zaterdag 6 juni 2020

De heerser (Niccolò Machiavelli)

Björn Roose bespreekt - De heerser (Niccolò Machiavelli)
Goh, wat zou ik in een boekbespreking nog kunnen toevoegen aan alles wat er het laatste half millennium al geschreven en gezegd is over De heerser van Niccolò Machiavelli ? Niks, denk ik dan, maar hierbij dan toch mijn steentje in het debat dat al zo ongeveer duurt sinds de officiële publicatie, in 1532, vijf jaar na de dood van de schrijver.

Vooreerst over deze nieuwe uitgave bij Librero (2019): hardcover, met zo’n leuk “ouderwets” leeslintje er in, een massa illustraties, mooi vormgegeven, genaaid (niet geplakt), kortom een genoegen om weer eens zoiets vast te hebben. Verwacht echter – voor wie commentaren op Machiavelli zou verzamelen – niks nieuws. De inleiding van Cary J. Nederman dateert van 2007, de essays van Thomas Babington Macaulay en Isaiah Berlin aan het einde van het boek dateren van respectievelijk 1827 en 1971.

Wie niet bekend is met het werk van Machiavelli of zich een filosofisch oor heeft laten aannaaien in de zin van “machiavellisme = slecht”, zal zeker wat aan zowel de inleiding als de essays hebben. Ze zijn ook, zoals De heerser zelf, gewoon goed geschreven en dito vertaald.

Wat die vertaling aangaat even de keuze voor de titel De Heerser in plaats van het vaker gebruikte De Vorst toelichten. Nederman schrijft daarover in zijn inleiding: “Het woord principe werd in de tijd van Machiavelli anders gebruikt dan nu. Principe in de Italiaanse titel is afgeleid van het Latijnse princeps en dat woord was in de middeleeuwen en renaissance een algemene aanduiding voor alleenheerschappij (meestal een man, maar ook koninginnen en andere vrouwelijke heersers). In tegenstelling tot woorden als koning (rex), monarch (monarchus) en keizer (imperator), die meer specifieke vormen van alleenheerschappij inhielden, werd de term voor zowel lokale seigneurs als voor de keizer van het Heilige Romeinse (sic) Rijk gebruikt. Met princeps werd meestal op het gemeenschappelijke element van al die regimes geduid. Het kon zowel verwijzen naar een paus of andere hoge geestelijke als naar seculiere heersers. Princeps had kortom een zeer brede betekenis. Machiavelli’s titelkeuze moet in dat licht worden bezien.”

Ook wat betreft het tijdstip waarop het boek geschreven werd, geef ik graag het woord aan Nederman: “In 1502 autoriseerde de Grote Raad van de Florentijnse republiek de leidinggevende positie van gonfaloniere (of levenslange hoofdbestuurder). Hiertoe werd Piero Soderini, Machiavelli’s politieke beschermheer en mentor, benoemd. In het daaropvolgende decennium groeie Machiavelli’s invloed en prestige. Dat zou echter niet standhouden. In 1512 versloegen de De’ Medici, met hulp van Spaanse troepen, het leger van de republiek en werd de regering ontbonden. Machiavelli was een direct slachtoffer van de machtswisseling. Begin november 1512 verloor hij zijn positie in de kanselarij en werd hij ‘intern’ verbannen. Nog erger was dat hij in februari 1513 enkele weken in de gevangenis belandde en werd gemarteld vanwege (onjuiste) vermoedens dat hij betrokken was bij een samenzwering tegen de De’ Medici. Hierna trok hij zich terug op zijn boerderij buiten Florence en legde hij zich toe op het schrijven.”

In datzelfde jaar, of mogelijk begin 1514, schreef hij zijn De heerser, dat hij begin 1516 officieel aanbood aan Lorenzo De’ Medici, opvolger van Giuliano, die de macht had overgenomen van Soderini. De discussie over het waarom van dat aanbieden is nog steeds niet beslecht en zal wellicht ook nooit beslecht worden. De ene houdt het er op dat Machiavelli zichzelf weer een positie aan het hof wou verwerven door goed advies te verstrekken, de ander beweert dat hij de nieuwe heerser in de val wou lokken door hem door en door “slecht” advies te geven. De een houdt hem voor een aanhanger van de absolutistische heersers, de ander houdt vol dat hij een rechtgeaard republikein was (voor dat laatste valt sowieso wel een en ander te zeggen als ook zijn andere werken, in het bijzonder zijn Verhandelingen over de tien boeken van Titus Livius, in de vergelijking worden betrokken). Wat er ook van zij, De heerser is er niet minder om.

De verdediging van Machiavelli laat ik overigens zeer graag over aan Thomas Babington Macaulay. Gewoon omdat ik zelden zo’n goede getuige à décharge aan het werk heb gezien (of beter: gelezen). Een getuige die niet alleen de werken en de schrijver, maar ook zijn tijd en zijn land mee heeft opgenomen in zijn verdediging.

Wie het Engels machtig is, kan hier het oorspronkelijke essay vinden (vanaf pagina 2 tot en met pagina 30), maar ik geef graag een stukje mee uit de Nederlandse vertaling: “Elk tijdperk en land heeft bepaalde karakteristieke ondeugden, die vrijwel algemeen gelden, die bijna iedereen toegeeft en die zelfs starre moralisten maar licht censureren. Volgende generaties verwisselen hun moraal net zo gemakkelijk als hun hoeden en koetsen. Ze nemen een ander soort slechtheid onder hun hoede en verwonderen zich over de ontaardheid van hun voorouders. Maar dat is nog niet alles. Het nageslacht, dat hof van beroep dat nooit genoeg krijgt van het loven van zijn eigen rechtvaardigheid en oordeel, treedt bij die gelegenheden op als een Romeinse dictator na een massale opstand. Omdat er te veel delinquenten zijn om te straffen, kiest het er een willekeurig aantal uit om de volledige straf te dragen voor een vergrijp waarin ze geen groter aandeel hadden dan degenen die ontsnappen. Of decimering een handige vorm van militaire executie is, weten we niet. Maar we protesteren ten stelligste tegen de introductie van zo’n principe in de geschiedschrijving. In dit geval is Machiavelli de zondebok geworden, een man die zich publiekelijk rechtschapen en eerzaam gedroeg, wiens opvattingen over moraal zelfs positief leken te verschillen van zijn omgeving, en wiens enige fout was dat hij algemeen geldende stelregels overnam en die duidelijker ordende en krachtiger verwoordde dan enig ander schrijver.”

Macaulay spreekt trouwens ook het aan Machiavelli toegeschreven (maar nergens in zijn werk te vinden) gezegde “Het doel heiligt de middelen” tegen als van toepassing zijnde op Machiavelli’s werk: “Machiavelli’s werk is niet foutloos. Maar het zijn fouten die een schrijver, gesitueerd als Machiavelli, nauwelijks kon vermijden. Ze komen veelal voort uit één gebrek dat, zo schijnt het, zijn hele systeem doordringt. Bij zijn politieke plan was meer nagedacht over de middelen dan het doel. Het grote principe dat gemeenschappen en wetten alleen bestaan om de som van het privégeluk te verhogen, wordt niet genoeg onderkend. Hij lijkt zich het belang van het staatslichaam ten doel te stellen, dat niet samenhangt, soms nauwelijks samengaat, met het belang van de leden”. Wat voor een republikein inderdaad een denkfout was.

Op het einde van zijn essay geeft Macaulay trouwens ook aan waarom Machiavelli zo snel na zijn dood helemáál in ongenade viel: “Machiavelli leefde lang genoeg om het begin van de laatste strijd om Florentijnse vrijheid mee te maken. Kort na zijn dood werd eindelijk de monarchie ingesteld, niet een monarchie zoals die waarvoor Cosimo de fundamenten had gelegd in de gewoonten en gevoelens van landgenoten en die Lorenzo had verfraaid met de trofeeën van elke wetenschap en kunst, maar een afschuwelijke tirannie, trots en laaghartig, wreed en zwak, kleingeestig en wellustig. Het karakter van Machiavelli was een doorn in het oog van de nieuwe meesters van Italië, en de delen van zijn theorie die strikt overeenkwamen met hun eigen dagelijkse praktijk boden een voorwendsel om zijn nagedachtenis zwart te maken. Zijn werken werden verkeerd voorgesteld door de geleerden, verkeerd begrepen door de onwetenden, gecensureerd door de Kerk, misbruikt met alle wrok van geveinsde deugdzaamheid door de werktuigen van een verachtelijk bestuur en de priesters van een nog verachtelijker bijgeloof. De naam van de man, wiens genie alle donkere hoeken van de politiek had verlicht, en aan wiens patriottische wijsheid een onderdrukt volk zijn laatste kans op bevrijding en wraak had te danken, werd synoniem voor slechtheid.”

Isaiah Berlin voegt daar in zijn essay De originaliteit van Machiavelli dit aan toe: “Als de vraag naar de zin van het leven een reële is, moet die correct kunnen worden beantwoord. De bewering dat gedragszaken rationeel zijn te verklaren, staat gelijk aan de bewering dat je voor zulke kwesties in principe een correcte, afdoende oplossing kunt vinden. Wanneer dergelijke oplossingen vroeger werden besproken, ging men er normaliter vanuit dat de perfecte samenleving viel te realiseren, althans in grote trekken. Welke standaard moest je anders toepassen om bestaande ordeningen als onvolmaakt te veroordelen? Misschien is het hier, op aarde, niet realiseerbaar. Mensen waren daar te onwetend, te zwak of te gewelddadig voor. Of er werd beweerd (door sommige materialistische denkers in de eeuwen na De heerser) dat het aan technische middelen ontbrak, dat niemand nog methoden had ontdekt om de materiële obstakels voor de gouden eeuw te overwinnen, dat we qua technologie, kennis of moraal nog onvoldoende waren ontwikkeld. Maar er werd nooit gezegd dat er iets niet klopte aan de gedachte zelf. Plato, de stoïcijnen, Hebreeuwse profeten, christelijke middeleeuwse denkers en de schrijvers van utopieën vanaf More hadden wel een idee waar het mensen aan ontbrak: ze beweerden, als het ware, de kloof tussen realiteit en ideaal te kunnen meten. Maar als Machiavelli gelijk heeft, is deze hele traditie – de centrale stroming in het westers denken – onjuist. Als zijn standpunt valide is, is het onmogelijk zelfs te denken aan zo’n perfecte samenleving, want er bestaan minstens twee waardesystemen – christelijk en ongelovig – die niet alleen in de praktijk, maar ook in beginsel, onverenigbaar zijn (…) Dit was een zeer schokkende conclusie. Ze hield in dat als mensen consequent wilden leven en handelen, en begrijpen welke doelen ze nastreefden, ze eerst hun morele waarden moesten onderzoeken. Wat als ze ontdekten dat ze gedwongen waren een keuze te maken tussen twee niet overeenkomstige systemen? Moesten kiezen zonder de hulp van een onfeilbare maatstaf, die de ene leefvorm boven alle andere stelde en waarmee dit tot tevredenheid van alle rationele mensen kon worden aangetoond? Is het misschien deze vreselijke waarheid, impliciet vervat in Machiavelli’s uiteenzetting, die het moreel bewustzijn van mensen heeft geschokt en sindsdien hun geest permanent en obsessief heeft gekweld?”

Maar, aldus nog Berlin, “Machiavelli heeft dit zelf niet geopperd. Voor hem was er geen probleem of kwelling. Hij toont geen spoor van scepticisme of relativisme. Hij maakte zijn keuze en had weinig interesse in de waarden die hij daarmee negeerde of afwees. Het conflict tussen zijn waarden en die van de conventionele moraal leek Machiavelli niet te verontrusten (pace Croce en de andere verdedigers van de interpretatie dat Machiavelli een ‘gekwelde humanist’ was). Het schokte alleen hen die na hem kwamen en, aan de ene kant, niet bereid waren om hun eigen morele waarden (christelijke of humanistische) af te zweren en de gehele denk- en handelswijze waarvan ze deel uitmaakten; noch, de geldigheid te ontkennen van, in elk geval, het merendeel van Machiavelli’s analyse van de politieke feiten en de bijbehorende (grotendeels ongelovige) waarden en visie, belichaamd in de sociale structuur die hij zo briljant en overtuigend schetste.”

“Wat is aangetoond door Machiavelli”, schrijft Berlin verder, “– die (net als Nietzsche) vaak wordt geprezen omdat hij het masker der hypocrisie heeft afgerukt en de waarheid genadeloos heeft onthuld – is niet dat mensen het ene zeggen en het andere doen (al toont hij dat ongetwijfeld ook aan), maar dat als zij denken dat de twee idealen verenigbaar zijn, of zelfs een en hetzelfde ideaal zijn, en daar niet aan twijfelen, zij zich schuldig maken aan slecht geloof (zoals de existentialisten het noemen, of ‘vals bewustzijn’ om een marxistische formulering te gebruiken) dat tot uiting komt in hun werkelijke gedrag. Machiavelli tart niet alleen de officiële moraal – de hypocrisie van het gewone leven – maar ook een van de fundamenten van de centrale westerse filosofische traditie, namelijk het geloof in de uiteindelijke verenigbaarheid van alle echte waarden.”

En ten slotte nog eens Berlin: “Als de puzzel maar één oplossing heeft, is het de vraag hoe we die vinden, realiseren en anderen met overredingskracht of dwang tot die oplossing kunnen brengen. Maar als het niet zo is – Machiavelli contrasteert twee levenswijzen maar er kunnen er meer dan twee zijn, en behalve voor fanatieke monisten is dat ook overduidelijk – dan ligt het pad open voor empirisme, pluralisme, tolerantie en compromis. Tolerantie komt historisch gezien voort uit het besef van de onverenigbaarheid van dogmatische overtuigingen en de praktische onwaarschijnlijkheid van een complete overwinning van de een op de ander. Degenen die wilden overleven, beseften dat ze afwijkingen moesten tolereren. Ze gingen geleidelijk de waarde van diversiteit inzien en werden sceptisch over definitieve oplossingen in menselijke aangelegenheden. Maar acceptatie in de praktijk en rationele rechtvaardiging zijn twee verschillende dingen. Machiavelli’s ‘schandelijke’ werken beginnen bij het laatste. Dit was een groot keerpunt en de intellectuele consequenties vormden – door een gelukkige ironie van de geschiedenis (wat sommigen ‘dialectiek’ noemen) en geheel onbedoeld door de schrijver – juist de basis voor het liberalisme dat Machiavelli vast zou hebben veroordeeld als zijnde zwak en karakterloos, gebrekkig in zijn machtstreven, glorie, organisatie, virtù en discipline om mensen bij grote conflicten tot een krachtige eenheid te smeden. Toch is hij, ondanks zichzelf, een van de grondleggers van het pluralisme en de daarin toegelaten (in zijn ogen gevaarlijke) tolerantie. Door de originele eenheid te verbreken, maakte hij mensen bewust van de noodzaak tot het maken van moeilijke keuzes tussen onverenigbare alternatieven – onverenigbaar in praktijk of, nog erger, om logische redenen – in het openbare en private leven (want die twee kon men, zo werd duidelijk, niet echt gescheiden houden). Hij leverde een prestatie van de eerste orde, alleen al omdat het dilemma ons daarna nooit meer met rust heeft gelaten (het blijft onopgelost, maar we hebben ermee leren leven). Mensen hadden in de praktijk ongetwijfeld vaak het conflict ervaren dat Machiavelli duidelijk maakte. Hij wist het van een paradox bijna om te vormen tot een gemeenplaats.”

Om het dan toch nog even over De heerser zelf te hebben: de kracht van die tekst ligt ongetwijfeld inderdaad in de eerste plaats in wat ze wakker maakt – zie hierboven –, in de tweede plaats in het feit dat ze nog steeds in filosofische zin correct is. Wat ook zo vervelend is voor mensen die zichzelf als méér inschatten dan ze zijn. “Mensen”, zo schrijft Machiavelli bijvoorbeeld, “veranderen immers met genoegen van heerser, hopend er beter van te worden, en deze hoop brengt hen ertoe de wapens op te nemen tegen hem die heerst: waarin ze misleid zijn, omdat ze naderhand door ervaring ondervinden dat ze van kwaad tot erger zijn vervallen.” “Mensen” moeten dan ook, “hetzij goed (…) worden behandeld, hetzij (…) vernietigd, omdat ze zich voor geringe schade kunnen wreken, maar voor grote niet. Daarom dient de schade die een mens moet worden toegebracht dusdanig te zijn dat men niet hoeft te vrezen voor wraak.”

“Toch”, schrijft hij dan weer elders, “kan het geen verdienste worden genoemd medeburgers te doden, vrienden te bedriegen, zonder trouw, zonder genade, zonder godsdienst te zijn; zulke methoden kunnen tot heerschappij leiden, maar niet tot roem”. Wat hij dan weer contrasteert met dit: “En mocht iemand opmerken: als de bevolking bezittingen buiten de stad heeft en ziet dat die in brand worden gestoken, zal ze niet lijdzaam toezien en zullen de mensen door het langdurige beleg en door eigenbelang hun heerser vergeten, antwoord ik dat een machtig en dapper heerser al die moeilijkheden zal overwinnen door zijn onderdanen nu eens hoop te geven dat het kwaad niet lang zal duren, dan weer angst in te boezemen voor de wreedheid van de vijand, en vervolgens zich handig te beschermen tegen onderdanen die hem al te brutaal lijken.”

Om een of andere reden las ik in dat laatste het scenario van wat onze eigenste machthebbers ons hebben aangedaan met betrekking tot corona, maar uiteraard zouden onze machthebbers desgevraagd zeggen dat Machiavelli een smeerlap was. Maar “de grote massa (…) wordt [altijd] bedrogen door wat iets lijkt te zijn en door wat eruit voortkomt; en in de wereld is er slechts de grote massa, want de weinigen vinden er alleen een plaats wanneer de velen geen grond hebben om op te rusten.”

Ten slotte – want dit is echt wel een long read geworden – nog één citaat. Een citaat dat mijn heidens hart zeer sterk aansprak omdat het iets weergeeft waarin ik zeer sterk geloof en dat zowel voor wat mijn eigen positie in de wereld als de positie van anderen ten opzichte van mezelf betreft: “Een heerser wordt ook geëerbiedigd wanneer hij een echte vriend of volslagen vijand is, dat wil zeggen wanneer hij zich zonder enig voorbehoud vóór de ene partij en tegen de andere verklaart; een gedragslijn die altijd gunstiger is dan een neutrale opstelling. Omdat als twee van uw machtige buren handgemeen worden, hun karakter met zich meebrengt dat, als een van hen overwint, u hem wel of niet moet vrezen. In elk van beide gevallen zal het altijd gunstiger voor u zijn om u uit te spreken en energiek oorlog te voeren; omdat, in het eerste geval, als u zich niet uitspreekt u onveranderlijk ten prooi zult vallen aan de overwinnaar en u geen redenen zult kunnen geven, en niets zult hebben om uzelf te beschermen of uw toevlucht te zoeken. Want wie wint, wil geen twijfelachtige vrienden die hem in tijden van beproeving niet zullen helpen. En wie verliest zal u geen onderdak verlenen omdat u niet bereidwillig, met het zwaard in de hand, zijn lot deelde.”

De heerser van Nicollò Machiavelli: het blijft een zeer interessant boek, zeker als uw wereldbeeld tegen een stootje kan.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !