dinsdag 18 april 2023

De grote spoorwegcarrousel – Paul Theroux (boekbespreking door Björn Roose)

De grote spoorwegcarrousel – Paul Theroux (boekbespreking door Björn Roose)
Eerlijk is eerlijk, ik heb dit boek (en een ander van dezelfde auteur) gekocht omdat ik dacht dat de schrijver iemand anders was. Iemand anders, zijnde Louis Theroux. Louis Theroux, zijnde de maker van bijwijlen ergerlijke bijwijlen hilarische documentaires over mensen die hij als “weird” beschouwt en waarin doorheen de jaren onder andere “the Nazis”, “Ultra Zionists” en “Transgender Kids” passeerden. Die laatste worden we trouwens intussen geacht zo normaal te vinden als de zon die (wééral) opgaat, terwijl de documentaire nog maar acht jaar oud is. Die Louis Theroux dus die niet Paul Theroux is, maar wel een van zijn zonen. Paul Theroux die ook wel wat van de wereld gezien heeft, veel daarvan per trein, en daarover onder andere The Great Railway Bazaar, in het Nederlands De grote spoorwegcarrousel geheten, heeft geschreven.

“Zijn reisboeken worden gekenmerkt door de gedetailleerde beschrijvingen van mensen en bezochte plaatsen en vooral door een flinke dosis ironie”, geeft Wikipedia aan, maar dat valt minstens in dit boek nogal mee. Treinen spelen hierin een grotere rol dan mensen en het zijn er ook nogal wat: dertig exemplaren (waarvan dan nog soms de locomotief dient vervangen te worden of een ander deel van de trein) op dertig trajecten in zo’n driehonderdveertig bladzijden laat nu ook weer niet ál te veel ruimte over voor gedetailleerdheid. Ook geen ruimte meer voor nog méér op het einde, zo bleek, want na de etappe op de Transsiberië-Expres (van Nachodka naar Moskou) houdt het boek op, terwijl Theroux nog een trein van Moskou naar Hoek van Holland voor de kiezen heeft: “Twee dagen later kon ik Moskou verlaten, maar de reis naar Londen was niet erg opmerkelijk. Ik probeerde mijn gedachten op orde te stellen voor de aankomst: ik sliep door Warschau heen, keek kwaad naar Berlijn en kwam Holland binnen met een steen in mijn maag. Ik voelde me gevild door de vier maanden treinreis: het was alsof ik een kwellende kuur had ondergaan en mezelf ziek had gemaakt met mijn verslaving, teneinde ervan bevrijd te worden. Om de gemeenplaats om te draaien: ik had mijn buik vol van hoopvol reizen – ik wilde arriveren”.

Begrijpelijk ook, al is het eerder de “spoorwegcarrousel” die niet in Theroux’ koude kleren is gaan zitten dan de vier maanden op reis. De 15.30 – Van Londen naar Parijs, De Directe Oriënt-Expres, De Van Gölü (‘Van meer’)-Expres, De Teheran-Expres, De nachttrein naar Mesjed, De Kyber Pas-lokaaltrein, De Khyber Mail tot aan het kruispunt Lahore, De grenstrein, De Kalka Mail naar Simla, De Rahjani (‘Hoofdstads’)-Expres naar Bombay, De Delhi Mail uit Jaipoer, De Grand Trunk-Expres, De boemel naar Rameswaram, De Talaimannar Mail, De 16.25 uit Galle, De Howrah Mail, De Mandalay-Expres, De lokale trein naar Maymyo, De Lashio Mail, De nachtexpres uit Nong Khai, De Internationale Expres naar Buttersworth, De Gouden Pijl naar Koeala Loempoer, De Noordster-nachtexpres naar Singapore, De passagierstrein Saigon-Bien Hoa, De passagierstrein Hué-Danang, De Hatsoekari (‘Vroege Vogel’)-Expres naar Aomori, De kleine Ozora (‘Wijde Hemel’)-Expres naar Sapporo, De Hikari (‘Zonnestraal’)-Super-Expres naar Kyoto, De Kodama (‘Echo’) naar Osaka, en De Transsiberië-Expres, zijn niet alleen de namen van de hoofdstukken uit dit boek, maar ook telkens weer treinen waarop Theroux ofwel niet slaapt, ofwel met vervelende medepassagiers te maken krijgt (onder andere de heer Radia op de Rajdhani-Expres tussen Simla en Bombay), ofwel last krijgt met de politie, ofwel te veel zuipt, ofwel (meestal) een combinatie van twee of meerdere van die dingen meemaakt, en dan zitten er tussendoor ook nog een paar noodzakelijke overstapjes naar schepen, vliegtuigen, lokaal vervoer en veelal slechte hotels in. Wetende dat ik het al op mijn zenuwen krijg als ik twee keer moet overstappen in Vlaanderen, me te pletter erger als er een halve gare voor de hele wagon door zijn gsm zit te spreken, en na twee doorwaakte nachten in een slaapwagon zo’n vijfendertig jaar geleden besloten heb nooit meer met een nachttrein te reizen, was ik er vóór de rit naar het Van-meer (met “de zwemmende katten” en “het hoge sodagehalte van het water dat kleren bleekt en het haar van de Turken die erin zwemmen in fel rood verandert” - zie ook mijn volgende boekbespreking, die van Het sprookje van de laatste gedachte van Edgar Hilsenrath) al mee opgehouden, dus zal ik nooit weten of ik zo gek zou worden spoorwegpersoneel te kussen en dat dan ook nog in een boek te schrijven dat met enige kans toch zal gelezen worden door de vrouw die op dat moment thuis op je wacht, maar dat hoeft na het lezen van dit boek ook niet meer: “(…) ik had geleerd wat ik altijd al in het geheim had geloofd”, schrijft Theroux op de laatste bladzijde, zijnde “dat het verschil tussen reisverhalen en fictie het verschil is tussen het vastleggen van wat het oog ziet en het ontdekken van wat de verbeelding weet”. En mijn verbeelding weet dat ik wat Theroux’ oog heeft gezien niet wil meemaken. Zelfs al “tonen [in elk land] de treinen de essentiële kenmerken van de cultuur: Thaise treinen hebben de badkruik met de geglazuurde draak op de zijkant, de Ceylonese een wagen die gereserveerd is voor boeddhistische monniken, de Indiase een vegetarische keuken en zes klassen. De Iraanse hun bidmatjes, de Maleisische een noedelstalletje, de Vietnamese kogelvrij glas op de locomotief en in elk rijtuig van de Russische Spoorwegen staat een samovar.”

Maar goed, dit boek is ook om andere redenen leerzaam. Theroux’ verwijzingen naar literatuur bijvoorbeeld zijn mooi meegenomen (die naar Yevgeny Zamyatin, bijvoorbeeld, schrijver van My: Roman, dat George Orwell zou geïnspireerd hebben om 1984 te schrijven) en soms – in de achteruitkijkspiegel bekeken – verbijsterend. Zo verwijst hij terwijl hij door Vietnam reist naar Hart der duisternis (en andere boeken) van Joseph Conrad (zie mijn boekbespreking daarvan), terwijl Francis Ford Coppola toen nog moest beginnen aan Apocalypse Now, de Vietnamfilm die los gebaseerd is op datzelfde Hart der duisternis, een boek dat toch al in 1902 verschenen was. Wie Theroux’ beschrijving van Danang leest, kan zich trouwens ook zonder probleem weer die film voor de geest halen: “Dit was de buitenste wildernis van Danang, een grimmig gebied met bevoorradingsbases, overgenomen door het leger van de ARVN en de daklozen; onderkomens – hutten en open schuren – uitsluitend gemaakt met oorlogsmateriaal, zandzakken, plastic platen, golfijzer gemerkt U.S. ARMY, en voedselverpakkingen waarop de initialen van liefdadige instellingen te lezen waren. Danang lag vlak naast de zee en al het land rondom was ontdaan van bomen. Als ooit een plek er vergiftigd uitzag dan was het Danang.”

Een lijstje met de leukste oneliners opnemen achteraan het boek zou ook meegenomen geweest zijn. Oneliners zoals deze: “De Oriënt-Expres, eens uniek door haar service, is nu uniek door het gebrek eraan.” Of deze: “Een gemiddeld vliegtuigticket naar Istanboel moet genoeg zijn om de hele Topkapi-schat op te kopen, hoewel de Turken om patriottische redenen volhouden dat die eigrote smaragden echt zijn, zoals ze ook volhouden dat de voetstap van Mohammed in het heilige museum aan de andere kant van de binnenhof echt die van de profeet is.” Of deze: “De genoegens van Lahore zijn oud, en hoewel men overal pogingen ziet, is het de Pakistani nog niet gelukt deze prachtige stad in een ruïne te veranderen”.

Maar ook omwille van de gedateerdheid van de informatie is dit reisverhaal (of zijn deze reisverhalen) het lezen waard. Nog geen vijftig jaar verder zijn we en de drie portretten in de Iraanse stations, “de sjah, de keizerin en hun zoon”, dateren al uit tijden die ook vele Perzen nooit meegemaakt hebben. Idem voor Afghanistan: “Afghanistan is stomvervelend. Vroeger was het goedkoop en barbaars en gingen de mensen erheen om brokken hasjiesj te kopen – ze brachten er weken door in de smerige hotels van Herat en Kaboel, altijd high. Maar toen kwam de militaire staatsgreep van 1973 en werd de koning (die aan het zonnebaden was in Italië) afgezet. Afghanistan is nu duur, maar nog net zo barbaars als vroeger. Zelfs de hippies beginnen het onverdraaglijk te vinden.” Of in Pakistan “de kwestie-Pakhtoonistan (…) over een paar dorpen met bewapende Pathaanse stamleden die, gesteund door Rusland en Afghanistan, met afscheiding van Pakistan dreigden, een nieuwe staat wilden uitroepen en op basis van hun inkomsten uit gedroogd fruit een soevereine macht wilden vormen; de vrijgekomen krijgers zouden dan op de wereldmarkt gaan concurreren met rozijnen en pruimen.”

De zalige veralgemeningen die in onze politiek correcte tijden wellicht niet meer zouden kunnen en de bijwijlen hilarische humor van Theroux dienen ten slotte ook nog genoemd te worden. “(…) de Afghanen zijn luilakken, nietsnutten en agressievelingen”, de Pakistanen hebben “dunne, minachtende snorretjes (…) van tovenaars en filmschurken”, “(…) Bengali’s zijn de meest alerte mensen die ik in India heb ontmoet. Maar ze zijn ook prikkelbaar, praatziek, dogmatisch, arrogant en zonder humor en met kwaadaardige vaardigheid weten ze elk onderwerp aan te roeren, behalve de toekomst van Calcutta”, en “De Japanners hebben de goede manieren zo vervolmaakt dat ze niet meer te onderscheiden zijn van onbeleefdheid”, zijn maar een paar van die veralgemeningen. En dit mag toch tellen als enorm grappig: “‘Wat is dat daar?’ vroeg ik de heer Gopal, de verbindingsman van de ambassade, terwijl ik op een soort fort wees. ‘Dat is een soort fort.’” Of: “Het eten was uitzonderlijk. In een kom soep die ik nam zaten snorharen, veren, kraakbeen en ingewanden, gesneden als macaroni.” Of: “Tandtechniek houdt het volgende in: je hebt een winkel met een plank met Engelse stopverf, een roze halfvloeistof; je hebt ook een paar laden gevuld met tanden in allerlei maten. Er komt iemand binnen bij wie er twee voortanden zijn uitgeslagen tijdens een voedselrelletje of bij een ruzie om een kokosnoot. Je vult zijn mond met roze stopverf en maakt een afdruk van zijn tandvlees. Hiervan wordt een plaat gemaakt en wanneer deze is bijgeknipt worden er twee Japanse tanden ingezet. Helaas zijn deze plastic tanden waardeloos als je ermee wilt kauwen en tijdens het eten moeten ze eruit worden gehaald.” Of zijn hele beschrijving van een avondje theater in de Nichigeki Music Hall in Tokio natuurlijk, waarvan ik hier slechts een tweetal citaatjes meegeef: “Tot nu toe had ik me op mijn reis (en dat is weer een voordeel van de slaapwagen) weten te onttrekken aan de zogenaamde culturele avonden, waarbij je in een heet vertrek gevangen wordt gehouden om te klappen voor het ontaarde spektakel van dansers en zangers met veren en kralen, die uitvoeringen ten beste geven waarvan de slechtheid wordt verontschuldigd op grond van het feit dat het traditioneel is.” en “Nadat ik de kranten had doorgekeken en de noh- en kaboeki-voorstellingen had afgewezen was ik in een tietenshow terechtgekomen. Ik wilde weg en dat deed ik ook bijna na het volgende nummer, een Japans lied dat ten gehore werd gebracht door een gepoederde tweeslachtige spookgestalte die bij mij het gevoel achterliet alsof ik getuige was geweest van het uit elkaar trekken van een piano.”

Eindigen doe ik deze boekbespreking echter graag met twee citaten over zaken die toen in de (of toch onze) toekomst lagen, maar waar Theroux toen al, omdat ze in Azië al aan het opkomen waren, een terechte kritiek op schreef: internet en de manier waarop de systemen ons beheersen in plaats van omgekeerd:

“Dit is het Singaporeaanse idee van technische vooruitgang (uit Strait Times van 20 november 1973): ‘Hoe zou u het vinden om te leven in het Singapore van de toekomst, waar post en kranten bij u thuis worden bezorgd via een elektronisch beeldscherm? Dit klinkt als science-fiction maar volgens de directeur van de Singaporeaanse PTT zou dit “op korte termijn” werkelijkheid kunnen worden. Hij zei: “Ontwikkelingen in de telecommunicatie hebben al veel gedaan om ons levenspatroon te veranderen. Begrippen als ‘kabelstad’, waarin een enkele draadverbinding naar elk huis of kantoor alle benodigde communicatie zou verzorgen, kunnen spoedig in praktijk worden gebracht.” De heer Loh, die over “Telefonische Communicatie” sprak tijdens de vergadering van de Singapore-Maleisië Instituten van Ingenieurs, gaf meer bijzonderheden over de opwindende ontwikkelingen van de toekomst. “Stelt u zich voor,” zei hij, “wellicht ontvangt u op uw communicatiecentrum thuis zowel post als kranten als ‘elektronisch drukwerk’.” Het trof mij als een soort technologie die de vrijheid vermindert en in een maatschappij die voornamelijk een assemblagefabriek was voor de westerse zakenwereld en die afhankelijk was van de aanhang der wasvrouwen en de lafheid van studenten, was deze technologie nuttig voor allerlei soorten programma’s en campagnes. In een ‘kabelstad’ heb je niet zoveel muurruimte nodig voor: SINGAPORE WIL KLEINE GEZINNEN en BEKEER U TOT DE SPORT en MELD ALLES WAT VERDACHT IS; je stopt het gewoon in de kabel en die brengt het in elk huis.”

En: “Door het hele land bevalen instrumenten de Japanners om te handelen. De Japanners hadden deze instrumenten gemaakt, hen van stemmen voorzien en de leiding gegeven. Nu, gehoorzamend aan de lichtjes en het geluid, volgden de Japanners de bevelen op, strekten hun spiertjes, trappelden met hun voetjes, draaiden met hun kleine hoofdjes als haperende stukken opwindspeelgoed die een voorstelling gaven voor een machtige genadeloze machine die hen op een dag zou verslijten.”

Sindsdien zijn we er ook hier veel op “vooruit” gegaan…

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !