vrijdag 2 december 2022

Willem van Saint-Thierry en de liefde – Eerste mysticus van de Lage Landen – Paul Verdeyen (boekbespreking door Björn Roose)

Willem van Saint-Thierry en de liefde – Eerste mysticus van de Lage Landen – Paul Verdeyen (boekbespreking door Björn Roose)
“Paul Verdeyen s.j. (Sterrebeek, 1935) is hoogleraar em. aan de Universiteit Antwerpen. Bij uitgeverij Davidsfonds/Leuven publiceerde hij Jan van Ruusbroek”. Baf, daar staat de volledige biografie van de auteur op de achterflap, meer is er over de man echt niet te vinden. Die “em.” staat uiteraard voor “emeritus”, wat voor minder hooggeleerden zoals u en ik wil zeggen “met pensioen”. Die “s.j.” betekent dan weer “Societatis Jesu” en dát geeft toch wat méér biografie aan Paul Verdeyen. Met het toevoegen van die afkorting aan zijn naam laat iemand namelijk weten dat hij behoort tot de Sociëteit van Jezus, opgericht “door een groep studievrienden” (aldus Wikipedia) “rond” López de Loyola (beter bekend als Ignatius van Loyola) in 1534 in Parijs. Dat clubje is u onbekend? Mogelijk, maar van de jezuïeten heeft u wellicht al wel gehoord (eventueel spreekwoordelijk) en da’s gewoon een andere naam voor die nog steeds bestaande katholieke “orde”, want tot die status werd het clubje in 1540 verheven door paus Paulus III.

Hoe dan ook, Willem van Saint-Thierry en de liefde gaat niet over een jezuïet, daarvoor werd Willem te vroeg geboren: volgens Wikipedia rond 1080, volgens Paul Verdeyen “ten laatste in 1075”. En bovendien was hij niet erg honkvast wat zijn affiliaties betrof: eerst was hij benedictijn, vervolgens cisterciënzer, en uiteindelijk vatte hij een nogal sterke sympathie op voor de kartuizers. Waarom Verdeyen dan een boek schreef over de man? Omdat professoren graag schrijven over dingen die nog niet helemaal kapot gepubliceerd zijn, neem ik aan, dingen waarin ze dan een “autoriteit” kunnen worden.

Maar wat weet een jezuïet, die per slot van rekening ondanks het feit dat hij geen ordekleed draagt wel onder andere de gelofte van kuisheid aflegt, nou helemaal over de liefde? Niet veel als het om de liefde gaat die u en ik, gewone luiden zonder de neiging dat soort geloften af te leggen, kennen, maar uiteraard wél een en ander als het gaat over de liefde “tot” god (voor de christenen met hoofdletter) en over dié liefde gaat het uiteraard in de titel.

En die “Lage Landen”, wat hebben die ermee te maken? Ook al niet veel. “Willem werd”, geeft Verdeyen al aan in zijn Woord vooraf, “geboren in de omgeving van Luik”, maar voorts is, gaat hij verder in Hoofdstuk I over Het leven van Willem van Saint-Thierry, “over afkomst, jeugd en opvoeding van Willem (…) zeer weinig bekend”. “Was hij Limburger of Waal? Was zijn moedertaal Diets of Waals?”, Verdeyen heeft noch geeft er een antwoord op. Het enige dat hij in dat kader zegt, is dat “zijn karakter bepaald niet Bourgondisch” was, maar dat geeft nu niet meteen uitsluitsel over de kwestie. Hij keerde trouwens na zijn vertrek naar Reims (Frankrijk) ook nooit meer terug naar zijn geboortestreek, schreef er niet over (toch niet voor zover we te weten komen uit dit boek), en bleef er eeuwenlang zo onbetekenend als voor de rest van de wereld, wat van dat “Eerste mysticus van de Lage Landen” op z’n zachtst gezegd een long shot maakt.

Terwijl ik dit boekje, nog geen 140 bladzijden dik, wellicht op basis van dat onderdeel van de titel gekocht heb. De auteur immers kende ik niet, de liefde tot god zegt me niet veel, en het doorbladeren van het boek zou me geleerd hebben dat het een beetje té was voor mij: zéér academisch, niet echt vlot geschreven, gortdroog. Meteen na het Woord vooraf de Bibliografie vinden, da’s me voor zover ik me kan herinneren nog niet overkomen, maar – toegegeven – in dit soort werken wel toepasselijk. In een Woord vooraf van twee bladzijden een adres aantreffen, is ook nieuw voor me. Van een in een boek opgenomen tekst niet alleen de vertaling vinden, maar ook het origineel, is dan weer niét nieuw voor me, maar doorgaans wordt dat dan aangekondigd, wat hier – met het Latijnse origineel van de Vita van Willem van Saint-Thierry – niet het geval was. Het lijkt allemaal tot de geplogenheden te horen voor de auteur, maar voor een doorsnee lezer is het dat natuurlijk niet (wie kent tegenwoordig nog genoeg Latijn om iets aan die originele tekst te hebben, per slot van rekening?).

Enfin, wat Willem van Saint-Thierry méér maakt dan studiemateriaal voor hoogleraren is uiteraard datgene wat Verdeyen meteen al aan het begin van zijn voorwoord vermeldt: “Eeuwenlang werd hij slechts vernoemd als de eerste biograaf van Bernardus van Clairvaux. Vele van zijn geschriften werden overgeleverd onder de naam van zijn vriend Bernardus. Maar de studies van twee grote benedictijnen, A. Wilmart en J.-M. Déchanet, hebben onze kijk op Willem grondig veranderd. Wij weten nu dat hij vele geestelijke werken schreef, dat hij een zeer oorspronkelijk denker was en dat hij moet worden beschouwd als de theologische raadgever van Bernardus”. En wij, zelfs als doorsnee lezers, weten doorgaans wel dat Bernardus van Clairvaux dezelfde is als Sint-Bernardus (een status waarin hij door paus Alexander III al werd verheven amper 21 jaar na zijn dood, wat toch vrij snel is), de man die van paus Bernard van Pisa, een van zijn vroegere leerlingen, de opdracht kreeg op te roepen tot deelname aan de – op de herovering van Lissabon na – volkomen mislukte Tweede Kruistocht, iets waarvoor hij vervolgens de zwarte piet toegespeeld kreeg. Maar toen was Willem van Saint-Thierry al dood (hij stierf in 1148) en het onderwerp “Kruistochten” wordt ook gewoon niet aangeraakt in dit boek. Net zomin als, neem ik aan, in de Vita prima Bernardi, de biografie waarvan sprake, want die werd reeds gepubliceerd in 1147, terwijl die Kruistocht toen pas begon.

Ik zal hier niet inhoudelijk ingaan op de verdere werken van Willem van Saint-Thierry en zelfs niet op de citaten daaruit die Verdeyen meegeeft – theologisch kom ik volkomen onbeslagen ten ijs –, maar ik kan u wel vertellen dat dat er nog tien waren: God schouwen, De natuur en de adel van de Minne, Over het H. Sacrament van het altaar, Commentaar op de Romeinenbrief van Paulus, De Meditaties, De bloemlezingen uit Ambrosius en Gregorius de Grote, Commentaar op het Hooglied, De spiegel van het geloof, De geheimenis van het geloof, Over de natuur van het lichaam en de ziel, en De brief aan de broeders van Mont-Dieu. Die waren uiteraard allemaal in het Latijn geschreven, maar de auteur is zo goed geweest ze de naar het Nederlands vertaalde titel mee te geven. Van De natuur en de adel van de Minne, door de Brabantse 13de-eeuwse mystica Hadewijch ook in vertaling opgenomen in haar achttiende brief, weet Verdeyen daarbij te vermelden dat die net zoals God schouwen “omstreeks 1160 ten onrechte toegeschreven [werd] aan Bernardus”; van De brief aan de broeders van Mont-Dieu (waarvan de oorspronkelijke handschriften overigens in 1606 door de kartuizers van Mont-Dieu aan een Parijse antiquair verkocht werden omdat ze dachten, aldus Verdeyen, “dat gedrukte teksten al die ‘oude koek’ waardeloos maakten”) eveneens: “Deze brief vat zo goed de westerse spiritualiteit samen, dat hij door Mabillon Gulden Brief (Epistola aurea) werd genoemd. Er bestaan ongeveer 220 bewaarde handschriften met de Latijnse tekst, alsook tientallen vertalingen. Het succes van deze brief is grotendeels te danken aan het feit dat hij zeer lange tijd aan Bernardus werd toegeschreven”. Zoals het belang van Willem van Saint-Thierry als persoon ook in dit boek niet los te bekijken is van dat van Bernardus van Clairvaux. Getuige de uitgebreide aandacht die Verdeyen besteedt aan de Ontmoeting van twee zieke abten, zijnde Willem en Bernardus, in de abdij van Clairvaux (intussen, o Frans cynisme, “omgevormd tot een staatsgevangenis”), De vroege briefwisseling van Bernardus en Willem, de reden waarom Willem nooit is ingetreden in Clairvaux, de verdere ontmoetingen van de twee, de confrontatie – nadat Willem Bernardus op diens afwijkende leer had gewezen – tussen Bernardus en Pierre Abélard (ofte Petrus Abaelardus), enzovoort.

Voor wie niet meteen thuis is in dat soort werken – een categorie waaronder ik me reken – volgt er overigens op het daaraan gewijde Hoofdstuk II, Willems werken, een hoofdstuk (uiteraard Hoofdstuk III genoemd) Willem, vader van de mystiek in de Nederlanden. Daarin gaat Verdeyen uitgebreid in op zaken als De minnemystiek (waarvan Bernardus en Willem als de spits-broeders mogen beschouwd worden), De drie trappen van het geestelijk leven (een indeling door Willem overgenomen van Origenes en Pseudo-Dionysius), De positieve godsontmoeting (die tegenover de op dat moment heersende stelling stond dat “het menselijk verstand (…) klein en beperkt [is] en (…) [men] dus nooit de oneindig grote God [kan] bereiken”), Willems standpunt ten opzichte van “de” wetenschap, begijnen, het geloof van “gewone gelovigen” (“het naakte geloof van de animale mens en het verlichte geloof van de rationele mens”), en ten slotte – toch nog – de definitie van wat mystiek nu precies is, of toch “de theïstische mystiek van gelovige mensen”, en de mystieke beleving: “een passieve gave die God geeft aan wie Hij wil, wanneer Hij wil en zoals Hij wil. Het is dus onmogelijk zich voor te bereiden op zo’n ontmoeting. Wie op die manier wordt geraakt verliest het besef van tijd en ruimte. Hij beleeft een extase, die de activiteit van alle vermogens aan banden legt en de mens een grondige eenheid doet ervaren in zichzelf en een totale overgave aan de Andere. Deze Andere legt dan volledig beslag op de mens, die zich op verrukkelijke wijze overwonnen weet.” Verdeyen eindigt dat hoofdstuk met de stelling: “Wij geven Willem de eretitel ‘vader van de mystiek in de Nederlanden’. Met evenveel recht kan men hem beschouwen als lezer en navolger van Origenes en als gids van Ruusbroec. Zo is hij de onvervangbare schakel tussen het lichtend genie van Alexandrië en de zonnige ziener uit het Brabantse Zoniënbos”.

Lichtjes hoogdravend, naar mijn smaak, maar goed, ergens in De brief aan de broeders van Mont-Dieu schrijft onderwerp Willem van Saint-Thierry: “Verder moet men op vaste tijden aandacht geven aan een vaste lectuur. Een toevallige lezing, vrucht van gelukkig toeval, verzadigt de ziel weinig of niet, maar maakt ze onstandvastig. Een tekst die gemakshalve wordt gekozen, verdwijnt nog makkelijker uit het geheugen. Men moet bij uitgelezen meesters verwijlen en onze geest moet zich met hun wereld vertrouwd maken”. Ik heb ergens anders ongeveer hetzelfde gelezen en ik heb ook toen gedacht dat ik me daar onmogelijk kon aan houden. Wat op zich ook bewijst dat het niet hoeft, want als ik ergens anders hetzelfde lees en dat nog weet, inclusief wat ik er over dacht, hoéf ik me niet te concentreren op dezelfde “meesters”. Als ik dat wél had gedaan, dan had ik wellicht ook nooit dit Willem van Saint-Thierry en de liefde – Eerste mysticus van de Lage Landen gelezen.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !