vrijdag 3 maart 2023

Idioten. 5 sprookjes – Jakob Arjouni (boekbespreking door Björn Roose)

Idioten. 5 sprookjes – Jakob Arjouni (boekbespreking door Björn Roose)
Jakob Arjouni… Ik had de naam nog nooit gehoord voor ik ‘m op de cover van dit boek, Idioten. 5 sprookjes aantrof in een of andere kringwinkel. Niet echt eigenaardig, zo blijkt, want zijn bekendste werken zijn Krimis (de zogenaamde Kayankaya-serie) en die lees ik zelden of nooit (al mag ik er wel gaarne af en toe eentje bekijken).

Jakob Arjouni was (hij overleed in 2013), in tegenstelling met wat ik dacht tot voor ik aan deze boekbespreking begon, ook niet joods. Zijn vader was dramaturg Hans Günter Michelsen, maar diens familienaam was hem wellicht niet nuttig: Michelsen verkeerde na de Tweede Wereldoorlog nog vier jaar in Sovjet-krijgsgevangenschap en had het in zijn toneelstukken vooral over Duitse soldaten die ingehaald werden door hun verleden. Toen Jakob Michelsen dus trouwde met de Marokkaanse muziekproducer Kadisha Arjouni, nam hij ook haar naam over. Wat hij dan weer niet deed toen hij hértrouwde met de joodse advocate en immobiliënmakelaar Miranda Junowicz Bothe. Zou ook nogal eigenaardig geweest zijn: zijn moeder heette namelijk óók Bothe. Misschien was hij dus, gezien het jodendom doorgegeven wordt langs moeders kant, tóch joods, maar zijn schrijversnaam was dat in ieder geval niet.

Enfin, doet er ook niet toe, Idioten. 5 sprookjes valt of staat niet met de identiteit van de auteur ervan. Wél met het antwoord op de vraag of je ze als geheel leest of niet. Wie dat niét doet, zal immers merken dat een bepaald element, het opduiken van een fee, mogelijk niet helemaal uitgewerkt lijkt. Dat komt omdat dat element in élk van die vijf sprookjes zit, maar de uitleg daaromtrent niet. Wie dat niét doet, zal mogelijk ook de beste sprookjes missen: hoewel de clou altijd neerkomt op “Let op met wat je wenst, want je wensen zouden wel eens uit kunnen komen”, is wat uitkomt niet in alle gevallen evenzeer het lezen waard. En dan blijf je zitten met wat aan het opduiken van de fee voorafgaat: een goed uitgewerkte schets van een situatie die alleen nog met de hulp van een deus ex machina (of de iets goedkopere versie daarvan, een fee) lijkt op te lossen.

Alhoewel… Het titelverhaal Idioten begint gewoon met het opduiken van die fee: “Max zat op het terras van Ricos Sporteck in Berlijn een biertje te drinken toen de fee verscheen”. Dat maakt meteen ook duidelijk dat het om volkomen moderne sprookjes gaat en het vervolg ervan – de situatieschets van het eerste sprookje dus – maakt even snel duidelijk dat modern ook écht modern is: “Toen Ronni Good Reasons acht jaar geleden had opgericht, met Max als eerste medewerker en destijds nog min of meer gelijkwaardige partner, was het de bedoeling geweest alleen voor die producten en organisaties reclame te maken die goed werk voor de mens en de wereld verrichten: Amnesty International, Brot für die Welt en Greenpeace, eerlijke koffie, bioproducten, campagnes tegen racisme, non-profitorganisaties. Maar ondanks een hoop reclame in eigen zaak, met krantenadvertenties en persoonlijke mailings, interesseerde aanvankelijk niemand zich voor het reclamebureau, Greenpeace niet, de koffielanden niet, en ook geen befaamd of kapitaalkrachtig bedrijf. De enige klanten waren appelboeren uit Brandenburg en een fietsenmaker van Hollandse fietsen in Kreuzberg. Na een jaar waarin ze vooral bezig waren, zoals Ronni het had uitgedrukt, belabberde zonsopgangen met bezopen teksten, zo mogelijk met de hand gekriebeld, op een soort A4-toiletpapier te drukken – hun opdrachtgevers lieten zich nu eenmaal tot niets anders verleiden – besloten ze tijdelijk ook voor bedrijven te gaan werken die niet hoofdzakelijk bezig waren met goede daden. Eerst voor een juwelier aan de Kudamm, daarna voor een paar modeboetiekjes en ten slotte voor een internetbedrijf dat exotische houten meubelen verkocht. Over het laatste bedrijf was in het begin een beetje wrevel ontstaan. De filosofie van Good Reasons paste niet echt bij die van gekapte regenwouden. Maar het bureau stond aan de afgrond en het meubelbedrijf was een landelijke campagne van plan. En zo kwam van het een het ander. De campagne voor het meubelbedrijf werd een groot succes, waarna andere bedrijven volgden. Zij gaven Good Reasons opdracht om reclame te maken voor yoghurt, champagne, mobieltjes en herenmode. Toen zich een jaar daarna een automerk aandiende waarvan bekend was dat het een groot deel van zijn geld verdiende in de militaire industrie, duurden de schaamte en terughoudendheid nog maar één middag. Daarna knalden de champagnekurken.”

Een flinke dosis sarcasme dus, iets dat ook telkens tot uiting komt als de fee verschijnt: “Hij verwachtte dat ze hem naar de weg of om een sigaret zou vragen. Hij zag weliswaar dat de gestalte voor hem bijna doorzichtig was en dat haar blote voeten de grond niet raakten, maar dat schreef hij toe aan haar hemelsblauwe, glinsterende jurk en het effect van de geraffineerde sandalen. Misschien werkte ze in de mode” (uit Idioten); “Een fee? Wat was dat nou weer voor onzin? Mevrouw Radek bekeek het wezen naast zich van top tot teen. Was het ook zo’n asociale? Nee, de jurk was schoon, maar wat was dat? Geen schoenen? Er kwam helemaal niets onder die jurk uit! Blote voeten? Waarschijnlijk van de een of andere sekte. Dat ontbrak er nog maar aan!” (uit Noodweer).

Net zoals de fee zélf niet minder sarcastisch is: “Op het moment dat ze verscheen, was het bezoekje van een fee voor de meeste mensen bijna net zo normaal als een afspraak bij de automonteur of accountant. Als die met hun technische vaktaal begonnen, begreep ook bijna niemand er wat van. Hun methodes om een auto APK gekeurd te krijgen of winst in de boeken onzichtbaar te maken voor de belastingdienst, was voor een buitenstaander ook pure tovenarij. Bovendien was het zo dat er maar weinig mensen waren die het naadje van de kous wilden weten als ze merkten dat er iets gratis te halen viel.” (opnieuw uit Idioten); “Wij komen bijna nooit bij stervende mensen. Die wensen bijna altijd hetzelfde en daar kunnen wij toch niet aan voldoen.” (uit Verslagen); “(…) de volgende categorieën zijn uitgesloten: onsterfelijkheid, gezondheid, geld en liefde” (uit elk van de vijf sprookjes, in variaties); “Een vaatwasser kan en duizend euro niet. Als u wilt weten waarom dat zo is, gaat u maar naar de baas.” (idem).

Veel vertellen over de inhoud van kortverhalen zonder ze helemáál weg te geven, is – zoals ik al wel vaker heb verteld – onbegonnen werk, dus ga ik dat ook niet doen, maar ik verraad eigenlijk niks als ik zeg dat de door de fee bezochte persoon in Idioten hoopt met zijn wens het bedrijf weer op het oude pad te krijgen, die in Verslagen dat hij van zijn writer’s block afkomt, die in Noodweer dat haar zoon haar graag gaat zien, die in In het dodendal – echt waar – dat hij van zijn writer’s block afkomt (Arjouni ging het precies niet al te ver zoeken), en die in Happy end – wéér een schrijver, maar dan van het journalistieke soort - dat iederéén hem graag ziet. Nogal onrealistische wensen allemaal, die ook niet op die manier of ronduit verkeerd geformuleerd worden, waarna er dus ook een ronduit verkeerde oplossing tevoorschijn wordt getoverd door de fee (verschillende feeën eigenlijk), maar het zijn de situatieschetsen, de aanleiding tot de wensen in kwestie, die deze sprookjes interessant om lezen maken. Situatieschetsen van de zelfkant, niet van de maatschappij, maar van de hoofdpersonages, van mensen die zichzelf niet op orde hebben en dat wijten aan een ander of aan “de anderen” in het algemeen. Een schrijver die zijn appartement niet meer durft verlaten (in Verslagen): “Hij leefde op honey smacks, aardappelsalade uit een bakje, biscuitjes en bier. Hij bracht zijn dagen intussen bijna alleen maar door voor de tv en keek op de gang de andere kant op als hij langs de gesloten deur van zijn werkkamer liep. Als hij bij de buren een geluid hoorde, kromp hij ineen. ‘s Nachts liep hij herhaaldelijk naar de voordeur om te controleren of die wel was afgesloten en als hij iets liet vallen of als er andere kleine ongelukjes gebeurden, barstte hij vaak in tranen uit.” Een schrijver die nooit geschreven heeft wat hij wílde schrijven (in In het dodendal): “De jaren gingen voorbij en het succes hield aan. Ohio genoot een goed en regelmatig honorarium, kreeg een bespreking van zijn werk in een serieuze krant met de titel Echte mannen bij de kiosk voor 75 Pfennig, kocht een appartement in de Berlijnse wijk Charlottenburg, sloot twee keer een huwelijk, ontbond er een, kreeg twee kinderen, hield er drie stamrestaurants op na, bracht zijn vakantie door aan de Bodensee, maakte twee reizen naar de VS, was lid van de American Country Club, werd met naam en toenaam aangehaald in de eindscriptie over stuiverromans van een germanist, moest de dood van zijn tweede vrouw meemaken, hield het nog met twee vriendinnen, werd voor de 27ste keer door de Edition Giselle-lezers tot auteur van de maand gekozen voor De zwarte kolonel in het dodendal, kreeg twee hartinfarcten en werd ten slotte impotent. De dokters zeiden weliswaar dat hij nog vele jaren te gaan had, maar hij was 78 jaar en niet gek. De dokters konden zeggen wat ze wilden, hij wist dat zijn leven op z’n eind liep. Dus moest hij het verhaal dat hem al bijna zestig jaar bezighield eindelijk opschrijven. Hij wist namelijk zeker dat hij met Oksana gelukkig zou zijn geworden. Bovendien was het zijn laatste kans om als Peter Ohio eindelijk door te stoten naar de literaire elite.” Een schrijver die het moet hebben van zijn beroemde vader en vrouw (in Happy End): “Manuel was freelancejournalist. Erg freelance momenteel. Af en toe een artikeltje over zijn vader, een bekende Duitse architect, en om de paar weken een interview met Sabine, zijn vrouw. Zij was een wereldberoemde pianiste. Meer had er de afgelopen twee jaar niet in gezeten. En nu zat hij minder dan tien meter verwijderd van een man die hem in een oogwenk volledig onafhankelijk kon maken van vrouw en vader.” En natuurlijk, in Noodweer, de voormalige eigenaresse van de platenzaak Bandiera Rossa, “in links-Duitsland een begrip”, die haar zoon blijvend als haar eigendom wenst te beschouwen en wiens herinneringen één grote rant tegen de wereld zijn en uiteindelijk op een ramp voor haar zoon uitdraaien. Na tussenkomst van de fee draait de zaak ook voor haarzelf op een ramp uit, maar als er één verhaal in deze bundel is dat u zou moéten lezen – los van het feit dat ik eerder gezegd heb dat u er goed aan doet ze allemaal en op volgorde te lezen -, is het dat wel.

Het lijkt er haast op dat de auteur een tijdje in de geest van zo iemand verbleven heeft: “Waarschijnlijk had zijn toenmalige vriendin hem die psychologische prietpraat wijsgemaakt. Dat was er zo eentje van nog een keertje de hoek om, twee keer achterom, trap op, trap af voordat ze kon uitbrengen: ‘Ik denk dat ik misschien toch nog een kopje koffie wil als er nog iets in de kan zit.’ Gelukkig kwam er aan die relatie snel een einde. Hoewel, omdat Victor zo verdrietig was en zich helemaal niet meer concentreerde op zijn eindexamen, had zíj nog geprobeerd de relatie te redden. Ze was er zelfs voor naar het meisje toe gegaan om haar uit te leggen dat het nu eenmaal zo ging met jonge mannen. Die moesten ervaringen opdoen, experimenteren. Ze moest zich niet zo aanstellen. Alleen maar omdat Victor ook met andere meisjes naar bed ging. Zo was de natuur! Goed, later bleek dat dit helemaal niet het probleem was geweest en dat het meisje niets had geweten van Victors slippertjes, maar ze had het toch goed bedoeld? En dat terwijl ze het meisje eigenlijk niet had gemogen.” Of: “Zoals met die Roemeen destijds, hoe heette hij ook alweer? Die had ze een baantje als conciërge bezorgd toen de zigeunerjazz niet meer in was. Dat was toch ook werk? Anders had hij terug gemoeten naar Roemenië. Maar ondank is ‘s werelds loon. Die Roemeen stuurde zijn liedjes, die helemaal niets meer te maken hadden met het genre waarmee hij beroemd was geworden, gewoon naar een ander platenlabel. Primitieve, ritmisch warrige, hopeloos kitscherige boerenmuziek, of waar het voor door moest gaan. Hij was de weg helemaal kwijt, dat had ze meteen in de gaten. Ze ging hem dus echt geen voorschot betalen op iets wat gedoemd was te mislukken. Maar het nieuwe label natuurlijk wel. Doen we, zonder rekening te houden met de situatie van de kunstenaar. En het ging meteen bergafwaarts. De cd werd hartstikke goed verkocht en de Roemeen maakte vanaf dat moment alleen nog maar kitschmuziek. Wat een drama! Je kon zijn cd’s intussen overal ter wereld kopen en hij gaf concerten in Amerika en noem maar op. Maar de kunstenaar? Dood. En ook hier: dankbaarheid? Vergeet het maar. Was het echt te veel gevraagd om tijdens een interview een keertje te vertellen waar het ooit was begonnen en wie nog steeds zijn oorspronkelijke werk verkocht?”

Zéér sarcastisch en op een grimmige manier grappig, in tegenstelling tot wat geldt voor de vechtpartij die ontstaat in Happy end, waarnaar de aanstoker vervolgens gewoon gaat zitten kijken. Die is grappig op de manier waarop het beste van Tom Sharpe (bekend van Wilt) grappig is, op een fysieke manier: “Ondertussen zat Manuel gemoedelijk met zijn benen over elkaar op zijn stoel. Hij nipte aan zijn wijnglas en keek geïnteresseerd toe hoe de man die niet Holger heette met een servet probeerde het bloed van het gezicht van zijn vriend te deppen. Die mepte hem steeds van zich af, met als resultaat dat de man die niet Holger heette ook begon te bloeden omdat een van de meppen hem ongelukkig op zijn wang trof en de vriend een gemene ring om had. Op dat ogenblik was het twee obers gelukt de plaats delict, die door de omstanders eromheen meer leek op een manege, te bereiken. Ze stortten zich joelend in het strijdgewoel tussen de twee zogenaamde zware jongens. ‘Pas op de pistolen!’ Er ontstond een ordinaire vechtpartij met worsteling, waarbij eerst het servies tegen de vlakte ging en daarna de obers met hun respectievelijke tegenstanders. Het duurde een tijdje voor iedereen in de gaten had dat het allemaal een beetje overdreven was. De twee krabbende en spugende gasten zagen er niet echt uit als schietgrage gangsters die overmeesterd moesten worden voor ze in het Forêt Rieder een bloedbad aanrichtten. En de man die niet Holger heette en zijn jonge vriend konden eigenlijk geen reden bedenken waarom ze de mannen die net nog soep hadden geserveerd in hun arm zouden moeten bijten of in hun kruis knijpen. Zodoende werden de gevechtshandelingen langzaam maar zeker minder, lieten de paren elkaar los en lagen de vier mannen weldra hoestend op de vloer om de tafel heen. Manuel keek van de mannen naar het nog steeds verbijsterde publiek en terug en wendde zich toen met een knip van de vingers en een uitgestrekte wijsvinger tot de zaal: ‘Wijn of niet wijn, dat is hier de vraag. En wat is nobeler? Die twee hebben namelijk alleen maar spaatjes gedronken. En daarom …’ Manuel hief zijn glas: ‘… Give peace a chance!’” En daarom, geef ook Happy end een kans, zou ik daaraan toevoegen. Minstens dat verhaal en Noodweer maken van Idioten. 5 sprookjes van Jakob Arjouni een leuk hebbeding.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !