dinsdag 7 november 2023

Bank, stad en kathedraal – Hendrik Opdebeeck (boekbespreking door Björn Roose)

Bank, stad en kathedraal – Hendrik Opdebeeck (boekbespreking door Björn Roose)
Op de achterflap leest de lezer over de auteur: “Hendrik Opdebeeck (1955) promoveerde tot doctor in de economische wetenschappen (RU Gent) en behaalde het baccalaureaat in de Thomistische Wijsbegeerte (KU Leuven). Aanvankelijk was hij assistent bij prof. dr. A.J. Vlerick (RU Gent) als beurshouder bij het NFWO. Daarna kwam hij als wetenschappelijk medewerker voor onder meer het vak Macro-economie naar de Universiteit Antwerpen (UFSIA), waar hij tot op heden Personeelsmanagement en ethiek en Economie, ethiek en christendom doceert. Tevens is hij er werkzaam binnen het Centrum voor ethiek (UFSIA).” En hoewel die uitleg al geschreven is in 1995, het jaar waarin Bank, stad en kathedraal verscheen, is hij nog niet eens zó achterhaald: Opdebeeck heeft tot in 2021 les gegeven aan toekomstige kandidaten en licentiaten aan de Universiteit Antwerpen, publiceerde tot in minstens 2019 (wat niet wil zeggen dat hij dat nu niet meer doet, maar ik vind daar niet meteen een spoor van), had van 2015 tot 2020 een Leerstoel Europese Waarden en Vooruitzichten aan de reeds genoemde universiteit en zat daar tussen 2020 en 2022 ook op een leerstoel met de naam Economie van de Hoop, maar wordt op de webstek ván de Universiteit Antwerpen intussen wel vermeld als “emeritus occassionele opdracht”. Met pensioen dus, maar niet helemaal. Óók niet maatschappelijk. Sinds eind augustus 2022 behoort hij tot een club genaamd Grootouders voor het klimaat, een club die opdook in het kielzog van de zogenaamde Schoolstaking voor het klimaat (een intussen zo goed als dood fenomeen), waarvoor hij zowaar “ambassadeur” is.

Nu goed, dat laatste doet er niet toe, in het kader van deze boekbespreking is hij toch vooral economist, en wel een “ethische”. Een economist bovendien die met Bank, stad en kathedraal, ondertitel Economie, ethiek en christendom, géén werkje heeft afgeleverd dat vlot leest voor wie dat niét is. Ik ben - het spijt mij het te moeten bekennen – dat wél, maar mijn studies liggen intussen al bijna dertig jaar achter mij en ik moest bij momenten toch serieus gaan graven in mijn kennis aangaande de namen en theorieën waarmee Opdebeeck in dit boek goochelt. Een inhoudstafel van drieënhalve bladzijde en zeventien bladzijden Noten na amper honderddrieëntwintig bladzijden tekst mogen duidelijk maken dat hij gestructureerd te werk is gegaan en van veel bronnen gebruik heeft gemaakt voor het schrijven van dit boek, maar dat maakt het nog niet leesbaarder voor de leek. Iets waar Opdebeeck wellicht ook niet naar gestreefd heeft. Elk van de zeven hoofdstukken is namelijk gebaseerd op een Oorspronkelijke publikatie (met een “k” in ‘publicatie’, ja…) van zijn hand, een gegeven dat hij prijsgeeft in de allerlaatste bladzijde van het boek, en de kans dat u die – als achtergrondmateriaal, zeg maar – gelezen heeft, is klein. Economie en ethiek: de vraag naar gezag in economie, De institutionele vermiddeling van de vrijheid. Een hermeneutische context voor de economie, Economische macht en rechtvaardigheid in de spanning tussen verdiensten, behoeften en vooruitgang, Participatie als volwaardige arbeid, Schumachers ‘Intermediaire’ Economie, of Ethisch beleggen. De uitdaging van Hefboom, zijn in ieder geval niét het soort titels dat je vaak tegenkomt in de, al dan niet betere, boekhandel (laat staan kringwinkel) en ik heb, al zijn die allemaal verschenen net voor ik mijn studies Handelswetenschappen aanvatte of terwijl ik daar mee bezig was, er voor zover ik weet óók niet een van gelezen. Laat staan dat het hoofdstuk De polyparadigmatische situatie binnen de economische wetenschap van E.F. Schumacher (1911-1977) en het polyparadigmatische denken als aanpak van de probleemgeoriënteerde grondslagencrisis binnen de economische wetenschap. De moeilijke synthese tussen orde en vrijheid, gepubliceerd in 1985, me iets zou zeggen. Nah ja, wie een proefschrift met zo’n titel (alleen al dat punt er in) publiceert is een serieuze mens en da’s maar wat ik u wou meegeven: Bank, stad en kathedraal valt niet onder de ontspanningslectuur, ook al is de titel ervan dan wél leesbaar.

We gaan het dus in deze bespreking ook niet hebben over Luk Bouckaert, Herman De Dijn (al is dat geen economist), Paul Ricoeur (idem), John Kenneth Galbraith, Kurt Dopfer, Milton Friedman, de reeds genoemde Ernst Friedrich Schumacher, en zelfs niet over ook bij niet-economisten doorgaans van naam bekende Adam Smith (die op de vraag van Yves Segers “Waar zijn die handjes?” kon antwoorden “Pal voor je neus, jongen, maar ze zijn onzichtbaar.”), John Stuart Mill, John Maynard Keynes (die van de “keynesiaanse economie”), enzovoort, want daar hebben u noch ik iets aan. Maar we gaan het wél even hebben over wat Prof. Dr. G. Fragnière, in mensentaal Gabriel Fragnière (overleden in 2015), zegt in zijn inleiding: “Op het einde van deze eeuw maken we een invloedrijke vernieuwing mee van de ethische reflectie op de economie en het zakenleven. Die heeft niet zozeer te maken met de mediabelangstelling voor al dan niet gerechtvaardigde operaties die gepaard gaan met de financiering van bepaalde internationale markten”, maar wel “om de noodzaak de basiswaarden van de economie in vraag te stellen”. Daar heb ik eerlijk gezegd de jongste jaren niks van gemerkt. Ook niet aan het einde van de 21ste eeuw, trouwens. Ja, er was toen een beetje social washing, zoals er nu green washing is, maar een “invloedrijke vernieuwing van de ethische reflectie”? In the land of make believe, misschien, maar in werkelijkheid niet. Of heeft u wél de indruk dat er serieus sprake is van wat Opdebeeck in zijn eerste hoofdstuk “het verdiensteprincipe van de distributieve rechtvaardigheid” noemt, “ieder het zijne overeenkomstig zijn verdiensten”, of dat andere: “ieder het zijne overeenkomstig zijn behoeften”? Of dat “een reeks negatieve machtseffecten zoals de milieuvervuiling, de werkloosheid en de problematiek van de Derde Wereld” intussen naar ieders tevredenheid zijn opgelost? Of dat de economie inmiddels “als primordiale taak [heeft] te garanderen dat de vrijheden vermiddeld worden zodat men terecht van een ethische economie mag gewagen”?

“(…) bij iedere institutie dient men zich de vraag te stellen of ze de realisatie en de uitbloei van de vrijheid dient”, stelt Opdebeeck verder, waarbij ik ook op dat vlak niet anders kan dan vaststellen dat die vraag ofwel niet gesteld wordt ofwel dat het antwoord erop totaal niet boeit. In tegendeel: iedere “institutie” die opgericht wordt, lijkt als voornaamste doel het beperken van ons aller vrijheden te hebben. Zoals “de vraag rijst (…) of de economische grondslagen belangrijke hedendaagse problemen juist niet als schaduwzijden met zich meeslepen of eventueel zelfs in de hand werken”, los van het feit uiteraard dat dat geen vraag is, maar een feit (ondanks het andere feit dat “de boedelscheiding tussen (economische) efficiëntie en (democratische) rechtvaardigheid” inderdaad niet redelijkerwijs te verantwoorden is). En dan kan je wel stellen “dat het machtsstreven van mensen en groepen steeds weer de kop zal opsteken, doch waarom (…) dit streven het laatste woord [zou] moeten hebben”, feit is dat het dit hééft en dat dat ook sinds 1995 niet veranderd is, zoals economie inderdáád, en in tegenstelling tot wat nogal wat economisten met droge ogen durven beweren, geen “waardevrije wetenschap” is. Het is verdorie niet eens een wetenschap, al zijn er nog zoveel mensen – die met hun eigen “waarden” die zogenaamde “wetenschap” invullen – die beweren van wel, iets wat alleen al bewezen wordt door de door Opdebeeck terecht aangehaalde vooronderstellingen van de “wetenschap” ter zake, waaronder de “datakransvooronderstelling” toch wel de meest krankzinnige is (“Via deze datakransvooronderstelling doet men in de economie waarden als de menselijke bevolking en de natuur, onrecht aan. Men aanziet ze bij manier van spreken als te verwaarlozen gegevens(data), waardoor ze precies gaan verloederen.”).

Dat alles gezegd zijnde, Opdebeeck mag dan ondanks zijn geleerdheid een beetje naïef zijn wat betreft mogelijke oplossingen, bewust naïef misschien, iets wat elke gelovige wel nodig heeft in deze tijden, maar hij heeft wel gelijk wat een aantal van de problemen betreft. Bijvoorbeeld als hij naar André Gorz (geboren als Gerhart Hirsch) verwijst waar die het heeft over het droeve lot van de arbeider: “Gorz wijst erop hoe de band tussen produktie en consumptie haast onzichtbaar werd. Alles wat de arbeider consumeert, dient hij allereerst te kopen en wat hij produceert, wordt verondersteld verkocht te worden. Meer en meer is het de materie die de arbeider bewerkt, gezien men vooraf de resultaten afgebakend heeft en men de arbeider nog slechts vraagt deze tot stand te brengen. In plaats van de vroegere situatie waarbij de arbeider de materie specifiek te lijf ging volgens de resultaten die hij ervan wilde bekomen. De enige vorm van vrijheid die de arbeider of de bediende nog rest, volgens Gorz, is enkel verrichten wat strikt gevraagd wordt en niets meer. Het feit dat arbeiders zo weinig macht hebben, leidde ertoe dat men alles van de machthebbers verwacht. Hun arbeid heeft geen nut voor henzelf, maar enkel voor de maatschappij, waardoor de staat verplicht wordt in al hun behoeften te voldoen. Men opteert aldus niet voor de afschaffing van de loonarbeid, maar integendeel voor de afschaffing van elke niet-betaalde arbeid.” En wie denkt dat “men” alleen volbloed liberalen betreft, verwijs ik graag naar de recente uitspraken van Vooruit-voorzitter Conner Rousseau, minstens in naam een socialist, met betrekking tot de laatste huisvrouwen. Die brengen niks op voor de maatschappij, aldus Rousseau, want doen geen betaalde job. Als een huisvrouw een bullshit job gaat doen, of – stel je voor – het huishouden van een ander, en een Oekraïense ‘vluchteling’ tegen betaling háár werk in het huishouden overneemt, dan breng je wél wat op voor de maatschappij. Belastingen, zou ik zeggen, die dan weer in allerlei ambtenarenapparaten kunnen ‘geïnvesteerd’ worden, maar het maatschappelijk nut dáárvan kan ik me niet eens bij benadering inbeelden. Maar goed, de socialisten van tegenwoordig hanteren wellicht, zoals in de economie, als adagium, dat “de doelstelling (…) een gegeven [is]”, en het “erop aan [komt] ¨(...) de middelen nu op een zo efficiënt mogelijke manier aan te wenden.” Dat je “de middelen en doeleinden juist tegenover elkaar af (…) [zou kunnen] wegen”, “geen middelen ‘stelen’ om per se het winstdoel te bereiken”, zal ook bij hen weinig rol te spelen hebben.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !