan deze zogenaamde memoires dus het eerste officiële was.
Verwacht u bij het lezen van deze memoires aan alles behalve serieuze politieke geschriften. Verder dan een totaal uit de hand lopende politieke meeting komt het in dit boek niet. Voor de rest: Geboorte en eerste levensjaren, Vroegste herinneringen, de voorbijgaande school- en studentenjaren, de ontmoeting met zijn toekomstige ega, en zijn intrede als burgemeester. Fictieve anekdotes dus, ingeleid door “den verzamelaar dezer memoires” met een stukje “om den gepasten toorn des lezers af te wenden en zijne welwillendheid in te roepen”. Een stukje dat eindigt met deze paragraaf: “Heb ik eigenlijk wel goed gedaan met de memoires uit te geven? Misschien zullen zij den ouden Bas uitlachen, zij zullen hem een simpelen ouden gek noemen – neen, voorwaar, dat moogt ge niet doen! Al zijt ge misschien driemaal geleerder, bezadigder en verstandiger, af en toe moet het woord eens gelaten worden aan iemand die niet geleerd, niet bezadigd en ook eigenlijk niet helemaal verstandig was.” Waarna de minister de lezers aanspreekt met “Mijn lieve lezers!” en aldus verdergaat: “Tien jaren lang heb ik weerstand geboden aan de verzoeken mijner vrienden om mijne gedenkschriften uit te geven. Zij wezen mij erop hoe heilzaam de stem eens tachtigjarigen in deze haastige tijden kon werken. Zij gebruikten zelfs het beeld van olie op de kokende golven, al was dit wat laat op den avond. Het ware onverantwoordelijk, aldus hun gedachtengang, indien iemand die alle rangen in Nederland doorlopen heeft, die heeft kunnen schouwen in de onpeilbare diepten van het Burgerlijk Wetboek, evengoed als in de fijnzinnige Verhandelingen der Staten Generaal, indien zo iemand zijn bevindingen het vaderland zou onthouden. Zij hebben gelijk. Ik mag niet langer zwijgen. Ziehier dan mijn boek, het eerste wat ik ooit geschreven heb. Het zal ook, naar ik uit het steeds ernstiger gezicht van mijn huisarts afleid, het laatste zijn.”
En daarmee is de gemaakt ernstige, en daardoor extra humoristische toon gezet voor de rest van het boek. Maar ik wil u, omdat zo één stukje als illustratie van die stelling nogal weinig is, een paar andere voorbeelden niet onthouden. Dit bijvoorbeeld: “Wij bezaten, ik weet het nog goed, zestig loden soldaatjes, waarvan er één geen hoofd had, zodat wij hem generaal maakten.” Of dit: “Doch dit is geen reden U de zienswijze te onthouden van mijn broeder Prick, die een klas hoger zat. Hij werd later journalist, doch zijn fantasie was reeds toen buitengewoon levendig.” Of ten slotte dit: “(…) tijdens het gevecht was hij in de acherhoede, ‘om een oogje in het zeil te houden’; was de slag geleverd, dan bevond hij zich in de voorste liniën, ‘om er wat orde in te brengen’. Sloegen wij op de vlucht, dan was hij zo goed om vooruit te lopen teneinde de richting aan te geven. Kortom, hij was een geboren strateeg (…)”.
Voor wie iets minder martiaal ingesteld is, is dít misschien wél herkenbaar: “(…) het behang, dat oppervlakkig beschouwd uit rozeknopjes bestond, bleek bij het groeien van den avond uit duizenden rode hoofdjes te bestaan, die U ieder apart aankeken tot ge bevend onder de dekens kroopt”. Ik weet niet of u zo’n behang op uw kinderkamer had, maar ik had wel degelijk een behang waarin in de schemering allerlei dingen te herkennen waren die er niet op zichtbaar waren bij klaarlichte dag.
Of voor de mannen en vrouwen die zich wel eens ingezet hebben tijdens een of andere “verkiezingsslag”, in tijden dat die nog niet voornamelijk uitgevochten werden op Twitter en iedereen er nog van kon meegenieten: “Men onderscheidt ‘plakkers’ en ‘kalkers’. De ‘plakker’ plakt uw naam en alles wat gij belooft op schuttingen en muren. Dit mag, en geschiedt des daags. De ‘kalker’ schildert uwe verdiensten met witte kalk op het plaveisel. Dit mag niet en geschiedt des nachts. Beide soorten zijn uiteraard zeldzaam, en worden bijeengehouden in ‘Propaganda-Verenigingen’ of ‘Verenigingen van propagandisten’ met een eigen kas. Is er na den verkiezingsstrijd nog wat over, dan heet dit de ‘pot’, waardoor dan een ‘dagje’ uit of ‘uitje’ mogelijk is.” En verder: “Huisbezoekers: dit is de zeldzaamste soort onder de propagandisten. Huisbezoekers bezoeken de kiezers persoonlijk in hunne huizen. Sommigen dringen tot in de keuken door. Zij worden gewoonlijk niet oud.”
En om toch maar helemáál in de politiek te eindigen een paar stukjes uit het “Getrouw verslag der politieke vergadering te Brielle”:
“En hier viel duidelijk het grote voordeel der democratie in het oog. Er waren landen, hij wilde ze niet noemen, waar het parlement slechts een wassen neus was, aangebracht op het gelaat van den waren machthebber. Er waren zelfs landen, waar in het geheel geen parlement was; waar de inwoners overgeleverd waren aan de macht en de willekeur van den enkeling. Hij wilde geen namen noemen. Doch niet alzo was het in ons gezegend vaderland. Zeker, het vaderland had ook gebreken. Hij kon daar nu niet nader op ingaan. Doch het had het algemeen kiesstelsel. Het was hier, zo hij een wat kloek doch aan de streek aangepast beeld mocht gebruiken, gelijk het op de veemarkt van Gorkum was. Er stonden daar vele runderen. Men koos het beste.”
“Naar men weet werd Bas door het kiesdistrict ‘Brielle en Omstreken’ met een kleine meerderheid gekozen, en verwarmde hij gedurende 4 jaren een kamerzetel, ten profijte van zijn gezin, tot nut van het vaderland, en tot onsterfelijken roem voor zichzelf.”
Er is sindsdien weinig veranderd, al moeten volksvertegenwoordigers, met corona als excuus, tegenwoordig zelfs hun zetel niet meer gaan verwarmen …
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !