zaterdag 19 september 2020

De graven van Vlaanderen (861-1384) (Edward De Maesschalck)

Björn Roose bespreekt - De graven van Vlaanderen (Edward De Maesschalck)
Ik startte mijn vorige boekbespreking, die van De dagen van het millennium van Marc Gevaert, met de vraag hoe je begint “aan het bespreken van een boek dat 1000 jaar geschiedenis behandelt in nog geen vijfhonderd bladzijden”. Dit De graven van Vlaanderen (861-1384) is ook zo’n vijfhonderd bladzijden dik (personenregister en bibliografie niet meegerekend), maar het beslaat “maar” een goede 500 jaar, dus dat zal wel meevallen.

Niet dus: er is bijzonder weinig in dit werk van Edward De Maesschalck, doctor in de middeleeuwse geschiedenis, dat had mogen geschrapt worden, maar het is, ondanks de nogal vanzelfsprekende name dropping, een zeer goed leesbaar boek geworden. Het zal allicht niet álles vertellen over die vijfentwintig graven die mekaar opvolgden (vanaf Boudewijn met de IJzeren Arm tot en met Lodewijk van Male), maar het essentiële weet je na het lezen ervan toch wel. En als je ‘t niet weet, kan je het gaan opzoeken, want behalve aan het personenregister, de her en der in het boek afgedrukte kaarten, de afbeeldingen van de graven uit de Kortrijkse Gravenkapel, en de stambomen, zal je daarbij zeker wat hebben aan de handige manier waarop de hoofdstukken zijn ingedeeld.

En nochtans was het eerste dat me bij het lezen opviel het feit dat de auteur de eerste graaf van Vlaanderen, Boudewijn met de IJzeren Arm consequent aanduidde als “Boudewijn de IJzeren”. Ik vermoedde dat dat het werk van een nogal vasthoudende zetduivel was, maar dat blijkt niet zo: “Boudewijn kreeg al spoedig de bijnaam de IJzeren (ferreus). In de allereerste stamboom uit 960 werd hij al zo genoemd, ongetwijfeld omwille van zijn daadkracht en strijdvaardigheid. Later evolueerde dat tot ‘met den ijzeren arm’ en werd er verteld dat hij altijd een ijzeren harnas droeg en in oorlogstijd zelfs in een harnas sliep.”

Een weetje. Interessant ook, zoals – en dat gebeurt als je in een klein dorp woont niet zo vaak – de naam van je woonplaats tegenkomen. Nu wist ik wel dat Moerzeke, want daar woon ik, een bescheiden rolletje heeft gespeeld in de geschiedenis van de graven van Vlaanderen, maar het getuigt van het detailwerk dat de auteur gedaan heeft dat ook dat kleine rolletje uit dit boek naar voor komt. Bij deze een citaat uit Voortzetting van den Spiegel Historiael van Lodewijk van Velthem dat in het boek werd opgenomen: “Gulik werd in Brugge met genegenheid en eerbetoon als heer onthaald. Daarna liet men hem weten dat de wapens van zijn oom [Robrecht van Béthune, als erfgenaam van Gwijde van Dampierre] bij de heer van Moerzeke in een kist waren opgeborgen. Met een legerafdeling trok hij rechtstreeks daarheen, brak de kist open, nam de wapens die erin lagen en zei dat hij ze zelf wilde dragen. De tijd was gekomen om ze tegen Jacques de Châtillon en St.-Pol te gebruiken. Hij wilde het over een andere boeg gooien en met het zwaard leren omgaan. ‘Ik denk dat het de koning zal berouwen dat hij mijn oom gevangenhoudt.’ Toen sprak Moerzeke: ‘Gij wilt een dwaasheid begaan. Ik zal u gevangennemen als gij dat idee niet meteen laat varen. Denkt gij nu echt aldus de koning te verdrijven? Gij zult eerder uw oom de dood injagen.’ Er vielen bitse woorden en de baljuw [van Dendermonde] mengde zich in het gesprek, hief zijn hand tegen Gulik en wilde hem neersteken. Omdat hij Moerzeke durfde tegen te spreken, ontsnapte Gulik ternauwernood aan de dood, maar hij wist met geweld weg te komen en ging naar Brugge. De wapens gingen mee op een paard.” Dat Gwijde van Dampierre zijn spullen bij “onze” heer had achtergelaten, dat wist ik, maar dat die laatste moeilijkheden had verkocht toen Willem van Gulik ze kwam ophalen, dat hadden ze me niet verteld …

Meer van dat soort weetjes, trouwens, als De Maesschalck het heeft over een herberg in Brugge als geboorteplaats van wat tegenwoordig de overal ter wereld bestaande financiële beurzen zijn: herberg Ter Beurse, eigendom van de familie Van der Beurse vanaf 1290, en een ontmoetingsplaats voor kooplui, die “praatten over winst en verlies”, “nieuwtjes uit[wisselden] over de politieke toestand en (…) opportuniteiten en buitenkansen [bespraken]”. Of over Italiaanse firma’s die in datzelfde Brugge de eerste wisselbrieven schreven, waar ook de dubbele boekhouding voor het eerst in Vlaanderen werd toegepast en de pandjeshuizen uit de grond rezen. Of over het ontstaan van de Blauwvoeten, die meer dan zeshonderd jaar later weer zouden opduiken bij Albrecht Rodenbach. Of over die doorstreepte Vlaamse Leeuw in het stadswapen van Namen: “Aan Filips van Namen dankt de stad ook haar wapen, de Vlaamse Leeuw, die hij ontleende aan zijn broer, Boudewijn IX, maar liet doorkruisen met een rode schuinbalk als teken dat hij de jongere zoon was van de Vlaamse graaf”. Of, ten slotte, over de zogenaamde Negenendertig, het stadsbestuur van Gent, dat bestond uit dertien schepenen, dertien raadsleden en dertien … “lediggangers”. Het is me niet meteen duidelijk geworden wat een “ledigganger” toén was, maar een “leegganger” nu is niet iets positiefs. Anderzijds vallen zowat alle politici dezer dagen onder de noemer “leegganger”.

Voor een taalstrijd waren we in de jaren van de graven overigens nog niét rijp, maar de taal, toen nog het Diets geheten, begon vanaf Lodewijk van Nevers, zoon van de u allicht bekende Robrecht van Béthune, wél een politieke rol te spelen: “Zoals bekend verbleef hij tijdens de Frans-Vlaamse oorlog zo veel mogelijk in zijn eigen graafschappen Rethel en Nevers om de koning niet voor het hoofd te stoten. Dat gebeurde in afspraak met zijn vader, met wie hij al die jaren in goede verstandhouding leefde. Van jongs af aan bereidde hij zich voor op de mogelijke opvolging in Vlaanderen, want hij was een van de weinige Dampierres die vlot Diets leerde spreken”. Van Nevers had het trouwens zelf ook over het belang van de taal in zijn Apellatio van 14 april 1313: “Niet lang nadat ik in Vlaanderen was aangekomen, liet ik mijn kinderen uit het graafschap Nevers, waar ze toen verbleven, overbrengen naar Vlaanderen opdat ze er de taal van de Vlamingen zouden leren (…)”. Terecht overigens, want in de nasleep van de Guldensporenslag (waaraan uiteraard ook ruime aandacht wordt besteed) waren overal in de Vlaamse steden de leliaards verjaagd en in het stadsbestuur vervangen door vertegenwoordigers van de ambachten: “Het is dan ook geen toeval dat sindsdien in vele Vlaamse steden het Diets als bestuurstaal werd ingevoerd”.

Maar dit boek is uiteraard veel meer dan een verzameling weetjes. U leest er alles in over de Vlaamse deelname aan de kruistochten (eigenlijk ontstaan als een ideetje van onze eigenste graven, die uiteindelijk met Boudewijn IX ook de keizer van Constantinopel zouden leveren); het voortdurend va-et-vient van hele stukken grondgebied; al dan niet incestueuze huwelijken, die ook – afhankelijk van welke belanghebbende in de bovenste schuif lag bij de pausen van Rome en Avignon – als dusdanig erkend werden; wapengekletter en diplomatie; en het geleidelijk aan ontstaan van wat ooit een jammerlijk in stukken gesplitste Dietse natie zou worden. Niet altijd even gemakkelijk te volgen (een mens zit zich wel eens af te vragen of die graven en andere adellijke figuren nu echt allemáál Boudewijn of Filips moesten genaamd worden), maar ongemeen boeiend.

Ten slotte nog een bedenking over de onzin waarmee we in tijden van corona … doodgeslagen worden: dat het allemaal over het redden van levens gaat. Misschien is dat op een bizarre manier tóch wel zo: hoe meer levende mensen immers, hoe meer potentiële arbeidskrachten. En hoe meer potentiële arbeidskrachten, hoe goedkoper arbeid wordt. Terechte opmerking dus van De Maesschalck als hij over de ook in Vlaanderen toeslaande pest schrijft: “Het enige voordeel was dat er een tekort ontstond op de arbeidsmarkt, zodat heel wat boeren en handwerkers die het overleefden, hogere lonen konden afdwingen”.

Dat lijkt me iets om eens over na te denken. In tegenstelling tot over de aankoop van dit boek. Het verscheen voor het eerst in 2012, maar een herziene uitgave rolde van de persen eind 2019 en was begin 2020 aan een tweede druk bezig. En die tweede druk, daar moet u niet over nadenken, die kan ik u zeker aanraden. Voor wie het, zoals ik, vertikt om gemaskerd te gaan winkelen: online bestellen moet ook lukken. Blijkt maar al te vaak goedkoper trouwens en u hoeft niet deel te nemen aan het experiment in mind control dat door onze overheid met zoveel voortvarendheid ondernomen wordt en in tegenstelling tot wat maar al te vaak gebeurde onder de graven van Vlaanderen niét bevochten wordt door rellend volk.

Björn Roose

2 opmerkingen:

  1. Een korte maar goede boekbespreking.
    Volgende keer iets uitgebreider, dan hoef ik het boek niet te lezen.😁

    BeantwoordenVerwijderen

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !