vrijdag 14 april 2023

Vaders en zonen – Ivan S. Toergenjew (boekbespreking door Björn Roose)

Vaders en zonen – Ivan S. Toergenjew (boekbespreking door Björn Roose)
Mocht u het niet meer weten: u zag de naam van de auteur van Vaders en zonen al opduiken in mijn vorige boekbespreking, zijnde die van het boekje Russische wijsheid van Hans P. Keizer. Hij was een van de weinige auteurs van vóór de communistische machtsovername die aangehaald werden in dat boekje en is dat bij voorliggende boekbespreking uiteraard nog steeds, al is ie dan al dood sinds 1883.

Ik heb niet de bedoeling u met de tijden in de war te maken – onze tijden zijn per slot van rekening al verward genoeg – en Ivan S. Toergenjew heeft duidelijk ook niet die bedoeling gehad met Vaders en zonen. Toen hij dit boek schreef, in 1862, was zo ongeveer álles nog vrij duidelijk (en de rest was nog niet ontdekt), en met tijdlijnen werd er niet gegoocheld, dus dit verhaal loopt netjes zonder flashbacks of sprongetjes in de toekomst van begin tot einde. Zij het dat één van de aan bod komende thema’s daarop een uitzondering vormt: de vader van – voor mij toch – het hoofdpersonage is weduwnaar geworden en heeft een relatie-annex-dochter met een juffrouw die qua leeftijd (al wordt dat in het midden gelaten) onmogelijk de moeder van zijn zoon zou kunnen zijn. Maar voor de rest niks nieuws onder de zon, toch niet vanaf deze kant van de tijdlijn bekeken: zonen verwerpen wat hun vaders (letterlijk en figuurlijk) gepresteerd hebben, gaan het allemaal anders doen, ondernemen pogingen om hun ouders te “verbeteren”, en keren vervolgens al dan niet naar de schaapsstal terug. Dat laatste doen bij Toergenjew beide zonen – op het feit dat het er twee zijn, keer ik zo meteen terug – fysiek naar die schaapsstal terug, maar slechts één doet dat ook geestelijk, zijnde degene wiens vader weduwnaar geworden is.

“Niks nieuws onder de zon, toch niet vanaf deze kant van de tijdlijn bekeken”, schreef ik, maar in die tijden was je afkeren van wat je ouders hadden gedaan (en hun ouders vóór hen en hun grootouders weer vóór hen, enzovoort), zeker in Rusland, als fenomeen nog vrij nieuw en was het ook ideologisch geschraagd. Die ideologie heette nihilisme en was rond 1860 een werkelijke politieke beweging geworden, “gekenmerkt”, dixit Wikipedia, “door het in twijfel trekken van de geldigheid van alle vormen van vooropgezette ideeën en sociale normen”. “De nihilisten verdedigden de onafhankelijkheid van het individu en choqueerden het Russische establishment”.

Ze waren er ook in nogal wat soorten en maten. Liberalen, staatssocialisten, anarchisten, en figuren “die vonden dat de maatschappelijke omstandigheden zo slecht waren dat het (sic) vernietigd moest worden, waarbij een constructief politieke (sic) programma niet nodig was” liepen binnen de beweging door elkaar en presteerden uiteindelijk ook weinig. Zelfs de aanslag van de club De Organisatie op tsaar Alexander II mislukte, in tegenstelling tot die gepleegd door de in eerste instantie gematigder narodniki die er na zes pogingen in 1881 uiteindelijk in slaagden hem om zeep te helpen. Maar Toergenjew was degene die hen, en wel in dit boek, hun algemene naam van “nihilisten” gaf en de zonen uit de titel behoren tot de categorie die hierboven het laatst genoemd wordt, zij het dat ze geen van beide actief iets ondernemen om de maatschappij te vernietigen.

“Deze roman, die Toergenjew in 1862 schreef, is”, dixit de auteur van de achterflap van deze bij Veen Uitgevers in 1983 als Amstelpaperback verschenen editie, “het onbetwiste meesterwerk van deze grote Russische schrijver. De held, Bazarov”, de zoon die wel fysiek naar de schaapsstal terugkeert, maar niet geestelijk, in tegenstelling tot zijn vriend en volgeling Arkadji, “is een van zijn krachtigste scheppingen. Een nihilist, die lak heeft aan alle wetten, behalve die van de natuur, ruw en recht voor zijn raap in zijn meningen. Maar, helaas, ontvankelijk voor liefde…”

“Een schitterend voorbeeld van een objectief, menselijk portret!”, luidt het verder nog, wat natuurlijk valt te betwijfelen (mensen, ook auteurs, kúnnen nu eenmaal niet objectief zijn, hoeveel er ook claimen dat zij het wél zijn), maar in ieder geval een ook in onze tijden nog leesbare en correcte weergave van de mogelijke relaties tussen Vaders en zonen. In een mijns inziens vrij geslaagde vertaling van Else Bukowsky, trouwens, ondanks het feit dat ik daar even voor vreesde toen ik in haar Voorwoord een draak van een zin als deze las: “In het Petersburg van die tijd kreeg hij zijn eerste neigingen voor de literatuur”. Ondanks het feit ook dat ze Toergenjew, mét Dostojewski, volgens mij ten onrechte, verwijt niet te hebben gehouden van het Russische volk: “Het is wel te begrijpen, dat er geen sympathie was tussen Toergenjew, de man, die meer kosmopoliet was dan Rus, die niet hield van het Russische volk en de mooie Russische volksliederen grof en niet melodieus vond en Dostojewski. In weerwil van die geringe liefde voor het Russische volk schrijft Toergenjew in vele zijner werken over de Russische moesjiek, maar Dostojewski beweerde, dat hij dit alleen deed, omdat het mode was. Hij noemde hem een poseur en Toergenjew van zijn kant vond Dostojewski een slecht psycholoog en een onaangenaam mens.” Wat Dostojewski in het geval van Toergenjew mogelijk ook was, maar wat ook weer niet helemaal kan geklopt hebben blijkens iets wat verder in dat Voorwoord staat: toen Dostojewski weer eens (want dat gebeurde verschillende keren) te gast was op Toergenjews landgoed in Spask werd Dostojewski door een van de andere aanwezigen beledigd, iets waar ook Toergenjew mee lachte, waarna Dostojewski “blootshoofds en zonder mantel in de barre kou” de tuin inliep. Toergenjew ging hem zoeken, maar “op zijn verzoek om zich weer bij de anderen te voegen, antwoordde Dostojewski, dat hij zich niet langer door hem en zijn vrienden wilde laten beledigen en verliet Spask. Een uitdaging tot een duel op leven en dood volgde, maar de zaak werd weer bijgelegd. Toergenjew vroeg Dostojewski excuus en het duel vond niet plaats”, in tegenstelling tot het duel tussen twee van de personages in dit boek overigens.

Wat dat niet houden van het Russische volk betreft, die indruk kán misschien ontstaan zijn doordat Toergenjew een vertellend standpunt inneemt, van op een afstandje (vaak ook fysiek, want hij verkeerde meer in het buitenland dan in Rusland) de bezigheden van de personages beschrijft: “De heer zuchtte en ging op de bank zitten. Terwijl hij zo zit en zijn blikken peinzend laat dwalen, willen wij hem aan de lezer voorstellen”, is een van de plaatsen waar dat gebeurt. Net zoals hier: “Was er waarheid in hun woorden of misschien een beetje waarheid? Zij wisten het zelf niet, maar de auteur weet des te beter.” Of hier: “Misschien wil een van de lezers nog wel weten, wat al die mensen, waarover dit boek spreekt, nu doen. Wij kunnen aan dit verlangen gelukkig voldoen.” Maar die afstand tussen schrijver en personages is slechts schijn. Toergenjew veroordeelt bijvoorbeeld ook nergens zijn tegenstrevende personage Basarow, maar uit heel het verhaal, tot en met de laatste paragraaf, blijkt zijn voorkeur voor de verzoenende keuzes van Arkadji, die hoogstens kan verweten worden dat hij zich laat meeslepen door Basarow: “‘Ik ben nu niet meer de pedante jongen, die ik was, toen ik hier kwam. Ik ben niet voor niets drieëntwintig jaar, ik wil me nu nuttig maken, ik wil met alle kracht de waarheid zoeken, maar ik zoek mijn ideaal nu niet, waar ik het vroeger zocht; het is nu dichterbij. Ik heb mezelf tot nu toe niet begrepen, ik stelde mij doelen, waarvoor mijn krachten niet toereikend waren.”

Als Basarow uiteindelijk gestorven is – ja, dat mag u wel weten – en zijn ouders aan zijn graf zitten, luidt het dan ook: “Zouden hun tranen en hun gebeden vruchteloos zijn? Is het mogelijk dat reine, opofferende liefde niet almachtig is? Nee, hoe opstandig en hartstochtelijk en rusteloos ook het hart was van hem, die onder deze heuvel rust; de bloemen, die er groeien, kijken ons kalm met haar onschuldige ogen aan. Zij spreken niet alleen van de eeuwige rust, van de grote rust, van de ‘onverschillige’ natuur… zij spreken ook van de eeuwige verzoening en van het eindeloze leven…”

Verzoening zelfs met wie z’n eigen leven verpest van zodra zijn ideeën niet meer in overeenstemming zijn met de feiten. Iemand bijvoorbeeld die stapelverliefd wordt (“Weet dan, dat ik u liefheb, hartstochtelijk, razend liefheb…”) ondanks wat hij beweert over die liefde: “(…) die geheimzinnigheid tussen man en vrouw. Wij, fysiologen, weten hoe hun verhouding onderling is. Jij hebt toch ook de anatomie van het oog bestudeerd. Vanwaar zou jij nu denken, dat die zogenaamd geheimzinnige blik moet komen?… Allemaal romantiek, onzin, rottigheid, artisticiteit.” En anderzijds: “In de gesprekken met Anna Sergejewna liet hij meermalen zijn verachting voor de romantiek merken, maar als hij alleen was gebleven, bemerkte hij tot zijn verontwaardiging romantiek in zijn eigen hart. Dan ging hij naar het bos met grote stappen, rukte takken af en verwenste zichzelf en haar.” Iemand die het echter ook niet voor de natuur heeft: “De natuur is ook onzin, tenminste in de betekenis, die jullie eraan geven. De natuur is geen tempel, maar een werkplaats en de mens is de arbeider in die werkplaats.” Iemand die mist wat belangrijk is: “De ogen van Arina Wlasjewna [zijn moeder, noot van mij] waren onafgewend op Basarow gericht, zij drukten niet alleen onderworpenheid en tederheid uit, maar ook verdriet, gemengd met nieuwsgierigheid en angst en tevens een stil verwijt. Basarow merkte de uitdrukking in de ogen van zijn moeder niet op, hij bemoeide zich ook maar zelden met haar en richtte slechts van tijd tot tijd een korte vraag tot haar.” Iemand die zich met betrekking tot anderen maar wat inbeeldt: “Helaas, Basarow, die met de boeren wist te praten (zoals hij tegen Pawel Petrowitsj had beweerd), diezelfde Basarow was in hun ogen toch slechts iemand over wie zij lachten.” Iemand die uiteindelijk net als zijn vriend Arkadji voornamelijk moet doen alsof: “In stilte was hij heel blij over het voorstel van zijn vriend, maar hij verborg zijn gevoelens zorgvuldig: hij was niet voor niets nihilist.” Of zoals die andere nihiliste, “Awdotja Nikitisjna, of Jewdoxia Koeksjina”: “In haar manier van doen was, evenals bij Sitnikow, iets gedwongens. Zij praatte en bewoog zich ongegeneerd en toch onhandig; het was aan haar te merken, dat zij zichzelf aardig en eenvoudig vond en ondertussen was alles, wat zij deed, niet eenvoudig en niet natuurlijk.” Of, maar zover komt het met Basarov niet, zoals bij genoemde Sitnikov: “Het verachten en het tonen van die verachting was een van de aangenaamste bezigheden van Sitnikow; vooral waren de vrouwen het onderwerp van zijn verachting, wat echter niet verhinderde, dat hij enige maanden later kroop voor zijn vrouw, alleen maar, omdat zij een geboren gravin Doerdoleosova was.” Iemand ook die uiteindelijk alleen met de leegte overblijft en die leegte angstvallig vult met eender wat: “Kijk eens naar wat ik hier doe; in mijn koffer was een lege plek, die heb ik met hooi aangevuld. Zo is het ook met ons leven, waar je het mee vult, dat doet er niet toe, als er maar geen leegte is.”

Overigens, om ten slotte toch nog eens op dat niet houden van het Russische volk terug te komen, Toergenjew leefde vele jaren in Frankrijk (hij overleed er ook), maar spaart zijn kritiek op de Fransen duidelijk al evenmin: “Er waren veel mensen en geen gebrek aan cavaliers; een clubje ambtenaren stond bij elkaar tegen de muur, maar de militairen die er waren, dansten vol ijver, vooral een van hen, die een week of zes in Parijs was geweest en daar enkele specifiek Parijse uitdrukkingen, zoals ‘zut’, ‘ah’, ‘fichtrrrre’, ‘past, past, mon bibi’ enz. had geleerd. Hij gebruikte ze met Parijse élégance, maar zei verder in plaats van ‘si j’avais’ ‘si j’aurais’ en ‘absolutement’ in de betekenis van ‘zeker’. In één woord, hij sprak dat schone, Groot-Russische-Frans, waar de Fransen zo om lachen, wanneer er niet een reden voor hen is om tegen de een of andere Rus te zeggen, dat de Russen Frans spreken ‘comme des anges.’”

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !