Het eerste waar ik bij de naam Koen Meulenaere altijd aan moet terugdenken, zijn mijn studentenjaren. Niet omdat de auteur bijzonder studentikoos uit de hoek komt of óók al zo lang geleden lijkt, maar omdat ik toen voor het eerst stukjes van hem las. Eentje per week, om precies te zijn, in “de” Knack. Het weekblad had toen nog Frans Verleyen als directeur en de eerste twee dingen die ik er in las waren zijn Woord vooraf en het stukje van Meulenaere helemaal aan de andere kant van het blad, Kwaad Bloed. Na zes maanden nam ik afscheid van het blad – het goedkope abonnement was toen voorbij en op den duur las ik ook alléén nog die twee stukken – en daarmee ook van Verleyen en Meulenaere.
Ik had er destijds (in 1991) geen idee van dat Meulenaere toen pas zijn carrière bij Knack begon, laat staan dat hij al eerder aan de slag was geweest bij Het Nieuwsblad, Sport Magazine, de BRT (toen nog geen VRT), en Humo, of dat ik naderhand nog geweten heb dat hij hoofdredacteur werd bij Voetbal Magazine, af en toe voor de sportredactie werkte van VTM, Belgacom TV en Sport/Voetbalmagazine of te gast was in het radioprogramma De Rechtvaardige Rechters. In m’n studententijd keken we (met het hele studentenkot) om een of andere waanzinnige reden wél naar Skippy en Samson, maar voor de rest interesseerde tv me niet en heeft het me ook nadien nooit meer geïnteresseerd; naar radio heb ik niet meer geluisterd sinds de dagen van Radio Tornado (die in de straat zat waar mijn ouderlijk huis stond); en magazines lees ik zelden of nooit (enige uitzonderingen daarop de laatste jaren zijn uiteraard TeKoS – waarin ik ook zelf schrijf -, OKV-magazine, Die Kehre, af en toe een Doorbraak nieuwe stijl, ADVN-mededelingen, en nu en dan een nummer van HP/De Tijd). Van de overgang van Kwaad Bloed naar Bladspiegel in 2005 heb ik dus óók nooit geweten, en van Meulenaeres afscheid van Knack in 2012 heb ik alleen maar gehoord. In de daaropvolgende jaren kwam me af en toe een editie van Kaaiman onder ogen, de nieuwe column die hij voor De Tijd schreef, maar verder is zelfs zijn pensioen in 2020 me ontgaan.
Om maar te zeggen dat ik bijna was vergeten dat er zoiets als Koen Meulenaere was tot ik toevallig, in een of andere kringwinkel, voorliggend boekje, De wonderbare wereld van de verslaggever, tegenkwam, een bundel van columns die eerder (dat wil zeggen vóór 1989, het jaar waarin dit boekje van de pers rolde) verschenen in Humo. Een bundel waarin hij de vraag stelt of “de hedendaagse verslaggever ontvankelijk, gespecialiseerd, autoritair, doortastend, geduldig, opgevoed, gehard, zelfzeker, gedisciplineerd, inventief, argwanend, creatief, gedocumenteerd, kritisch, geëngageerd, ondernemend, beheerst, meedogenloos, onbevreesd, verzorgd en ambitieus [is]” en tot de conclusie komt: “Geenszins. De hedendaagse verslaggever is een banale dommerik”.
Een conclusie waar ook een goeie vriend van me, op een blauwe maandag nog werkzaam bij De Standaard (niet voor niets de standaard), het geheel mee eens zou zijn, maar die Meulenaere veel grappiger kan inkleden (en dat terwijl die goeie vriend toch ook wel vaker zijn grappige momenten heeft). Hij doet dat in één Ten geleide en éénentwintig stukken (Ontvankelijk, Gespecialiseerd, enzovoort, inderdaad), die regelmatig vergezeld gaan van een tekening van ene Jan Hendrickx, een illustrator waarvan ik verder niks weet, maar die wel op een schitterende manier figuren als Reddy De Mey, Jan Van Rompaey, Miel Louw, Maurice De Wilde, paus Johannes Paulus II, Ivan Sonck, Guy Polspoel, Paul Jambers of Eric Van Rompuy weet neer te zetten. Net zoals Koen Meulenaere dat doet in zijn teksten dus: “omdat ‘een kaaiman door de wat aparte structuur van handen en voeten niet kan tekenen, schrijft hij zijn spotprent in woorden”, luidde het later dan in De Tijd.
“Het beroep van verslaggever, wij hebben dat al meerdere malen moeten onderstrepen, is het enige beroep ter wereld waarvoor geen specifieke kwaliteiten vereist zijn. Je veinst een beetje vriendelijkheid tegen de chef en je probeert om bij elke reportage iemand bij de hand te hebben die er wel iets van weet en klaar is Kees. We moeten al teruggaan tot de Australopithecus of ons verscheidene kilometers zuidwaarts begeven, om wezens aan te treffen van wie een zo beperkt verstandelijk vermogen wordt verwacht als van journalisten. De grote detective Bill Clifford [een creatie van John Flanders alias Jean Ray, noot van mij] heeft de schepping ingedeeld in vijf lagen. De bovenste wordt gevormd door de mens. Dan komen de dieren. Hierna de planten. Dan de levenloze gesteenten. En tenslotte het politiepersoneel van Scotland Yard. Welnu, nog ettelijke verdiepingen lager, treft men het gild aan van de journalisten. En wil men ook daar nog een gradatie in aanbrengen en peilt men met de sterkste zoeklichten en de meest gesofistikeerde dieptekijkers naar de uiterste bodem van de put, dan vindt men daar de beroepsliga van sportjournalisten. Het enige vak waar bekwaamheid als een storende handicap wordt aangezien.” Ik ben het niet helemaal eens met wat Meulenaere aan het begin van Ontvankelijk schrijft – politici zijn een nóg lagere soort –, maar het kan als schets toch wel tellen. Trouwens, aldus Meulenaere in Beheerst: “Simultaanvertalers zijn mensen die per definitie, uit hoofde van hun beroep, niet weten wat ze zeggen. Zij hebben dat gemeen met politici en journalisten.”
Maar, “denk nu niet dat geen enkele reporter van wanten weet. Hier en daar, vooral in het buitenland, daagt er toch eentje op die in zijn specialiteit als een autoriteit beschouwd wordt. Meestal is dat een man die het eerst zelf tot iets heeft willen brengen, maar daar door onkunde of corruptie niet in geslaagd is, en daarna maar anderen de les gaat spellen.” Niemand zegt dat Reddy De Mey, Maurice De Wilde, of Bavo Claes (voor wie die namen niks meer zeggen: u bent te laat geboren, zelfs nádat ik al gestopt was met televisie kijken) in die categorie vallen, maar door de persiflages van Meulenaere komen ze in een hogere (of lagere, u mag kiezen) categorie van zichzelf zijn terecht. Over de capriolen van Reddy De Mey op de gezonken Herald of Free Enterprise bijvoorbeeld: “Een duiker in beeld, een tweede duiker, een derde en dan Reddy De Mey die op de boot zelf is gekropen, op dat deel dat nog boven water uitsteekt, hooguit een vierkante meter groot”. Over de jeugdige eetgewoonten van Geert Van Istendael: “Geert Van Istendael at vroeger alleen maar brood, geen groenten. Op zijn zesde heeft men nog geprobeerd om hem met een speciale kuur te laten eten. Met vieren hielden ze hem in bedwang, waarna grote hoeveelheden witlof, prei, andijvie en schorseneren door de keel van de kleine Geert werden gestouwd. Niets gekort: in omgekeerde volgorde braakte de jonge verslaggever er alles weer uit.” Of over de feitenkennis van Dirk Tieleman: “Naast allerlei andere specialisaties is Dirk expert van het Midden-Oosten. Over Israël en het Palestijnse vraagstuk is er niets dat hij níet weet. Dirk volgt cursussen oud- en vernieuwd-Hebreeuws, is behalve op talloze Israëlische tijdschriften en dagbladen ook geabonneerd op de weekverslagen van de Knesset en heeft in zijn kelder zelfs een clandestiene diamantslijperij ingericht. Ook de toestand in Iran heeft voor hem geen geheimen. Dirk is zowat de enige die de Ayatolla persoonlijk al meer dan eens aan de tand heeft gevoeld. Hij heeft hem zelfs nadrukkelijk terechtgewezen omtrent de schending van de mensenrechten in zijn land. Onlangs stapte Dirk in Teheran nog op aan de kop van een anti-Khomeini-betoging. En dat is heden ten dage iets gevaarlijker dan ten tijde van de sjah. Tijdens de jaarlijkse redactiefeestjes van Actueel is het sinds jaren traditie dat Dirk na de pousse-café op tafel klimt en uit het blote hoofd de koran begint op te zeggen. Voegen wij daar tenslotte aan toe dat Tieleman weken aan een stuk met Afghaanse rebellen ten strijde trok tegen de Russische bezetter en in zijn eentje, in het holst van de nacht, een bussel exocet-raketten plus een gevechtsklare Russische tank buitmaakte.”
Een vermenging van feiten en satire, kortom, die er mag wezen. Zo ook bijvoorbeeld in Inventief, waar het gaat over het, tot recent, vrij zeldzaam zijn van zwarte autocoureurs: “In de Grote Prijs van Zuid-Afrika Formule-3 hebben ze ooit een Zoeloe laten meerijden. Hij mocht zelfs, als thuisrijder, op de eerste rij vertrekken. Nu, dat hebben ze geweten. Halverwege de eerste ronde stopte die kerel aan de chicane om te zien of het kruispunt wel vrij was. Wat toen volgde staat nog altijd te boek als de grootste crash uit de Formule-3. Afgaande op het aantal wielen dat naderhand werd aangetroffen ging men er officieel van uit dat er zeventien wagens, waaronder kennelijk één driewieler, op elkaar waren ingereden. Maar ooggetuigen spreken er nu nog van zeker twintig. Feit is dat brokstukken van auto’s en racers naar alle kanten vlogen. Het asfalt was over een lengte van meer dan zeventig meter totaal weggereten. Van vangrails en vangnetten schoot niets meer over en toeschouwers die aan de linkerkant van het circuit stonden opgesteld kwamen aan de rechterkant weer bij bewustzijn. Renners die zich geblutst en geschramd vanonder de brokstukken uit probeerden te wringen werden door de toegesnelde brandweer dadelijk weer ondersteboven gespoten want het voorkomen van brand was de dwingendste opdracht. Dokters sleepten kilometers verband aan en onderdelen van motoren werden tot in Zambia gesignaleerd. Een inspectieteam van Toleman heeft naderhand zelfs een drijfstang van een van hun wagens uit de Nijl gevist. In Soedan! De Zoeloe zelf is de volgende morgen achter de pits teruggevonden. Er was geen leven meer in te krijgen, ook al deed niemand daar echt veel moeite toe. Sindsdien weet iedereen dat de Zuidafrikaanse Automobiel Club uiterst strenge selectienormen heeft opgesteld. Wie op zijn huid ook maar één klein zwart puntje vertoont, wordt geweigerd.” Of in Kritisch, over die ene keer (maar wát een keer – hier kan je ‘t helemaal zien) dat Herbert von Karajan het Nieuwjaarsconcert mocht dirigeren (1987): “Herbert von Karajan, u hebt dat zelf kunnen vaststellen als u gekeken heeft, is geboren in 1908 en sukkelt stilaan met de gezondheid. Het harmonieus laten samen blazen van een bende eigenzinnige muzikanten als de Wiener Philharmoniker is voor zo een man, hij weze zo briljant als hij wil, een zeer zware opgave. Vandaar dat von Karajan bij de onbevooroordeelde kijker overkwam als een vermoeide dirigent die zichtbaar tevreden was dat het allemaal zo vlot verliep. Meer nog, hij stal daardoor ons hart en onze sympathie, iets wat je van die Lorin Maazel bezwaarlijk kon verwachten. Dat die in staat was om onze portefeuille te stelen, dat zeker. Maar ons hart? In geen tien jaar.”
Nu ja, om toch nog eens op politici terug te komen, en omdat ik nu eenmaal niet oneindig kan citeren uit die stuk voor stuk grappige, soms om hun overdrevenheid soms om hun realiteit, stukjes van Meulenaere, een citaat uit het helaas twee bladzijden te lange stuk Ambitieus (die twee bladzijden zitten aan het begin ervan) waarin het paard Rebecca Veerle er na een dolle rit in geslaagd is jockey Eric Van Rompuy kwijt te spelen: “Het zien van de paddock en de geur van de stallen deden even plotseling als onverwacht de kalmte weerkeren in de zwetende en dampende merrie. En terwijl Van Rompuy zo goed als levensloos uit het karretje tuimelde, stormden de hulpdiensten toe om het paard op te vangen. Het werd met een warm deken bedekt, en onder het geven van bemoedigende klopjes werd al een eerste keer nagegaan hoe erg de gevolgen zouden zijn. Rebecca Veerle was tenslotte een meer dan gedegen draver die al heel wat prijsgeld had opgebracht. Vooral het bit werd gecontroleerd om na te gaan waar dat bloed van daarstraks aan te wijten was. Er werd ook angstig nagegaan of hoeven en pezen geen schade vertoonden. Een eindje verderop stelde de Wellington-directie met grote opluchting vast dat er geen schade was toegebracht aan het gras van de galop-piste”. Einde. Ook van deze bespreking.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !